42 Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 11 April 1899. Art. 23. Behoudens de bepalingen van artt. 690 tot en met 698 van het Burgerlijk Wetboek, als in het algemeen toepas selijk, wordt, in zooverre met afwijking daarvan bepaald, dat op de noordelijke grens van het terrein door den eigenaar of erfpachter een houten schutting, waarin geene deuren of vensters of openingen mogen zijn, moet worden gemaakt en voortdurend onderhouden, hoog 1.90 meter van den beganeu grond, van vuren planken ter dikte van 3 centimeter, behalve de grondplank, welke van Ameri- kaansch groenen hout moet zijnalle gespijkerd tegen palen van Amerikaansch greenen hout, ter dikte van 10 bij 15 centimeter en ter lengte van 3,10 meter, staande op afstanden van twee meter. De schatting en de palen moeten aan alle zijden twee malen worden gegrondverfd. Indien de eigenaar of de erfpachter niet of slechts ten deele op de oostelijke grens van het terrein bouwt, zal hij aan den eigenaar van het perceel, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, sectie O no. 6134, moeten ver goeden de helft der kosten van de aan die grens geplaatste schutting en belast zijn met de helft der kosten van onderhoud van die afscheiding. j\Iede in afwijking in zoover van de in den aanhef van dit artikel aangehaalde artikelen van het Burgerlijk Wet boek, zal de open te laten ruimte aan de westzijde van het terrein door den eigenaar of erfpachter van den open baren weg moeten worden afgescheiden door een ijzeren hekwerk, ter hoogte ten minste van 1,30 meter, te meten uit den beganen grond. Art. 24. De eigenaar of erfpachter moet dulden, dat vanwege de gemeente aan de gestichte gebouwen al de toestellen voor straatverlichting, brandweer en voor de benaming van de straat of weg worden aangebracht, welke burge meester en wethouders noodig oordeelen. Art. 25. De kooper of erfpachter en alle volgende rechtver krijgenden zijn, op strafte van verbeurte eener boete, ten bedrage van de koopsom of twintigmaal de jaarlijksche pacht, ten voordeele der gemeente, verbonden, de bepalingen van art. 17 tot en met art. 24 na te leven en die, bij overdracht hunner rechten, in de acte van overdracht op te nemen. Bovendien heeft de gemeente het recht om, wegens het niet naleven dezer bepalingen, de ontbinding van den koop of de vervallenverklaring van het erfpachtrecht te vorderen. Art. 26. Indien het terrein niet binnen den tijd, in de eerste alinea van art. 17 vermeld, volgebouwd is, verbeurt de eigenaar of erfpachter voor iedere maand vertraging eene boete van vijf procent van de koopsom of het bedrag van één jaar erfpacht. Wanneer bij de uitvoering der bouwwerken blijkt, dat de volgens artikel 20 goedgekeurde teekeningen niet zijn of worden gevolgd, vervalt, zonder voorafgaande in mora- stelling, de koop of erfpacht en komt de volgens art. 7 gestorte waarborgsom aan de gemeente. 6. Voorstel van clen heer J. Troelstratot aanvulling van de verordening omtrent hei verleenen van pensioen aan ambtenaren enz. (Zie bijlage no. 9 tot het verslag van 's raads handelingen.) De heer J. Troelstra. gebruik makende van de bevoegd heid, den raadsleden verleend bij art. 30 van het reglement van orde voor de vergaderingen van den raad dezer gemeente, stelt voor De verordening omtrent het verleenen van pensioen aan ambtenarenbedienden en werklieden in dienst der gemeente of van gemeentelijke instellingenvastgesteld den 27 Juni 1893 (gemeenteblad no. 32), aan te vullen met de vol gende bepaling Art. 10«. Indien de krachtens deze verordening verleende pensi oenen over eenig jaar de som van f 7300 te bovengaan, zal het meerdere, indien dit /'100 of meer bedraagt, dooi de op 1 Januari van het volgend jaar in functie zijnde ambtenaren, bedienden en werklieden, in art. 1 vermeld, voor zoover de voor hen volgens de 3e alinea van art. 4 vastgestelde grondslag meer dan 420 bedraagt, moeten worden bijgepast en wel in gelijke verhouding van ieders grondslag, doch tot een maximum van één percent van dien grondslag. De bijdragen worden door den gemeente-ontvanger tegen kwitantie ingevorderd. Zij kunnen bij gedeelten worden betaald, doch moeten vóór den lsten Juli ten volle zijn voldaan. Zoo noodig worden zij ingehouden van de bezoldiging- of het loon. De heer Hijlkema zegt, dat het voorstel van den heer Troelstra hem op tweeërlei wijze heeft bevreemd. In de eerste plaats, wat de details betreft, omdat het geheel afwijkt van het raadsbesluit van 14 Februari jj. In verband met de besprekingen, de toelichting op het voorstel en de gemaakte becijferingen, waarvan dat besluit het resultaat is, blijkt duidelijk, dat de raad wenscht de vaststelling van eene verordening op eene pensioenregeling, waarin als basis is opgenomen eene bijdrage van alle ambtenaren enz. De heer Troelstra beoogt uit te zonderen de ambte naren, wier grondslag minder dan 420 bedraagt. Dit is een principieel verschil. In de tweede plaats wenscht de raad, dat de nieuwe verorde ning toepasselijk zal zijn alleen op de nieuwe ambtenaren. Het voorstel houdt de bepaling in, dat ook op de vóór de vaststelling der verordening in functie zijnde ambtenaren, deze van toepassing zal zijn. De heer Troelstra noemde in de vergadering van 14 Februari jd. het voorstel van de zeven leden reactionair, spr. beschouwt zijn voorstel als nog meer reactionair. In de 3de plaats acht de raad eene billijke bijdrage wenschelijk. De geachte voorsteller wil, dat, indien do verleende pensioenen over eenig jaar de som van ƒ7300 te boven gaan, het meerdere, indien liet 100 of meer bedraagt, door de op 1 Januari van het volgend jaar in functie zijnde ambtenaren enz. zal moeten worden bijge past, tot een maximum van 1 percent van ieders grond slag. Nu is 't voor spr. de vraag, of dat eene billijke bijdrage zou zijn. Hij gelooft, nadat hij eene becijfering heeft gemaakt, van niet. 't Is voor de gemeente de moeite niet waard. De hoofdzaak voor spr. is evenwel, dat in de vergade ring van 14 Februari j.l. de raad met overgroote meer derheid van stemmen heeft besloten burgemeester en wethouders uit te noodigen eene verordening op de pen sioenregeling als bovenbedoeld te ontwerpen. Nu komt 't spreker voor, dat de raad aan burgemeester en wethouders nu ook tijd en gelegenheid moet laten, aan die uitnoodiging gevolg te geven. Dat intusschen een lid van den raad een voorstel indient en dan nog wel geheel in strijd met dat besluit, komt niet overeen met eene goede orde van zaken. Ook namens zijne mede-voorstellers van 27 September 1898 stelt spr. de volgende motie voor: „De ondergeteekenden, overwegende, dat de raad op 14 Februari j.l. beslootburgemeester en wethouders uit te noodigen, eene nieuwe pensioenregeling te ontwerpen, Verslag der handelingen van don gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 11 April 1899. 43 waarin als basis worde opgenomen dat de voor deze pensioneering in de termen vallende personen op billijke wijze bijdragen voor het hun eventueel toe te kennen pensioen." Overwegende, dat aan burgemeester en wethouders nu ook de gelegenheid behoort te worden gelaten, aan deze uitnoodiging gevolg te geven; Achten het dato 25 Februari j.l. door den heer J. Troelstra ingediend voorstel praematuur. Op grond waarvan zij de eer hebben, voor te stellen; het voorstel van den heer J. Troelstra niet in behandeling- te nemen. De Voorzitter wijst er op, dat in do vergadering van voorstel te pleiten, maar hij zag hiervan af, omdat hij vreesde, daardoor den voorzitter te na te komen, die in de eerste plaats geroepen is, voor de handhaving van dat reglement te waken. Nu is door den heer Hijlkema en andere leden een motie ingediend, om het voorstel-Troelstra niet in behan deling te nemen. Spr. deelt echter geheel in het gevoelen van den voorzitter, dat de raad reeds te ver is gegaan, om zoodanig voorstel te kunnen aannemen. Wat dan Het voorstel verwerpen Ook dit gaat, volgens spr., niet aan. Hij althans zou niet gaarne tot de verwerping medewerken, omdat er, oppervlakkig beschouwd, wel iets goeds in het voorstel schuilt. Spr. is H0HP|*an meening, dat voor het tegenwoordige de beste oplos- -8 februari j.l. besloten is, het voorstel van den heer sing zal zijn, het voorstel te verzenden aan burgemeester Troelstra in eene volgende vergadering in behandeling te en wethouders, ten einde daarop, zooveel noodig, te letten nemen. Hiermede is dus in strijd eene motie van enkele bij het voldoen aan 's raads opdracht van 14 Februari j.l. Jeden, om dit voorstel niet in behandeling te nomen. De heer Hijlkema weet wel, dat in de vergadering van 28 Februari j.l. besloten is, om dit voorstel in eene vol gende vergadering te behandelen, maar men weet hoe dat gaat. Bij het aanbrengen van stukken begrijpt men vaak niet dadelijk de portee van een of ander. Indien men Hij dient een daartoe strekkende motie in. Tot toelichting zegt spr. nog, dat, indien burgemeester en wethouders termen mochten vinden van het voorstel van den heer Troelstra gebruik te maken, diens arbeid dan toch niet geheel verloren zal zijn. De heer van Ketwich Verschuur dacht, dat er een gekomen, dat de wijze van behandeling niet juist is, dan heeft men toch de vrijheid, om een ander voorstel daar omtrent te doen. intusschen er over heeft nagedacht en tot het inzicht is andere uitweg te vinden zou zijn. De raad besloot in zijne vergadering van 14 Februari j.l. burgemeester en wet houders uit te noodigen een ontwerp pensioenregeling aan te bieden, en den 28 Februari, om het tegenwoordig j voorstel van den heer Troelstra in een volgende vergade- l)e heer Duparc zegt, dat hij, te oordeelen naar zich ring te behandelen. Indien nu do heer Troelstra goed zou zelf, kan begrijpen het voortdurend leedwezen van den kunnen vinden, zijn voorstel van de agenda voor heden lieer Troelstra over het in de raadsvergadering van 14 bestemd terug te nemen, dan zou het weder aan de februari genomen besluitom van de voortaan te be- orde kunnen komen do behandeling der van burgemeester noemen gemeentelijke ambtenaren en bedienden eene pen- en wethouders in te wachten ontwerp verordening op deze sioensbijdrage te heften. zaak en bleven 's raads vroegere besluiten tevens onaan- Dat besluit echter is er nu eenmaal, en burgemeester getast, en wethouders hebben daarom te voldoen aan de hun gedane opdracht om den raad een voorstel aan te bieden De heer tot regeling der bedoelde pensioensbijdrage. len zeggen Hijlkema had in zekeren zin hetzelfde wil- als de heer van Ketwich Verschuur. Door Naar spreker met den heer Hijlkema voorkomt, heeft I eene kwestie van vorm is de raad door den lieer Troelstra de raad zoodanig voorstel thans af te wachten en gaat in eene impasse geraakt, waar hij door den geachten liet daarom niet aan, op welke wijze ook, tegen het, na een voorsteller het best weer uit te brengen zal zijn, op eene warm contradictoir debat, met groote meerderheid van j wijze, die ook de beste zal zijn voor het resultaat van zijn stemmen, genomen besluit te reageeren. De heer Troelstra zegt wel in zijne memorie van toe- voorstel. De heer Troelstra heeft de discusie gehoord door een lichting, dat een behoorlijke leiddraad, dien burgemeester voudige terugneming van dat voorstel zal de raad het best en wethouders bij het voldoen aan de hun verstrekte uit de impasse geraken. Hij zal later zijn denkbeeld toch opdracht- hebben op te volgen, ontbreekt. Is dit inderdaad kunnen te berde brengen bij de behandeling van het even- het. geval, dan heeft de raad dit te vernemen van burge meester en wethouders zeiven, niet van een lid van hun college. Wel qualificeert de heer Troelstra zich in zijn voorstel als raadslid, doch spr. kan hem in dezen moeielijk scheiden van zijne betrekking van wethouder. Er is echter meer. De heer Troelstra brengt' zelf in zijne memorie van toelichting in herinnering, dat de zeven leden, die het voorstel deden om van de gemeente-ambtenaren en be- tueele voorstel van burgemeester en wethouders. De heer Troelstra zegt, eigenlijk wel dankbaar te moeten zijn voor dc heden hem van verschillende zijden gegeven wenken, 't Is hem echter moeilijk daarop in te gaan, hoewel hij ten slotte zich toch bij het gevoelen van den raad zal moeten nederleggen. Hij is tot het doen van zijn voorstel gekomen in de vaste overtuiging, dat de vigeerende pensioensverordening dienden een pensioens-bijdrage te heffen, daarbij alleen de rust op den meest gezonden grondslag en uit een financieel toekomstige ambtenaren en bedienden willen treffen. Zijn oogpunt beschouwd is in 't voordeel der gemeente. Zijn voorstel raakt echter ook de thans in functie zijnde func tionarissen. Dat dit, volgens het voorstel, voor hen slechts i een gering offer zou zijn, doet hier niets af. het beginsel. gpunt Do 7 voorstellers denken er echter anders over en nu rijst de vraag, hoe ernstige mannen zoo zeer in inzicht Het raakt kunnen verschillen. Spr. stelt op den voorgrond, dat zijn voorstel een gevolg Ofschoon spr. onder de tegenstemmers van het voorstel is van dat der zeven raadsleden. Toen dit was ingekomen, der zeven leden behoorde, oordeelt hij, dat het gevallen j heeft spr. vele gegevens bijeen verzameld over deze bc- besluit «allereerst door den raad zelf moet worden geëer- langrijke zaak en, naar hij meent, op voor ieder duidelijke biedigd. j wijze uitgewerkt. Spr. mag het ten slotte niet verhelen, dat het onder- Ondanks spr.'s uitvoerig en warm pleidooi, in de ver werpelijk voorstel hem te nveer heeft bevreemd, omdat het gadering van 14 Februari j 1., waarin hij met cijfers en ar- kwam van iemand, die steeds zoo goed op de hoogte van gumenten zijne overtuiging kracht heeft trachten bij te de parlementaire gebruiken is. Bij aandachtige overweging zetten, is hij beantwoord met algemeenheden. Er is aan zat de geachte voorsteller zelf misschien willen erkennen, dat zijn voorstel met die gebruiken in strijd is. Spr. had zelfs een oogenblik er over nagedacht, om, op grond van gevoerd de minder gunstige toestand der gemeente-finan- ciën, de omstandigheid, dat particulieren ook maar zelve 0—-v voor hun ouden dag hebben te zorgen enz., wat toch het reglement van orde, de niet-ontvankelijkheid van het j waarlijk geen argumenten zijn.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1899 | | pagina 4