158
Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 27 December 1898.
5. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aan
leiding van een verzoek van J. C. II. Verhoeve om onder-
handsche aanbesteding van het leggen en onderhoud van
bestratingen.
De tegenwoordige aannemer J. C. H. Verhoeve ver
zoekt bij adres van 21 Nov. j.l., hem na afloop van den
termijn der aanneming op 1 Mei 1899 dat werk weder
voor één jaar of langer te gunnen op de bestaande voor
waarden. De adressant doet dit verzoek naar aanleiding
van de bepaling in art. 1 van liet bestek, dat burgemees
ter en wethouders het recht hebben, bij volle tevreden
heid over den aannemer en zijne werklieden het contract
op dezelfde voorwaarden van jaar tot jaar te verlengen.
De directeur der gemeentewerken over dit verzoek ge
hoord, heeft bij missive van 21 Nov. j.l. gunstig geadvi
seerd. Hij heeft daarbij zijne tevredenheid betuigd zoowel
over de uitvoering der werkzaamheden als over het gedrag
van den aannemer en zijne werklieden.
Burgemeester en wethouders hebben daarom geen be
zwaren tegen onderhandsche verlenging van het contract,
ook omdat mag worden aangenomen, dat de adressant
bij zijne inschrijving op het werk rekening heeft gehouden
met de gunstige bepaling van art. 1 der voorwaarden
van aanbesteding en zij stellen derhalve voor, te besluiten
Aan J. C. H. Verhoeve alhier voor den tijd van één
jaar, van 1 Mei 1899 tot en met 30 April 1900, onder
hands aan te besteden het werkloon voor het leggen en
het onderhoud van de kei- en klinkerbestratingen in deze
gemeenteovereenkomstig de voorwaarden omschreven
in het met hem den 24 April 1897 gesloten contract en
in het bestek no. 10 van 1897, voor zoover op de onder
handsche aanbesteding toepasselijk.
Overeenkomstig dit voorstel wordt besloten.
6. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aan
leiding van een verzoek van de aansprekers- of begrafenis-
vereen iging Leeuwardenom wijziging der instructie van
de gemeente-boden.
Burgemeester en wethouders doen in de eerste plaats
opmerken, dat de benoeming der gemeenteboden, krachtens
art. 3 der verordening (Gemeenteblad no. 2 van 1890),
door hen geschiedt en dus moet worden aangenomen, dat
ook de vaststelling of wijziging hunner instructie tot de
bevoegdheid van hun college behoort.
Niettemin zou de Raad, om aan het verlangen van het
bestuur der aansprekersvereeniging tegemoet te komen,
de wenschelijkheid kunnen uitspreken, dat het doen van
leedaanzeggingen aan de stadsboden, of aan den laatst-
benoemden titularis werd verboden en daarme le zou dan
uit den aard der zaak door burgemeester en wethouders
rekening worden gehouden.
Intusschen zijn burgemeester en wethouders van oor
deel, dat eene dergelijke uitspraak door den Raad geene
aanbeveling zou verdienen, omdat deze daardoor in strijd
zou komen met zijn besluit van 14 Januari 1890, no. 2,
waarbij naar aanleiding van een adres o. in. van soort
gelijke strekking als het onderwerpelijke, ingediend door
R. Okel c. s.zich noemende leden der aansprekersver
eeniging „Leeuwarden" werd beslist, „dat het niet nood
zakelijk of wenschelijk wordt geacht om den stadsboden
het doen van leedaanzeggingen en het adsisteeren bij be
grafenissen te verbieden."
Sedert het nemen van dit besluit zijn de omstandigheden
niet gewijzigd en er bestaat derhalve naar het oordeel
van burgemeester en wethouders, geen grond om terug
te komen op eene beslissing, die in 1890 zonder discussie
of hoofdelijke stemming werd aangenomen.
Alléén werd bij de behandeling van het desbetreffend
voorstel toen door één lid de wensch uitgesproken dat
bij eventueele vacature van stadsboden aan de nieuw te
benoemen functionarissen het doen van voormelde diensten
zou worden verboden en door den Voorzitter de over
weging te zijner tijd van dit voorstel toegezegd.
Aan deze toezegging is bij de benoeming van den
onlangs in functie getreden gemeentebode voldaandoch
de overweging van den wensch van bovenbedoeld lid
heeft niet tot de inwilliging daarvan kunnen leiden.
Immers is sedert 1872, ondanks herhaalde herziening
der verordeningregelende het getal en de bezoldiging
van de ambtenaren ter gemeente-secretarie van Leeuwarden,
zoomede van de beambten voor den verderen dienst in
het gemeentehuis, de jaarwedde der beide gemeenteboden,
steeds gebleven op het in genoemd jaar vastgesteld bedrag
van f 600, terwijl b.v. het salaris van den concierge, in
1872 nog f 300 zonder meer bedragende, gaandeweg is
verhoogd tot f 600 benevens vrije woning in het ge
meentehuis, vuur, licht en vrijdom van de rijks personeele
belasting.
Dat voor de gemeenteboden nooit eenige verhooging
is voorgesteldhoudt ongetwijfeld verband met het feit
dat het doen van leedaanzeggingen c. a., dat reeds sedert
de vorige eeuw door de gemeenteboden pleegt te ge
schieden, voor hen een bron van meerdere inkomsten was.
Dit blijkt ten overvloede uit het voorstel van burge
meester en wethouders van 27 December 1888, om aan
den sedert eervol ontslagen bode C. Habekottee eene
jaarlijksche personeele toelage van 100 toe te kennen
met welk voorstel de raad zich zonder tegenspraak heeft
vereenigd.
In de toelichting op dit voorstel wordt immers opge
merkt dat deze toelage niet slechts eene belooning voor
bewezen diensten wasmaar ook eene tegemoetkoming
„wanneer het hem moeilijk zou vallen bij zijne betrekking
andere werkzaamheden te vervullen", dewijl toch „bij do
vaststelling der jaarwedden van de gemeenteboden steeds
in aanmerking is genomen, dat zij voor de door hen te
verrichten diensten bij begrafenissen buitengewone emolu
menten genieten."
Met deze gegevens vonden burgemeester en wethouders,
na gezette overweging, geene vrijheid om den nieuwbe-
noemden gemeentebodo het doen van leedaanzeggingen te
verbieden. Zoodanig verbod zou toch zijn neergekomen
op eene vermindering van inkomsten voor dien beambte,
waarop bij de regeling zijner jaarwedde was gerekend en
derhalve op den duur aanleiding moeten geven tot eene
thars onnoodige traktementsverhooging.
Te minder achten burgemeester en wethouders dit ver
bod gemotiveerd omdat onder de leedaanzeggingen door
de gemeenteboden die, blijkens de ervaring der laatste
jaren slechts gemiddeld driemaal per maanden nooit
zonder vooratgaand verlof van den burgemeesterplaats
hebben de dienst niet lijdt en dus de belaugen der
gemeente niet worden geschaad.
Burgemeester en wethouders vertrouwendat voren
staande beschouwingen den raad zal hebben overtuigd
dat voor de inwilliging van de wenschen van het bestuur
der aansprekers- of begrafenisvereen iging „Leeuwarden"
inderdaad geen termen aanwezig zijn en zij geven mits
dien de vergadering in overweging, aan voornoemd be
stuur, voor beschikking op zijn adres, te kennen te geven,
„dat geen termen worden gevondon om bij burgemeester
„en wethouders aan te dringen op eene wijziging der
„instructie voor de gemeenteboden in den door hem aan
gegeven zin."
De heer Haverschmidt zegt, dat hij, toen hij deze zaak
tijdens 'de behandeling der begrooting ter sprake bracht,
waarvan het adres wellicht een gevolg is, zich niet veel
voorstelde van de gevolgen zijner opmerking. De nieuwe
bode toch was benoemd in het vooruitzicht leedaanzegger
te mogen zijn en had zich reeds eene uitrusting aangeschaft.
Toch heeft spreker zijne opmerking niet achterwege
willen houden, en had hij geweten, dat de heer Dupare
indertijd zijn bezwaar deelde, dan had hij daarvan gebruik
gemaakt bij de bespreking.
Wat de toelichting op het voorstel van burgemeester
en wethouders betreft, zoo vindt spreker, dat er een heel
stuk papier is noodig geweest om deze eenvoudige kwestie
Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 27 December 1898.
159
te argumenteeren. De steller had geen gemakkelijke taak
en geen wonder, want hij had een zwakke zaak te ver
dedigen en de motieven lagen maar niet voor het grijpen.
Spreker las in dat stuk, dat bode Habekottée ter gele
genheid van zijne 25-jarige ambtsvervulling in 1888 eene
personeele toelage ontving van 100 gulden en burge
meester en wethouders vonden te eerder aanleiding tot
het toenmalig voorstel, omdat de bode wegens zijn hoogen
leeftijd op den duur zijne nevenverdienste zou moeten
missen, hetgeen 5 jaar later ook plaats vond. Het jubilé
was derhalve het hoofdmotief en dat klinkt heel anders
dan eene toelage van 100 gulden, omdat men geen leed-
aanzogger meer kan zijn.
Spreker laat het voorstel verder rusten. Hij verzoekt
zelfs niet, dat men bij eene volgende vacature op zijn
bezwaar zal letten, want dit kan, en spreker hoopt dat
voor de tegenwoordige titularissen wel weer tien jaren
duren. Spreker wenscht alleen bij burgemeester en wet
houders de overtuiging te vestigen, dat behalve de heer
Dupare nog een raadslid de samenvoeging van stadsbode
en leedaanzegger en de concurrentie van een gemeente
ambtenaar veroordeelt.
De Voorzitter doet opmerken, dat de gratificatie inder
tijd weliswaar aan den gemeentebode Habekottee is toe
gekend in hoofdzaak naar aanleiding van zijn 25-jarige
diensttijd maar dat burgemeester en wethouders aan de
toelichting op hun daartoe strekkend voorstel hebben
herinnerd omdat daaruit ten duidelijkste blijktdat bij
de regeling van de jaarwedden der gemeenteboden steeds
rekening is gehouden met het feit, dat hun het verrichteu
van ledediensten is toegestaan.
Het ontzeggen van die bevoegdheid, die do boden reeds
meer dan eene eeuw hebben bezeten, zou dus noodzake
lijk eene nieuwe regeling van jaarwedden voor de gemeen
teboden ten gevolge moeten hebbenwaarvoor bij hand
having van den van ouds bestaan hebbenden toestand
die tot geen bezwaren aanleiding geeft, geen grond bestaat.
Het voorstel wordt hierop zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
7. Voorstel van burgemeester en wethouders tot ver
koop van voor de gemeente vjaardelooze en onbruikbare
voorwerpen.
Hierbij wordt voorgesteld, burgemeester en wethouders
te machtigen, over te gaan tot den verkoop van
a. de voorwerpen vermeld op de staten A en B ge
voegd bij de missive van den directeur der gemeente
werken d.d. 3 November j.l. no. 814/3 en van die sub
3, 4, 5 en 6 in die missive genoemd
b. ongeveer 70 voor het gebruik afgekeurde bewaar
school ban ken
c. en 29 stuks oude urinoirs en eenige waardeloos ge
worden voorwerpen in het Stadsarmenhuis aanwezig.
Dienovereenkomstig wordt zonder discussie besloten.
8. Het 2e suppletoir kohier der directe belasting op
het inkomen dienst 1898.
In verband hiermede wordt de vergadering tijdelijk mot
gesloten deuren voortgezet.
Na heropening der vergadering wordt besloten
o. het 2e suppletoir kohier der belasting op het in
komen ten behoeve dezer gemeente over het dienstjaar
1898 vast te stellen op een belastbaar inkomen van
16.657.005 en een totaal van aanslagen ten bedrage
van f 886.155
6. de aanslagen invorderbaar te stellen in 2 termijnen
vervallende den 15 Februari en den 1 April 1899.
De vergadering wordt hierop gesloten.
Stoom Hoek- en Steendrukkerij van N. Miedema Co., Leeuwarden.