122 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 30 October 1900.
moet men zich thans ook niet te veel laten leiden door
vrees voor verhooging. Do thans genoemde steenkolen-
prijs is gegrond op de laatste aanbesteding in het voorjaar,
en, al is spr. tegenwoordig niet genoeg doorgedrongen in de
geheimen der gasfabriek en hij zaJ zich na zeker
verbod van burgemeester en wethouders wel wachten
van den boekhouder inlichtingen te vragen, meent hij
toch te mogen aannemen, dat, als in April van het volgende
jaar een nieuwe aanbesteding plaats heeft en de prijs dan
hooger wordt dan de tegenwoordigeburgemeester en
wethouders wel niet zullen aarzeleneen voorstel te
doen tot verhooging van den gasprijs Dit vindt spr. den
meest natuurlijken gang van zakenzooals trouwens
ook geschiedde den laatsten keer toen, bij de aanbesteding
der kolen teleurstelling ten aanzien van den prijs niet
uitbleef.
De woorden, „behoorlijke winst", die de heer Beucker
Andreae gebruikte, zijn zeer rekbaar, maar, zegt spr.,
laten wij nu toch niet gaan overdrijven. Thans gaat de
zaak goed, en bij behoud van 7 cent per stère zijn wij in
elk geval voor vier maanden gedekt. Dat het voorstel
der gascommissieom 7 '/2 cent vast te stellen, van
weinig beteekenis zou zijn meent spr. te moeten betwis
ten voor den kleinen man is tj1 cent verschil meer op
7 cent, meer, dan de heer Beucker Andreae wel schijnt
te meenenhet is V,4 of ruim 7 pet. meer, en de
groote gasverbruikers zouden dit evenzeer in groote mate
gevoelen en ook de groote fabrikant.
Met de meest mogelijke gerustheid meent spr. daarom
den Raad in overweging te moeten geven het voorstel
van burgemeester en wethouders aan te nemen.
De heer Bekhuis deelt volkomen het bezwaar van den
heer Beucker Andreae en verklaart zich derhalve tegen
het voorstel van burgemeester en wethouders.
De heer Duparc is begonnen met de geschiedenis der
uitkomsten der gasexploitatie op te halen van af het jaar
1865 dit oude tijdperk laat hij echter geheel buiten be
schouwing toen golden immers geheel andere beginselen
d.an nu; ten bate van de gemeentekas werd de gasfabriek
geëxploiteerd en de gasprijs noodeloos hoog opgedreven.
Toen spr. in 1884 voor het eerst zitting had in de ge
meenteraad maakte de gasfabriek nog een winst van
ongeveer ƒ70.000: niettegenstaande de kolen toen 65 cent
per H.L. kostten bedroeg de prijs van het gas per M3.,
9 cent en tal van uitgaven werden toenmaals niet gedaan,
zooals nu noodig zijn.
In 1881 is men gekomen tot een geheel ander, en naar
spr.'s inzicht, beter stelsel: beheersehing van den gasprijs
door den kolenprijs, en de exploitatie der fabriek niet te
bezien uit een financieel oogpunt in verband met de ge-
meentebegrooting maar geheel als eene industrieële onder
neming.
Na herhaalde verlaging is in 1889 voor het eerst de
gasprijs gebracht op 6 centde kolenprijs bedroeg toen
62 a 63 cent de H.L. Dat dit systeem gehandhaafd werd,
blijkt uit hetgeen gebeurde na de aanbesteding in 1890;
De kolen kosten toen per H.L. 91 cent; de gascommissie
kwam bijeen en stelde een eenheidsprijs voor van 7 cent per
stère en de Raad ging hiermee mede. Nu is echter de kolen
prijs 1.22; derhalve niet de minste verhouding tot
den gasprijs. Indertijd kon de gascommissie burgemeester
en wethouders van de noodzakelijkheid dezer verhooging
overtuigenzooals in Meitoen het voorstel van het
Dagelijksch Bestuur zelfs verder ging8 cent per stère
maar de Raad wist het beter en bepaalde een eenheids
prijs van 7 cent. Weldra kwam de gascommissie te staan
voor het opmaken der begrooting; met 4 tegen 1 stem
de heer Janssen werd besloten de gasprijs tot 7 */a
cent te verhoogenmaar burgemeester en wethouders
namen dat voorstel niet overzij handhaven een gasprijs,
waarbij de inkomsten en uitgaven tegen elkander opwegen
en dat bij eene industrieële onderneming zooals onze
gasfabriekwaarin van de gemeente een kapitaal van
ongeveer 650 duizend gulden vast ligt.
Wanneer dit voorstel wordt aangenomen dan komen
wij met het beheer van de gasfabriek op den totaal ver
keerden wegdan bestaat er vrees dat de gemeente-
finantiën door de fabriek zullen worden bezwaard.
De heer Duparc zegt het jaar 1865 te hebben genoemd
omdat, zooals hij straks reeds deed opmerken, van toen af
de opbrengst der fabriek altijd door gunstig is geweest.
Over het cijfer van 650,000 door den heer Bekhuis ge
noemd als het kapitaal, dat do gemeente in de gasfabriek
heeft steken, zal spr. thans, ook omdat er heden nog zoo
veel is te doen niet spreken. Hij behoudt zich nochtans
voor, om in den loop van het volgend jaar den Raad een
overzicht aan te bieden loopende van het jaar 1865 af,
waaruit zal blijken, dat de gemeente reeds veel meer dan
genoemd bedrag uit de winsten der fabriek heeft genoten
en deze dus eigenlijk geheel vrij van schuld tegenover de
gemeente staat.
De heer Hijl ksma zegt, dat de bezwaren van den heer
Beucker Andreae ook in de gascommissie zijn besproken
en vrijwel op dezelfde gronden: daar was ook voorgesteld
een prijs van 7% cent per stère, omdat eenige winst moest
worden gemaakthij wil er daarbij op wijzendat de
gascommissie voor eene nieuwe begrooting stond en de
prijs nu niet op 7 cent durfde behouden.
Burgemeester en weihouders gingen echter niet mede
met de gascommissie een exceptioneele maatregel is dit
want spr. wil wel zeggendat in het algemeen burge
meester en wethouders niet deze gedragslijn zullen volgen,
wat ook gebleken is in Juni, toen dit college verderging
dan de gascommissie. Het geldt echter nu, spr. herhaalt
diteen exceptioneel geval.
Het voorstel wordt daarop met 15 tegen 4 stemmen
aangenomen die der heeren Bekhuis Beucker Andreae,
Van Eijsinga en Van Ketwich Verschuur.
2. Gemeentebegrooting dienst 1901.
Algemeene Beschouwingen.
De heer Konter
Hetgeen door mij bij de algemeene beschouwing in de
eerste sectie is gezegd, wordt in het verslag der commissie
van rapporteurs niet geheel juist weergegeven. Ik maak de
Commissie daarvan geen verwijt, maar meen toch met
enkele woorden de minder juiste opvatting, speciaal ten
opzichte van hetgeen door mij over de begrooting der
gasfabriek is gezegd, te moeten aantoonen. Sprekende
over het belangrijk batig saldo van 1899, deed ik uit
komen, dat de grootste verdienste van elke begrooting
deze is, dat de cijfers zoo dicht mogelijk zijn bij de wer
kelijke uitkomsten dat de tijd begon te komen waarop
men voor de post „opbrengst bouwterreinen" een maatstaf
verkreeg, door te nemen de gemiddelde opbrengst dei-
laatste jaren, eene handelwijze die in vele gevallen bij
het opmaken van begrootingen wordt gevolgd.
Ik heb toegegeven, dat de opbrengst ook dan nog tegen
kan vallen, doch dat daartegenover andere afdeelingen der
begrooting stonden, die waarschijnlijk mee zouden vallen.
Zoo o. a. de Rekening der gasfabriek, speciaal volgno.
131 aankoop van steenkool. Deze post, ik citeer nu letter
lijk uit de aanteekeningen, die ik ter sectievergadering
gebruikte, kan wel ƒ20.000 meevallen, doch kon bezwaar
lijk anders worden geraamd.
Dit, mijnheer de voorzitter, is dus iets anders, dan wat
in het rapport wordt gezegd en daarmede vervalt tevens
het ter zake door burgemeester en wethouders in de
Memorie gegeven antwoord.
Ten opzichte van den post „Verkoop van bouwterreinen"
ep hetgeen daarvoor in de gewisselde stukken is te lezen
nog -een enkel woord. Zooals zooeven is gezegd men kan
nu bij het ramen van dezen post het gemiddelde dei-
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 30 October 1900. 123
laatste 3 jaren tot basis nemen of voorzichtigheidshalve
nog wat beneden het gemiddelde blijven, doch daarmede
is dan ook redelijker wijze aan alle vereischten eener goede
begrooting voldaan vooral wanneer, zooals in dit geval
de opbrengst toenemende is.
Aan het door burgemeester en wethouders geopperde
bezwaar, dat men in één jaar èn de zuivere opbrengst van
een vorig jaar èn de voor dat jaar geraamde opbrengst
in rekening brengtkan worden tegemoetgekomendoor
aanvankelijk de opbrengst laag te ramen.
De opbrengst bedroeg in de jaren 1898 en 99 respec
tievelijk 8178 en 8517 en in dit jaar tot heden 27.924
voor wegenaanleg komt alleen in dit jaar een post voor
van rond ƒ15.000. In deze drie jaren te zamen is dus
voor ƒ45000 bouwterrein verkocht en daarvan ƒ15.000
voor wegenaanleg besteed; of per jaargemiddeldƒ15.000
en 5000.
Brengt men nu de helft van het gemiddelde op
de begrooting voor 1901, dan is voorzeker aan de eischen
der uiterste voorzichtigheid voldaan. Wat de kosten van
stratenaanleg betreft, voor zooverre deze niet kunnen worden
bestreden uit de ƒ17.522 bedoeld in de toelichting op
art. 1, zou daarvoor een evenredig bedrag geraamd kun
nen worden. Naar dezen maatstaf zou men voor opbrengst
bouwterreinen f 7500 kunnen uittrekken, en voorwegen-
aanleg ƒ2500.
Er blijft dan 5000 over terwijl, blijkens deze begroo
ting, daarbij komt ongeveer 3/t of 6400 van de opbrengst
over 1899; totaal alzoo ƒ11.400.
Daar jaarlijks voor rente en aflossing der leeningen ten
behoeve van kanaal en bouwterreinen blijkens de toe
lichting op volgno. 62 der begrooting voor 1897 benoo-
digd is, ruim 19.000, zal niemand kunnen beweren dat
deze begrooting te veel van de opbrengst profiteert. Naar
mij voorkomt zou door deze wijzigingen de begrooting
een beetje nader bij de werkelijkheid komen en zou in
plaats van 5 een hoofdelijke omslag naar ƒ4.90 ten
honderd geheven kunnen worden.
De heer Bekhuis heeft in de tweede sectie de opmer
king gemaakt, dat, naar het hem voorkwam, de begrooting
hier en daar niet voldoende en duidelijk was toegelicht
door deze opmerking schijnen burgemeester en wethouders
min of meer gekrenkt te wezen, althans een breed ant
woord wordt gegeven en daarbij een soort cursus voor
alle raadsleden, hoe zij handelen moeten. In de woorden
van de memorie van antwoord lag ook voor spr. de ver
plichting opgesloten zijne aanmerkingen op de begrooting
nader te bewijzen en dit zal hij gaarne doen.
Zie b.v. gemeente reiniging ƒ1700 hooger geraamd
dan voor 1900. Waarom? Eene verhooging van ƒ420
is het gevolg van de stijging der prijzen van het hooi, ijzer
etc. maar hoe kwam men dan aan die nog 1300 hoogere
raming Geen enkel woord van toelichting. Spr. heeft
een studie gemaakt van de overgelegde begrootingstukken
en toen gezien, dat het getal tonnenbezorgers moet worden
vermeerderd dit kan dus de aanleiding zijn maar spr.
herhaalt hetgeen woord van toelichting is daarover te
vinden.
Dan volgnummer 185als men daar leest van twee
posten voor waterverzorging, zonder toelichting, dan is de
eerste vraagdie bij iemand zal opkomen dezewaarom
is naast den aanleg van waterleiding nog noodig een nieuw
reservoir voor regenwater Dan trof spr. ook nog dat
in de begrooting van den directeur der gemeentewerken,
overgelegd aan burgemeester en wethouders, eenige malen
stond te lezen „zie brief" maar nooit waren die missiven
bij de stukken overgelegd. Verder in diezelfde begrooting
was er sprake van „vloeren in de varkenshokken op de
veemarkt", „verlaging van de Beijerstraat", maar spr. mist
eenig project of omschrijving van die werken. Spr. wil,
dat, als bij de behandeling der begrooting de verplichting
bestaat van de algemeene belangen der gemeente studie
te maken de raadsleden ook in de gelegenheid worden
gesteld alles in te zien. Wel werd spr.'s zienswijze reeds
dadelijk in de secties door een der oudste leden weerlegd,
maar hij accepteert diens beweringen volstrekt niet. De
stukken, waarvan sprake is of kan zijn, wil hij ook zien.
Burgemeester en wethouders antwoorden in denzelfden
geest als bedoeld lid en merken tegelijk op, dat, als een
lid een voorstel wil doen naar aanleiding van hetgeen in
de bijlagen te vinden is, „hij daartoe het volle recht heeft,
maar dat dan ook op hem de taak rust om zijn voorstel
toe te lichten." Hoe is dit echter mogelijk als de daartoe
betrekkelijke stukken niet overgelegd zijn Wat bijv.
betreft de verlaging der Bijerstraat, spr. zou in beginsel
daarvoor zijn, maar is niet zoo op de hoogte, dat hij daartoe
een behoorlijk toegerust voorstel kan doen.
Spr. meent te hebben aangetoond, dat de begrooting in
verschillende onderdeelen de gewenschte toelichting mist.
De heer Duparc zegt dat, ofschoon de heer Bekhuis
heeft gesproken van „een" der oudste leden, deze daarbij
slechts hem op het oog kan hebben gehad, daar hij het
was, die in zijne sectie optrad als verdediger van burge
meester en wethouders. Zijne opinie is sedert ten aanzien
van het bedoelde punt niet veranderd. Als burgemeester
en wethouders de cijfers van de directeuren der onder
scheidene dienstvakken niet overnemen, dan blijkt daar
uit, dat zij met hunne voorstellen niet medegaan.
Nu zou het toch te veel van hen gevergd wezente
eischen, dat die „afwijzingen" door hen werden geargu
menteerd.
De heer Troelstra kan de cijfers, die de heer Konter
zoo even opnoemde, niet zoo direct nagaan, het eind
resultaat van dien spr. was, dat een post zou kunnen
worden aangebracht voor opbrengst van bouwterrein en
wat dit betreft, spr. heeft weinig te voegen bij hetgeen
in de memorie van antwoord is betoogd. Verleden jaar
bij de behandeling der begrooting is dezelfde zaak ter
sprake gekomen toen stelde ons geacht oudste lid een
amendement voor met dezelfde strekkingdit werd echter
niet ondersteund. Derhalve stemt de zienswijze van den
Raad overeen met de voorzichtigo opvatting van burge
meester en wethouders. Men moet geen wissels trekken
op de toekomst vindt spreker en wat is bovendien, als
het noodig is, het gevolg van eene dergelijke handelwijze
een klein batig saldo op den dienst voor het daaropvol
gende jaar en als gevolg daarvan waarschijnlijke verhooging
van den hoofdelijken omslag. Burgemeester en wethouders
zijn eenstemmig in hun oordeel, dat de handelwijze, nu
gevolgd, de juiste is.
Er is echter nog een reden om de ontvangsten niet te
hoog te ramen met 1 Januari a.s. wordt de wet op de
leerplicht ingevoerd en dan komt de gemeente voor
hoogere uitgaven te staan, misschien voor schoolvoeding
etc., welke strekking reeds een adres had, dat zooeven
werd voorgelezen.
Trouwens de neiging van dezen tijd is verhooging der
uitgaven en het is dan goed daartegen bij voorbaat ge
wapend te zijn spr. moet dus het denkbeeld van den
heer Konter tot verlaging van den hoofdelijken omslag
met eene fractie ontraden.
En wat nu aangaat de aanmerkingen van den heer
Bekhuis deze vielen nogal mede Op de duizenden onder
deelen van posten eigenlijk slechts 2 en dat op een
budget van ongeveer 960.000. Dat de toelichting op
de posten voor de gemeentereiniging wel wat te wenschen
overliet, wil spr. toegeven behalve de oorzaak van ver
meerdering door den heer Bekhuis geopperd als een ver
moeden van hem, kan spr. nog eene tweede reden noemen
meerdere kosten voor reiniging der veemarkt. Burgemeester
en wethouders zijn niet ingegaan op het denkbeeld om
10.000 te besteden voor nieuwe vervloeringmaar
stonden wel eene betere reiniging voor, in het bijzonder
der varkenshokken.
Als het spr. gegeven mag zijn, nog een volgend jaar
mede te werken tot samenstelling der begrooting, dan