108 Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 13 September 1898
6. Benoeming van de leden der commissie voor de
gemeentelijke bewaarscholen.
Tot leden dezer commissie worden na gehouden stem
mingen benoemd de heeren Dr. J. Baart de la FailleH.
Beucker Andreae, D. Tigler Wijbrandi en Mr. W. Kolft',
ieder met 18 stemmen.
Wordt opgemerkt, dat de heer Mr. C. Beekhuis bij
deze en de volgende stemming niet aanwezig was.
7. Benoeming van eene voogdes von het nieuwe stads
weeshuis.
De voorzitter deelt mede, dat het bestuur van het
nieuwe stadsweeshuis ter benoeming voordraagt
1. jonkvrouwe Q. J. van Eijsinga;
2. mevrouw van Slootenvan Sminia
3. mevrouw Tjebbes—Schönfcld.
De uitslag der gehouden stemming is, dat met alge-
in eene (19) stemmen wordt benoemd jonkvrouwe Q. J.
van Eijsinga.
8. Benoeming van een ambtenaar van den burger
lijken stand.
Het resultaat der gehouden stemming is, dat de burge
meester met algemeene (19) stemmen wordt benoemd.
Deze verklaart, onder dankbetuiging voor het in hem
gestelde vertrouwen die benoeming aan te nemen.
9. Rapport der raadscommissie omtrent het onderzoek
der begrooting voor de stads-armenkamerdienst 1899.
De conclusie van dit rapport luidt
1°. het subsidie uit de gemeentekas aan genoemde
instelling voor den dienst van 1899 vast te stellen op
f 38,131.65 en daartoe te nemen het in ontwerp over
gelegd besluit
2°. de genoemde begrooting goed te keuren in ontvang
en iu uitgaaf beide tot een bedrag van f 44,538.91.
Zonder discussie of hoofdelijke stemming wordt aldus
besloten.
10. Rapport der raadscommissie omtrent het onderzoek
der begrooting voor het stads-ziekenhuisdienst 1899.
De commissie stelt daarbij voor
1°. aan te nemen het overgelegd ontwerp-besJuit
waarbij de bijdrage uit de gemeentekas voor het jaar
1899 wordt bepaald op f 11,657
2°. de begrooting onveranderd goed te keuren tot een
bedrag in ontvang en uitgaaf beide van f 12,058.
Zonder discussie of hoofdelijke stemming wordt dien
overeenkomstig besloten.
De heer Beekhuis komt weer ter vergadering.
11. Voorstel van burgemeester en wethouders tot over
neming van een stuk grond op den hoek van de St. Jacob-
straat en de Klok straat.
Bij de verbouwing van het perceel St. Jacobstraat no. 16,
op den hoek van de Klokstraat, is een stuk grond, vroeger
deel uitmakende van de bij dat perceel behoorende stoep,
vrijgevallen.
De eigenaar van dat perceel heeft aangeboden, die
schuine strook grond aan de gemeente in eigendom over
te dragen, teneinde die bij de openbare straat te voegen.
Hierdoor kan eene gewenschte verbetering voor het
verkeer van- en naar de Klokstraat worden tot stand
gebracht.
Burgemeester en wethouders stellen daarom voor, te
besluiten
van den heer Hendrik Tekstra in eigendom over te
nemen een op de teekening met roode arceering aangeduid
stuk grond op den hoek van de St. Jacobstraat en de
Klokstraat, ter grootte van 2.63 M2., deel uitmakende van
het kadastrale perceel in sectie A no. 632voor eene
koopsom berekend naar f 10 per centiare en verder op
door burgemeester en wethouders te stellen voorwaarden.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer van Ketwich Verschuur doet opmerkendat
het voorstel strekt tot aankoop van 2.63 M\ grond, van
H. Tekstravrijgevallen door den bouw van een nieuw
huis. Dat voorstel iswat de grootte van den over te
nemen grond betreft, gebaseerd op de opmeting van den
directeur der gemeentewerkendie 2.63 M2. aanwijst.
Maar Tekstra zelf biedt eene oppervlakte van slechts
I.60 M2. aan, naar eene opmeting van den aannemer
Feddema. Indien de raad mi overeenkomstig het voorstel
besluitdan wordt meer grond overgenomen dan aange
boden wordt.
Spr. richt hierom de vraag tot burgemeester en wet
houders of bij dit verschil in grootte van den over te
dragen grond, met Tekstra in overleg is getreden, zoodat
hij nu ook 2.63 M1. aanbiedt.
De heer Beekhuis kan hierop antwoordendat waar
schijnlijk de eerste opmeting verkeerd is geweestde
groottein het voorstel uitgedruktis in elk geval juist.
De heer van Ketwich Verschuur geeft te kennen, dat
ook hij er niet anders over denkt, maar volgens de stukken
biedt de heer Tekstra slechts 1.60 M2. grond aan en
dan kan de raad niet besluiten om 2.63 M2. van hem
over te nemen.
De heer Troelstra doet opmerken, dat er geen verschil
kan bestaan omtrent de oppervlakte die wordt overgedragen,
want bedoeld wordt de vrijgevallen grond, die aan de
openbare straat wordt getrokken maar de opmeting is
foutief geweest. Waar alzoo geen verschil omtrent het
voorwerp van overdracht bestaatzal er geen bezwaar
tegen kunnen zijn het voorstel aan te nemen.
Mocht het zijn dat door den directeur der gemeente
werken foutief is opgemeten, dan is toch de acte nog niet
opgemaakt en is dus redres mogelijk.
De heer Bekhuis zou na de opmerking van den heer
Troelstra van het woord kunnen afzien hij had hetzelfde
willen zeggen. Het stuk grond is bekend. Het is de grond,
vrijgevallen tengevolge van de verbouwing van een
huis. Tekstra heeft zich bij zijn aanbod blijkbaar vergist
wat de grootte betreft, maar de prijs per centiare is immers
bekend. De raad kan dus gerust het voorstel aannemen.
De heer van Ketwich Verschuur zegt. dat alles wat
hij nu heeft hooren aanvoerenvolkomen waar is.
De opmerking van den heer Troelstra, dat Tekstra
eigenlijk aanbiedt wat de raad nu zal besluiten te koopen,
is echter onjuisthij vraagt toch niet, dat de gemeente
van hem overneme een wat de grootte betreft niet nader
aangegeven plek grond, maar slechts van 1.60 M\grond.
Het verwondert spr.datwaar volgens den heer
Troelstra," het bestaande verschil aan burgemeester en wet
houders was geblekendit vooraf niet is opgehelderd
geworden. Het is hier eene kwestie van geld en het komt
spr. raadzaam voorte meer omdat er geen haast is bij
de zaak (de grond is al reeds bestraat), dat burgemeester
en wethouders het voorstel weer tot zich nemen, om na
onderzoek in de volgende vergadering een nader voorstel
te kunnen doen.
Spr. doet hiertoe bij wijze van motie het voorstel.
Dit voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 13 September 1898. 109
12. Voorstel van burgemeester en wethouders betreffende
eene wijziging der regeling van de bijdragen van het rijk
en de provincie in de kosten van verpleging van behoeftige
krankzinnigen.
Bij besluit van 15 Augustus 1851 (Prov. blad no. 102)
werd door Gedeputeerde Staten aan het gemeentebestuur
kennis gegevendat voor de verpleging van behoeftige
krankzinnigen in het geneeskundig gesticht te Franeker,
op de gunstige voorwaarden van het daaromtrent met het
bestuur dier inrichting door Gedeputeerde Staten gesloten
contract, voor iederen verpleegde jaarlijks moest worden
betaald eena som van f 182 en dat vanwege het rijk en
de provincie in de jaarlijksche verplogingskosten ieder een
bedrag van 39 zou worden bijgedragen.
Bij eene nadere overeenkomst, ingevolge het besluit dei-
Provinciale Staten van 9 November 1881 zijn de ver
plogingskosten voor iederen behoeftige krankzinnige, welke
vroeger ongeveer 50 cent per dag bedroegen verhoogd I
en op 60 cent per dag gebracht.
Het gevolg hiervan wasdat door de gemeenten voor j
iederen lijder f 37 meer, alzoo f 219 per jaar moest
worden betaald.
Het bedrag der rijks- en provinciale bijdragen bleef
echter onveranderd.
Gedeputeerde Staten deelden bij hun schrijven van
9 December 1881, no. 90, mede, dat bij de eerstvolgende
vernieuwing van de bedoelde overeenkomst het bedrag dier
bijdragen een punt van nadere overweging zou uitmaken.
In 1890 is het contract voor den tijd van tien jaren
verlengd, do verplegingskosten bleven op f 219 per jaar
voor iederen verpleegde bepaaldmaar het bedrag der
rijks- en provinciale bijdragen onderging wederom geene
verandering.
Volgens de in 1851 gemaakte regeling kwam van de
verplegingskosten ad ƒ182 ongeveer 57 °/0 ten laste dei-
gemeente en ongeveer 43 ten laste van het rijk en
de provincie, maar sedert 1881 is dit laatste cijfer terug
gebracht tot ongeveer 35 V,
Het komt ons voor, dat er een billijke verhouding behoort
te worden vastgesteld tusschen de bijdragen van de ge
meente en die van het rijk en de provincie in de ver
plegingskosten.
Burgemeester en wethouders stellen dus voor, te besluiten
I. aan H. M. de Koningin te verzoeken, de rijksbij
drage in de verplegingskosten van behoeftige krankzinni
gen in het geneeskundig gesticht te Franeker in billijke
verhouding te willen brengen tot de bijdragen in die
kosten der gemeente
II. aan de Staten der provincie Friesland te verzoeken,
de provinciale bijdrage in de sub I gemelde kosten te
willen verhoogen en in billijke verhouding te willen bren
gen met de door de gemeente te betalen bijdrage.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Du pare wenscht een vraag aan burgemeester
en wethouders te doen.
In de formuleering van het aan de Koningin te richten
adres wordt gevraagd de rijksbijdrage in de kosten van
verpleging in billijker verhouding te willen brengen met
de bijdrage in die kosten der gemeente. Ten aanzien
van de Provinciale Staten wordt echter ook gebezigd het
woord „verhoogen." Spreker vraagt, of hiervoor reden
bestaat.
In de tweede plaats vestigt hij er de aandacht op, dat
alleen wordt genoemd het krankzinnigengesticht te Franeker.
Intusschen bestaan er nog verscheidene van deze gestich
ten in het land, waarin op dezelfde voorwaarden, die ten
aanzien van het Franeker gesticht gelden, krankzinnigen
voor rekening der gemeenten worden opgenomen, n.l. mede
met bijdragen van het rijk en de provincie. Is spreker
wel onderricht, dan zijn thans in het gesticht te Bloemen-
daal en in dat te Veldwijk krankzinnigen voor rekening
der gemeente opgenomen. Met het oog op de strekking
van de aan de Koningin en aan de Prov. Staten in te
dienen adressen, stelt spreker daarom voor, achter het
woord „Franeker" te laten volgen „of in eenig ander
zoodanig gesticht in het Jand."
De heer Troelstra deelt mede, dat het verschil in de
redactie waarop de heer Duparc wees, hieraan is toe te
schrijven, dat de provincie een accoord heeft gemaakt
met het gesticht te Franeker en een evenredig deel in de
kosten voor hare rekening heeft genomen.
Wel betaalt het rijk evenveel als de provincie, maar
dit steunt niet op dezelfde gegevens, niet op gelijke grond
slagen. Hierom het verschil in de redactie der adressen.
De aanleiding tot dit adres is, dat vroeger door rijk en
provincie te zamen 43 0 werd bijgedragen in de kosten
van verpleging, terwijl die bijdrage thans niet meer dan
35 V, 7. is.
Buiten het contract omverleent de provincie toch ook
een bijdrage voor de verpleging in andere gestichten dan
dat te Franeker; er bestaat dus wel aanleiding, om de
door den heer Duparc aangegeven toevoeging in het adres
op te nemen.
Burgemeester en wethouders nemen hierop het amen
dement van den heer Duparc over.
Zonder hoof lelijke stemming wordt conform het aldus
gewijzigd voorstel besloten.
V. De heer van Sloterdijck vraagt en bekomt verlof van
de vergadering ter bespreking van een zaak, vreemd aan
de orde van den dag.
Hy richt tot het dagelijksch bestuur de vraag, waarom
de rooiing voor het nu in aanbouw zijnde perceel op
blok I aan het nieuwe kanaal is aangegeven zooals ze
daar bij de bouwing nu wordt gevolgd. Spr. meent ge
gronde reden te hebben om aan te nemen, dat die rooiing
niet is overeenkomstig de lijn, door den raad bij verschil
lende besluiten vastgesteld en in ieder gevaldat de hier
thans aangegeven rooiing een' misstand zal opleveren.
Den 8 Januari 1895 heeft de raad besloten tot ruiling
van twee strooken grond met den eigenaar van het perceel
Grachtswal no. 129.
Tot adstructie van hun voorstel daartoe, werd door
burgemeester en wethouders in 't midden gebrachtdat
volgens de zakelijke beschrijving der uit te voeren werken
de verkeerswegen langs het kanaal eene breedte hebben
van 12 meter bij den aanvang, geleidelijk overgaande in
eene breedte van 15 meter en dat voor dezen geleide
lijken overgang, de eigendom noodig was van eene kleine
oppervlakte van den tuin achter het perceel Grachtswal
no. 129, en verder nog werd gezegd, dat op deze wijze
bij het begin van het nieuwe kanaal een toestand zal
worden verkregendie zoowel uit het oogpunt van wel
stand als van het finantieël belang der gemeente is aan
te bevelen.
Bij de discussie over dat voorstel verklaarde de keer
Bekhuisdat het was in 't voordeel van de gemeente
dat toch eene lange spitse strook grond die voor de ge
meente van weinig waarde iswordt afgestaan tegen een
klein stukje grond van genoemd perceel, dat voor de ge
meente van groote waarde isomdat daardoor een breede
toegangsweg tot de achtergelegen terreinen zal worden
verivregen dat ook de welstand èn nu èn in de toekomst
door de aanneming van dit voorstel zal worden gebaat.
Naar aanleiding hiervan werd het voorstel van burge
meester en wethouders tot besluit verheven.
Daarop is langs den tuin van het genoemd perceel een
muur gebouwdmet een bocht zoodanigdat langzamer
hand eene breedte van 15 meter kan worden verkregen.
Het lag nu in den aard der zaak te verwachten, dat
eene rooiing zou worden gevolgd, aansluitende aan de
lijn van den muur. Evenwel wordt thans naar eene rooi
lijn gebouwd, 2 meter verder naar de gracht, dus op 13
meter afstand daarvan gelegen, terwijl het de bedoeling
van den raad is geweest, dien afstand te bepalen op 15 meter.