50 Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 9 Mei 1899 6. Voorstel van burgemeester en wethouders tot onder- handsche verhuring van grond bij het aschland aan S. de IIoo Ft. en 11. Nieuwland Burgemeester en wethouders stellen voor I. aan Sijbren de Hoo Fzoon, rijtuigmaker in de Schrans onder Huizum, te verhuren het westelijk gedeelte van het terrein, op de situatieteekening rood gearceerd, ter grootte van ongeveer 150 centiare, tegen eene som van 10.en verder op de voorwaarden, omschreven in het nog loopende huurcontract d.d. 6 November 1897, en II. aan H. Nieuwland, timmerman in de Schrans onder Huizum, het oostelijk gedeelte van het terreinop de situatie-teekening blauw gearceerd, ter grootte van onge veer 150 centiare, voor eene som van ƒ10.en verder op gelijke voorwaardenals in het zooeven aangehaald huurcontract zijn vermeld. Zonder discussie of hoofdelijke stemming wordt conform het voorstel besloten. 7. Voorstel van burgemeester en wethouders tot verkoop van een perceeltje grond op Oldegalileën. Het vo-istel luidt, om te besluiten: I. het verzoek van li. Steinvoorte en J. Meijer, om onderhands het aan de gemeente behoorende bleekje, op den hoek van Oldegalileën en de Lindebuurt, te mogen koopen, te wijzen van de hand II. burgemeester en wethouders uit te noodigen, het sub I omschreven bleekje publiek bij gesloten biietjes te ver- koopen. Wordt conform het voorstel zonder discussie of hoofde lijke stemming besloten. 8. Voorstel van burgemeester en zoethouders tot onder handsche verhuring van een perceeltje grond, hel noord oostelijk gedeelte van bouwblok VI, aan P. G. Soscli. Burgemeester en wethouders stellen voor te besluiten een stukje greidland, zijnde het noordoostelijk gedeelte van bouwblok VIAchter Pietersburen, op het terrein door piketten aangewezen ter grootte van ongeveer 18 are, onderhands voor óén saizoen tot den 1 November 1899 te verhuren aan P. G. Bosch alhier, voor eene som van ƒ8.en verder op door hen vast te stellen voor waarden. Het voorstel wordt zonder discussie of hoofdelijke stem ming aangenomen. De voorzitter, alvorens het volgende punt aan de orde te stellen, noodigt do leden uit, een oogenblik in comité te vergaderen. Na heropening der openbare vergadering stelt de voor zitter aan de orde 9. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het hef fen van een hoofdelijken omslag. 10. Alsvoren tot vaststelling eener verordening op het heffen eener belasting onder den naam van straatgeld. De voorzitter geeft te kennen, dat het hem wenschelijk voorkomt de algemeene beschouwingen te houden over beide ontwerpen te zamen, om daarna artikels-gewijze te behandelen eerst de verordening op den hoofdelijken om slag en daarna die op het straatgeld. De beraadslaging wordt geopend. De heer Konter acht bij dit belangrijk onderwerp de vraag gewettigd waarom nu reeds deze ontwerp-verorde- ning ingediend In de memorie van toelichting tot het ontwerp vindt spr. vermeld, dat eerst met 1 Januari 1901 de bestaande verordening door een nieuwe moet zijn vervangen. Hij kan geen redenen vinden, die eene zoo vroegtijdige indie ning en behandeling noodzakelijk maken. Wel bestaan er zi. overwegende redenen, die voor uitstel pleiten. Hij zal daarom eene motie tot verdaging indienen en zij het hem vergund een en ander in het midden te brengen, tot toe lichting van deze motie. Hij heeft daarbij vooral het oog op de belemmerende bepalingen van het nieuwe art. 243 der gemeentewet. Daar nu, naar het schijnt, doze belem mering vrij algemeen wordt gevoeld, heeft de regeoring zooals men weet, het plan, eene wijziging van genoemd art. voor te stellen. - Spr. brengt in herinnering eeno aanschrijving, door Gede puteerde Staten van Gelderland te deze zake tot de ge meentebesturen in die provincie gericht, voorkomende in de Gemeentestem van 16 Januari 1.1. luidende: Gedeputeerde Staten van Gelderland vestigen de aan dacht van de gemeente-besturen er op, dat het met het „oog op de moeielijkheid van het in toepassing brengen „der beginselen van het nieuwe art. 243 gemeentewet over weging kan verdienen, eerst in den aanvang van 1900 „er toe over te gaan, de plaatselijke belasting te wijzigen. „Zij wijzen daarbij op de memorie van antwoord op het „voorloopig verslag der 2e Kamer, waarin het volgende „voorkomthet toegezegde onderzoek betreffende de wer ding van het nieuwe art. 243 is nog niet afgeloopen. „Zoolang niet de noodige gegevens zijn bijeengebracht, „wenscht de Regeering geene beschouwingen te geven „omtrent hetgeen haar te doen staat tot het ondervangen „der mocielijkheden, die zich ook naar hare meening zou- „den voordoen, bijaldien dat artikel onveranderd in werking „werd gebracht/' Op 3 Februari 1.1., bij de behandeling der staats- begrooting in de Eerste Kamer, liet de Minister zich, naar luid van een telegram in de Leeuwarder Courant, omtrent de plaatselijke heffingen volgenderwijze uit„Hoewel het „onderzoek naar de werking der gemeenteheffingen nog „voortduurt, denkt de Minister niet aan het verplichten „der gemeenten tot heffing van progressie, maar zal hij „voorstellen, gemeenten, die zonder progressie bezwaren „ondervinden, bevoegd te verklaren eene beperkte progressie „in te voeren." Spr. wenscht alsnu een paar voorbeelden bij te brengen van de belemmerende werking van het thans vigeerend art. 243, bij de behandeling van de aangeboden verorde ning. Hij wijst daartoe op den af'rek van 400 voor levensonderhoud, die zoowel voor den hoogsten als voor den laagsten aanslag zal gelden. Beperkte men dezen aftrek tot de 15 laagste klassen, gelijk zulks bij onze bestaande verordening sedert jaren is geregeld zonder eenig bezwaar te ontmoeten, dan zouden de 315 hoogst aangeslagenen de ƒ6678 =(315 X 400 X o.3°/0) jaarlijks blijven betalen aan straatbelasting was minder behoefte, maar, men kwam dan in botsing met het bewuste art. 243. Aftrek voor kinderen zou spr. veel aannemelijker voor komen, indien zij kon worden toegepast procentsgewijze verminderende naar mate het inkomen grooter wordt, óm bij eene ruime mate van welstand geheel te eindigen, op de wijze als zulks bij de personeele belasting is geregeld; doch ook daartegen verzet zich meergenoemd art. 243. Burgemeester en wethouders konden dus de aangeboden ontwerp verordening niet anders inrichten dan zij hebben gedaan, doch deze zoude er zeker anders hebben uitgezien, wanneer het bindend voorschrift van dat art. niet had bestaan. Spr. voorziet de opmerking dat de 2e Kamer overladen is met werk en het de vraag zal zijn, wanneer eene wij ziging van art. 243 aan de orde kan worden gesteld. Hij stelt daar als zijne meening tegenover, dat, indien het art. niet tijdig wordt gewijzigd, het bij de regeering geen bezwaar zal ontmoeten, om de inwerkingtreding der nieuwe veror dening te verschuiven. Eindelijk wjjst spr. er op, dat van de leden dezer vergadering in September a.s. aftreedt. Verslag der handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 25 April 1899. 51 Kan nu het tijdstip van behandeling dezer verordening en die onder punt 11 bedoeld gelukkig worden genoemd? Men zal de nieuw gekozen leden voor eene belasting-heffing stellen, waartoe zij niet hebben medegowerkt, en waarvan zij misschien tegenstanders zijn. Spr. dient hierop de volgende motie van orde in „Naar aanleiding van verschillende mededeelingen der „regeering, waarbij wijziging van art. 243 der gemeente- „wet in uitzicht wordt gesteld, heeft ondergeteekende de „eer voor te stellen, om in afwachting van deze mogelijke „wijziging, de behandeling van punt 10 te verdagen tot liet volgende jaar." De motie wordt ondersteund. De heer Du pare zegtdoor den geachten voorsteller bekend te zijn gemaakt met diens plan tot indiening der motie, en niet te hebben geaarzeld, daarmede instemming te betuigen. Toen nu bijna öi/J jaar geleden, in September 1893, bij den raad was ingekomen een voorstel tot het heffen van straatgeldwerd door meer dan één raadslid tot burgomeester en wethouders ook het verwijt gericht, dat het voorstel niet genoegzaam voorbereid en toegelicht was. Zoodanig verwijt heeft thans burgemeester en wethouders niet kunnen treffen. Ook de tegenstanders van de heden aan de orde gestelde vooistellen zullen moeten erkennen, dat ze beide met de meeste zorg bewerkt en breedvoerig toegelicht zijn. Ten aanzien van één punt moet echter, volgens spr., eene uitzondering worden gemaakt. Het betreft de oppor tuniteit der voorstellen. Bij art. 14 der wet van 24 Mei 1897 (Staatsblad no. 156) toch is aan de gemeentebesturen een termijn van meer dan drie jaren, tot 1 Januari 1901, gelaten tot her ziening van hunne plaatselijke verordeningen betreffende de heffing van hoofdelijke omslagen en andore plaatselijke directe belastingen. Burgemeester en wethouders wijzen zeiven op dezen termijn in de memorie van toelichting op de ontwerp-vcrordening tot het heffen van hoofdelijken omslag. In de tweede zinsnede (bladzijde 3) luidt het woordelijk „Ofschoon wij dus nog twee jaar tijd zouden hebben met u eene nieuwe verordening ter vaststelling aan te bieden, zoo hebben wij gemeend, dit reeds thans te moeten doen." Voor deze meening wordt echter geen enkele grond aangevoerd. Waartoe dan die haast vraagt spreker. Toen in 1893 het voorstel tot invoering van eene straatgeldheffing werd gedaan, was er inderdaad behoefte aan vermeerdering van plaatselijke inkomsten. Zonder dit zou de gemeentebegrooting voor 1894 niet sluitend hebben kunnen worden gemaakt. Burgemeester en wethouders wenschten daartoe echter geen verhooging van bestaande belastingen noch van den hoofdelijken omslag, noch van de opcenten op de personeele belasting. Daarom stelden zij de heffing van eene nieuwe belasting, onder den naam van straatgeld, voor. De behoefte van 1893 bestaat intusschen thans niet. De gemeentebegrooting voor 1899 werd vastgesteld zelfs met eene vermindering van den hoofdelijken omslag, zij het dan ook slechts met eene kleine fractie. Spr. herhaalt daarom de vraagWaartoe die haast Misschien om den druk van den hoofdelijken omslag te verminderen Wie zou dit niet gaarne willen in en buiten den raad Spr. staat evenwel lang niet alleen, als hij zegtGeen vermindering tot den prijs van eene heffing van straatgeld. Ofschoon spr. de voorstellen heden gaarne van de agenda had zien gebracht, hij zou natuurlijk tegen hebben gestemd zal hij toch zijne stem aan de motie geven. Hij heeft nog een anderen grond. Gelijk men een dezer dagen in de dagbladen heeft kunnen lezen, had de ge meenteraad van Schiedam eene nieuwe verordening op den hoofdelijken omslag vastgesteld met een aftrek van 50 voor ieder kind, doch had de Minister van Binnen- landsche Zaken bezwaar tegen dit bedrag gemaakt en dit tot de helft willen zien verminderd. Daar nu door bur gemeester en wethouders mede ƒ50 voor aftrok van ieder kind is voorgesteld is het als zeker te stellen, dat, bij aanneming van dat bedrag door den raad, hetzelfde be zwaar als te Schiedam zal worden ondervonden. Intusschen wordt de heffing van straatgeld alléén voor gesteld om het gat van ƒ16,000 te stoppen, casu quo door het zoogenaamde kindergeld te veroorzaken. Het zal dan worden slechts ƒ8000. Voor dit betrekkelijk luttele bedrag nu eene nieuwe belasting in te voeren, die ge bleken is zoo onbillijk en zoo impopulair mogelijk te zijn, gaat volgens spr. niet aan. Hij vestigt er nog de aandacht opdat de gevoelens van do raden van verscheidene gemeenten waar in den laatsten tijd gelijke heffing was voorgesteld, even zoo waren, en die heffing tot nu toe dan ook overal werd verworpen. Tevens wijst hij er nog op, dat bijna in geen enkele met Leeuwarden gelijkstaande ge meente tot nu toe voorstellen, gegrond op art. 14 van de wet van 1897, zijn aangeboden. Het komt spr. wenschelijk voor, de behandeling van de aangeboden voorstellen te verdagen tot begin Juni van 't volgend jaar. De heer Konter verklaart geen bezwaar te hebben, zijne motie ook voor punt 11 der agenda, straatbelasting to doen gelden en brengt haar daarmede in overeenstemming. Z. i. is het voldoende, alléén te spreken van eene ver daging tot het. volgende jaar. Burgemeester en wethoudors kunnen dan in verband met het doel der motieden juisten tijd kiezen. De Voorzitter geeft lecture van de gewijzigde motie, die thans luidt „Naar aanleiding van verschillende mededeelingen der „regeering, waarbij wijziging van art. 243 der gemeentewet „in uitzicht wordt gesteld, heeft ondergeteekende de eer „voor te stellen om in afwachting van deze mogelijke „wijziging, de behandeling van punt 10 en in verband „daarmede van punt 11 te verdagen tot het volgende jaar." De heer Troelstra moet in de eerste plaats zijn diep gevoeld leedwezen uitspreken over het afsterven van mr. J. L. van Sloterdijck, wiens helder gesteld en zaakrijk rapport, het laatste werk dat hij in 't belang der gemeente heeft geleverd thans tot grondslag onzer beraadslaging zal moeten strekken. Bij deze gelegenheid zal het zeker gepast zijn, nogmaals een woord van hulde te brengen aan zijne nagedachtenis Het dagelijksch bestuur zal thans zijn gemis te meer gevoelen omdat hijbij de mondelinge behandeling dei- aanhangige voorstellen, over het geheel ongetwijfeld aan hunne zijde zou hebben gestaan en tevens niet zou zijn achtergebleven in 't bestrijden der voorgestelde motie. Spr. wil daartoe thans overgaan. De heer Konter heeft gevraagd„Waarom reeds in 't najaar van 1898 deze ontwerpen ingediend De geachte spr. vindt het antwoord op die vraag in het rapport der commissie. Daarin wordt herinnerd, dat bij de schriftelijke behandeling der begrooting voor 1898, door de commissie van rapporteurs over die begrooting met zekere klem aan burgemeester en wethouders in overweging is gegeven, om gebruik te maken van de bevoegdheid, thans bij de wet verleend, tot het invoeren van een straatbelasting en geen enkel lid dezer vergadering heeft bij de mondelinge behandeling dier begrooting daarop gereageerd, ofschoon het schriftelijke antwoord van het dagelijksch bestuur daartoe alle aanleiding gaf. Maar nu meenden burgemeester en wethouders tegelijk eene nieuwe verordening omtrent den hoofdelijken omslag te moeten ontwerpen, een werk dat toch eenige maanden vóór het jaar 1901 zou moeten geschieden. Zij zijn in beginsel vóór de toepassing van het Benthamsche-stelsel of van een tabel die met dit stelsel

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1899 | | pagina 2