94 Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 9 Augustus 1898.
5. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aan
leiding van een verzoek van mej. Schaafsma—Stoelt om
eervol ontslag als leerares in de handwerken aan de
Middelbare school voor meisjes en toekenning van pensioen.
Burgemeester en wethouders stellen hierbij voor, te
besluiten
met ingang van 1 September 1898:
a. aan mej. A. S. E. Stoett wed. Schaafsma, op grond
van lichaamsgebreken, eervol ontslag te verleenen uit hare
betrekking van leerares in de nuttige en fraaie handwerken
aan de school van middelbaar onderwijs voor meisjes
b. aan mej. A. S. E. Stoett wed. Schaafsma een jaar-
lijksch pensioen te verleenen tot een bedrag van f 220.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Vlaskamp zal zich bij wijze van protest tegen
onderdeel b verklaren, omdat hij de pensioenregeling, die
hier bestaatvoor de gemeente te kostbaar acht.
Hierop worden de beraadslagingen gesloten en wordt
het voorstel zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De heer Vlaskamp verklaart zich tegen.
5. Voorstel van burgemeester en wethouders tot hel
leggen van een dam in de spoorsloot ten zuiden van
liet tweede kanaal pand.
De door de gemeente aan de zuidzijde van het Nieuwe
Kanaal geplaatste molen bemaalt een polder, waartoe
landerijen van verschillende hoogte belmoren.
Het water wordt natuurlijk zoolang weggemalendat
het laagstgelegen land er geen last meer van heeft. Hier
door worden de hooge landen echter te droog.
In 1896 is hieraan ten deele tegemoet gekomen dooi
de plaatsing van een dam in de spoorsloot bij den tweeden
overweg, die het water keert tot 0.25 M. A. P., maar
nu verkeert het aan de gemeente behoorend weiland, dat
tusschen dezen dam en de molen ligtnog in slechte
conditieomdat de slooten te ver leeg loopen.
Daarom is het wenschelijk, ook dit tegen te gaan door
plaatsing van een dam in de spoorsloot nabij den molen.
Deze dam zal het water keeren tot 0.45 M. A. P.
terwijl het polderpeil nog 0.40 M. lager ligt.
Het voornemen bestaatdezen dam te maken van
aan de gemeente behoorende gegoten ijzeren platen, zoodat
de kosten zeer gering zullen zijn.
Aangezien de dam in de spoorsloot moet worden gelegd,
is daarvoor vergunning noodig van den minister van
waterstaat, handel en nijverheid.
Deze vergunning is verkregen bij missive d.d. 13 Juli
j.l. no. 142, onder eenige voorwaarden, o. a. de verplichting
tot het betalen van eene jaarlijksche recognitie van f 1.
Burgemeester en wethouders stellen nu voor, te besluiten,
burgemeester en wethouders te machtigen
I. over te gaan tot het leggen van een dam in de
spoorsloot, ten noorden van den spoorweg van Leeuwarden
naar Groningen nabij den watermolenonder de voor
waarden in de missive d.d. 13 Juli j.l., no. 142, van den
minister van waterstaathandel en nijverheid vermeld
II. aan Z. E. den minister voornoemd te zenden eene
verklaringwaarbij de gemeente zich verbindtde door
den minister aan de vergunning verbonden voorwaarden
te zullen naleven.
Zonder discussie wordt overeenkomstig dit voorstel
besloten.
7. Voorstel van burgemeester en weihouders naar aan
leiding van een verzoek van H. J. Albers tot liet leggen van
een riool van gemeentewege in den Harlingersingel.
De adressant, die eigenaar is van een terrein aan den
Harlingersingel en den Marssumerweg, laat hierop huizen
bouwen volgens een door burgemeester en wethouders
goedgekeurd plan.
Aan deze goedkeuring is o. a. de bepaling verbonden
dat door hem en op zijne kosten een riool moet worden
gelegd en voortdurend onderhouden in den Harlingersingel
van zijn terrein af tot in de stadsgracht, behoudens nadere
goedkeuring van Gedeputeerde Staten.
De adressant komt bij het onderwerpelijk adres tegen
deze voorwaarde op en verzoekt, dit riool van gemeente
wege te doen leggen.
De adressant is bovendien tot het leggen van dit riool
verplicht volgens de bepaling van art. 4 der betrekkelijke
verordening, Gemeenteblad no. 7, van 1898, welke veror
dening geene afwijking van die bepaling toelaat.
Burgemeester en wethouders zijn van meeningdat er
geene termen bestaan, om door inwilliging van adrcssants
verzoekhem van de op hem rustende verplichting te
ontheffen.
Zij stellen derhalve voor, het verzoek te wijzen van
de hand.
Zonder discussie wordt hiertoe besloten.
8. Voorstel van burgemeester en wethouders tot vernie-
wing van de Langepijp.
In de raadsvergadering van 28 April j.l. werd besloten
tot het doen herstellen van de Langepijp, naar aanleiding
van het resultaat van een door den directeur der ge
meentewerken ingesteld onderzoek.
Reeds bij het begin van de uitvoering der herstellingen
is het gebleken, dat de toestand van de geheele pijp zoo
danig is, dat geheele vernieuwing er van noodig is.
De directeur der gemeentewerken geeft bij zijne missive
d.d. 20 \Juni j.l. no. 472/2 drie plannen aan de hand, een,
om de Langepijp in denzelfden toestand te vernieuwen
een ander om, in plaats van de bestaande, twee nieuwe
pijpen te maken met eene open tusschenruimte en plant-
soenaanleg, en ten derde eene constructie als bij de
Amelandspijp met ijzeren balken en troggewelven.
Het laatste beveelt de directeur echter niet aan om de
kosten.
Het eerste plan is begroot op f 5820het tweede
op f 5325 en het derde op f 9100.
De commissie voor openbare werken heeft kennis ge
nomen van deze plannen en stelt in haar rapport d.d.
1 Juli j.l. voor, over te gaan tot vernieuwing van de
Langepijp en herstelling van den bestaanden toestand, en
over te gaan tot afdamming en drooglegging, wanneer dit
tijdens de uitvoering voor de vernieuwing der fundamenten
zal blijken noodig te zijn.
De directeur der gemeentewerken kan zich! blijkens zijn
schrijven van 5 Juli no. 513/2 met de door de commissie
voorgestelde uitbreiding van het werk vereenigen.
Bij de begrooting is echter hierop en op het leggen
van een tijdelijke brug niet gerekend. De begrooting zal
met het oog hierop met 1100 moeten worden verhoogd.
Burgemeester en wethouders hebben deze plannen nauwge
zet overwogen, met het resultaat dat zij met de commissie
voor openbare werken de voorkeur geven aan het eerste
plan.
Onder verwijzing naar de ingezonden plannen en uit
voerige adviezen van den directeur der gemeentewerken
en de commissie voor openbare werken stellen zij voor,
te besluiten
a. over te' gaan tot de vernieuwing van het gewelf
van de Langepijp, en het herstellen van den bestaanden
toestaad, volgens het onder letter A door den directeur
der gemeentewerken ingezonden plan, waarvan de kosten
zijn geraamd op f 5820, zonder afdamming en zonder
het maken van eene hulpbrug, maar indien die werken
blijken noodig te zijnop f 6920
b. Over te gaan tot afdamming en drooglegging van
het vaarwaterindien dit tijdens de uitvoering van het
werk, sub a bedoeld, voor de vernieuwing van de fun
damenten zal blijken noodig te zijn.
Verslag der handelingen van den gomeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 9 Augustus 1898.
95
De voorzitter deelt mede, dat burgemeester en wethou
ders deze conclusie ter verduidelijking hebben doen ver
vangen door de volgende
Over te gaan tot de vernieuwing van het gewelf van
de Langepijp en het herstellen van den bestaanden toe
stand volgens het onder letter A door den directeur der
gemeentewerken ingezonden plan, waarvan de kosten zijn
geraamd op f 5820, vermeerderd met./'II00 voor afdam
ming en het maken van eene hulpbrug, indien deze laatste j
noodig mocht blijken.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer van Sloterdijck is van oordeel, dat nu del
raad gesteld wordt voor de beslissing over de vernieuwing I
van de Langepijp, het voor de hand ligt, nu het rapport
over den toestand is, zooals het is, dat aan de noodza
kelijkheid van de vernieuwing niet valt te twijfelenen
evenmin aan de wensehelijkheid van de herstelling volgens
plan A.
Maar bij spr. is eene vraag gerezendie niet in de
overgelegde stukken haar antwoord vindt, n.l. deze: of
er wel aan gedacht is, ten minste of het denkbeeld, waar
over vroeger wel eens is gesprokenis overwogenom i
dit gedeelte der gracht tot aan de Brol te dempen.
Spr. vermoedt van niet, anders zouden wel motieven
zijn aangevoerd. Waarschijnlijk zou demping meer kosten,
maar, of hieromtrent een onderzoek is ingesteld, blijkt
uit de stukken niet.
Spr. wenscht nu wel te vernemen, of burgemeester en
wethouders het plan van demping in overweging hebben
genomen en of er gewichtige gronden tegen bestaan. Hij
acht het van belang een antwoord op deze vraag te be
komen, omdat, indien mocht blijken, dat geen onderzoek
is ingesteld hij zou willen voorstellende behandeling
van de onderwerpelijke zaak te verdagenteneinde burge-1
meester en wethouders in staat te stellen alsnog dat on
derzoek tc doen. Want indien dat onderzoek tengevolge
had, dat de raad de wensehelijkheid van demping uitsprak,
zou de vernieuwing van de overkruining der Langepijp
overbodig zijn. En indien men uit anderen hoofde, later
over enkele jaren kwam te staan voor oen voorstel tot
demping van dit gedeelte, gracht, dan zouden de nu aan
gewende kosten verloren zijn, of een bezwaar tegen de
uitvoering van dat werk opleveren.
De Voorzitter kan rnededeelen, dat dit punt bij burge
meester en wethouders niet onbesproken is gebleven. Hij
gelooft, de besprekingen met den directeur der gemeente
werken in hoofdzaak juist weer te geven, indien hij zegt,
dat voornamelijk twee redenen burgemeester en wethouders
deden besluitenom een voorstel tot demping niet in
overweging te nemen, althans niet bij den raad te brengen.
In de eerste plaats zijn burgemeester en wethouders in
beginsel niet voor demping van grachten in de binnenstad.
Hierdoor zou de circulatie te water ophouden, en als werd
overgegaan tot gedeeltelijke demping, dan zou men allicht
daarmede moeten voortgaan. Het is ook hier als men
eenmaal a zegtmoet men ook b zeggen.
En in de tweede plaats komt het finantieel bezwaar,
dat misschien nog het zwaarst weegt. Eene demping zou
vele kosten na zich sleepen en de gemeente-finantiën
laten dit allerminst toe. Het college meent, dat de raad
zich moet bepalen tot eene herstelling van de Langepijp
in den bestaanden toestand.
Spr. kan nog meer meedeelenBij het college is ook
ter sprake gekomen het denkbeeldom in de Langepijp
een groot riool te leggen als is gelegd in de gedempte
Tweebaksmarktmaar zij hebben dit denkbeeldhoewel
eene kostenbesparing van f 1600 zullende geven, eveneens
verworpen, omdat het met een begin van demping gelijk
zou staan. Burgemeester en wethouders hebben ten over
vloede ook de commissie voor openbare werken hierover
gehoord en unaniem waren de toen aanwezige leden mede
tegen dat denkbeeld. Terwijl de doorvaartswijdte van de
Langepijp nu vijf meter bedraagtzou de middellijn van
hel riool 1.20 meter en de hoogte 1.40 meter zijn. Waar
de Tontjepijp ook al eene geringe doorvaartswijdte heeft
zou men tusschen deze twee pijpen een vrijwel stilstaand
water kr
ijffen
en daardoor te zijner tijd zeer waarschijnlijk
tot demping moeten overgaan en dus komen waar men
niet wenscht te zijn.
Dit zijn in het kort de overwegingen van burgemeester
en wethouders en van de commissie voor openbare werken.
Er moge uit blijken, dat het onderhavige vraagstuk van
alle kanten is bezien.
De heer van Sloterdijck betuigt zijn dank voor de
bekomen inlichtingenmaar is niet geheel voldaan. Het
blijkt hemdat het hoofdbezwaar tegen demping is het
finantieele. Nu zou het hem bijzonder genoegen doen, dat
bezwaar te kunnen apprecieerendoor eenige cijfers van
burgemeester en wethouders te vernemen. Hij kan thans
dat bezwaar niet stellen tegenover het belang z. i. van
een demping. Hierdoor toch zou de communicatie per
rijtuig van den Wirdumerdijk met de Brol en de Voorstreek
verder aanzienlijk worden bevorderd.
Er zou nog een ander voordeel aan verbonden zijn.
Spr. herinnert zich, dat er vóór eenige jaren een onderzoek
is ingesteld naar den toestand van de walm uren van het
Nauw. De toen fungeerende directeur der gemeentewerken
noemde deze lastige objecten. Men kan met voegen en
inbrengen van nieuwe steenen hier en daar die muren
wel onderhouden, maar, moet men tot eene grootc reparatie
overgaan, dan stuit men op het bezwaar, dat allicht schade
voor de aanliggende huizen zal worden veroorzaakt. De
toestand dier walm uren is een lastig geval.
Spr. zou daarom gaarne wat meer op de hoogte
van het finantieele bezwaar tegen demping worden
gebracht.
De Voorzitter zegtdat dit punt ook bij burgemeester
en wethouders is besproken wel is niet in details eene
berekening gemaakt, maar hij meent zich toch te herinneren,
dat eene gedeeltelijke demping der gracht, van de Langepijp
tot de Brolvolgens eene globale berekening van den
directeur der gemeentewerken ongeveer f 30,000 zou
kosten.
Spr. heeft straks wel den nadruk gelegd op het finantieele
bezwaarmaar toch medegedeeld dat burgemeester en
wethouders van meening zijn, dat men, ook afgescheiden
daarvanniet tot geheele of gedeeltelijke demping van
binnengrachten moet overgaan.
Doet zich later de omstandigheid voor, waarop door
den heer van Sloterdijck werd gewezen, dat de wal muren
van het Nauw in een toestand gaan verkeeren, dat eene
belangrijke reparatie noodig zal worden, waarvoor duizenden
zullen moeten worden besteed, dan komt men voor dezelfde
vraag te staanals voor weinige jaren bij de Tweebaks
markt. Maar spr. gelooft nietdat vooreerst daarvoor
gevaar zal bestaan. De periodieke rapporten van den
directeur der gemeentewerken omtrent den toestand der
walrauren enz. wijzen er niet op, dat spoedig eene groote,
kostbare reparatie noodig zal zijn.
Indien men nu dit gedeelte der gracht ging dempen, dan
zou men allicht verder willen gaan en de gracht langs
de Nieuwstad ten westen van de Langepijp mede gaan
dempen. Mocht men te eeniger tijd wat wel niet
zoo spoedig zal gebeuren tot demping moeten of willen
overgaan, uit oorzaak van een algemeen ongunstigen toe
stand der walm uren, dan zal zeker wel niet de omstan
digheid wegendat voor eenige jaren aan de herstelling
van do Langepijp 6000 is ten koste gelegd.
Spr. geeft de verzekering, dat deze zaak rijpelijk is
overwogen door burgemeester en wethouders en de com
missie voor openbare werken, en dat deze in den voor
gestelden zin heeft geadviseerd. Hij wijst er nog op, dat
de zaak eenige haast heeft; het jaargetijde vordert; men
zal dus nu een besluit dienen te nemen, wil men het
werk nog in dit jaar zien uitgevoerd.