4
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 22 Januari 1901.
verklaartmaar wel tegen de voorgestelde huurprijs a
325, die hem veel te laag toeschijnt. In de Memorie
van Toelichting staat slechts te lezen, dat „de prijs volgens
burgemeester en wethouders genoeg is", voorzeker uiterst
sober gezegd
Op de begrooting voor 1901 komt de huurprijs van
deze woning aan de Prins Hendrikstraat voor a ƒ400,
terwijl in de toelichting staat te lezen datin de ver
onderstelling dat de tegenwoordige opbrengst bij de te
houden nieuwe verhuringen geene belangrijke verande
ring zal ondergaan, een ronde som van 5300 op de
begrooting is uitgetrokkenden 30 October werd deze
vastgesteld en nu na slechts 2 maanden wordt de prijs
van vermelde woning verlaagd met 75 of bijna '/i ge_
deelte der huurprijs. Is dit dan geen „belangrijke veran
dering"
Het tweede argument, dat spreker tegen het voorstel
heeftis, dat, daar waar vroeger de keuken beneden was,
deze thans door de verbouwing bovenkomthierdoor
komen woning en bewoner in betere conditie.
Daar dergelijke woningen in 't kader komen van de
gegoede burgerstandvindt spr. eene huurprijs van 325
met 't oog op de a.s. verbetering te laag en is het zijne
meening, dat de tegenwoordige huurprijs minstens moet
blijven gehandhaafd.
Het uerdo argument van spr. isdat er een precedent
zou worden gesteldgevaarlijk daardoordat later de
eens gedaalde huurwaarde niet gemakkelijk weer is te
releveeren.
Uit het verzoek van adressante blijktdat deze nogal
wat noten op haar zang heeftbehalve de door haar
gewenschte veranderingen zou men daarbij nu ook nog
de huur met ƒ75 verminderen! Met dit voorstel, dat
al vast voor 3 jaren en waarschijnlijk voor langen tijd
de handen zal binden kan spr. dus onmogelijk medegaan
De Voorzitter wil den heer van Messel vooreerst doen
opmerken, dat diens bezwaar aan de begrooting' ontleend
allerminst kan opgaan in Augustus wordt deze toch op
gemaakt en toen was er nog geen voorstel gedaan de
missive van den Directeur der Gemeentewerken dateert
eerst van den 19 December. Verder vindt de heer van
Messel, dat de bovenwoning eene verbetering zal ondergaan
Burgemeester en wethouders en de Directeur der Gemeente
werken zijn daarentegen van oordeel, dat de gegadigdheid
van het huis in 't geheel genomen er niet op vooruit zal
gaan wel wordt dit misschien iets gerieflijker maar er
komt minder ruimte. Op dit punt kan men natuurlijk
van zienswijze verschillen, waarover dan verder niet meer
te discussieeren valt. De tegenwoordige bewoner bijv.
wenscht de woning niet weder in te huren, dus voor
hem schijnt de woning niet gerieflijker te worden, al
moet men niet vergeten, dat hij een gezin heeft en mej.
Beddingius niet.
Bovendien moet men ook eens deuken aan de last
door de vertimmering te veroorzaken, ten minste dit
jaar een 4 tal weken langook eens nagaan, wie de
huurder zal zijn een groot gezin, dat meer onderhoud
veroorzaakt, of twee dames. Ten slotte blijft het echter
eene quastie van appreciatie met het voorstel van den
Directeur der Gemeentewerken konden burgemeester en
wethouders volkomen medegaan.
De heer van Messel doet den Voorzitter opmerken, dat
zijn beroep op de in Augustus of September ontworpen
begrooting niet opgaat.
30 Oct. is die begrooting vastgestelden nu gaat het
toch niet aan om acht weken daarna op advies van den
Directeur der Gemeentewerken tot verlaging der huurprijs
over te gaan, daar het advies van genoemden Directeur
oorspronkelijk toch 400 luidde.
Het is spr. een raadsel, hoe Z.Ed. na zulk een korten
tijd adviseert de huurwaarde met ca. 25 °/0 te verlagen.
De last van vertimmering kan spr. niet noemenswaard
vinden, daar elke nieuwe bewoner weetdat het vroeg
tijdig verlaten van een vorigen bewoner eene zeldzaamheid is.
Allerminst is spr. dan ook door den Voorzitter overtuigd:
voor eene bovenwoning met vrije opgaug5 kamers,
keukenzolder en dienstbodenkaraer op een der eerste
standen, vindt hij een huurprijs van ƒ325 veel te laag
en zal hij zich tegen het voorstel blijven verklaren.
Het voorstel van burgemeester en wethouders daarop
in stemming gebracht wordt aangenomen met 14 tegen 4
stemmen, die der heeren van Messel, Dijkstra, Jansen
en Lautenbach.
Derhalve is besloten
I. het perceel plaatselijk bekend Prins Hendrikstraat
no. 13 te verbouwen volgens het plan en de begrooting
door den Directeur der Gemeentewerken overgelegd bij
missive d.d. 19 December 1900 no. 906/76;
II. burgemeester en wethouders uit te noodigen ter
zijner tijd de vereischte voorstellen te doen tot bestrijding
van de kosten van de sub I genoemde verbouwing
III. de bovenwoning van het perceel Prins Hendrik
straat no. 13 met ingang van den 12 Mei 1901 voor den
tijd van diie jaren onderhands te verhuren aan mejuffrouw
L. G. Reddingiusleerares in het teekenen aan de school
van middelbaar onderwijs voor meisjes, tegen een huursom
van 325 per jaar en verder op voorwaarden nader door
burgemeester en wethouders vast te stellen.
3. Voorstel van burgemeester en wethouders tot wijzi
ging dfr verordening regelende het getal de benoeming
en de bezoldiging der ambtenaren van de gemeentewerken
(Gemeenteblad no. 18 van 1895). (Zie Bijlage no. 1.)
De heer Wilhelmy kan zich met het voorstelzooals
daar is neergelegdniet vereenigen. Nietdat hij zich
verklaart tegen eene verhooging van het tractement van
den adressantintegendeeluit het overgelegd advies van
den Directeur der gemeentewerken maakt hij opdat
dergelijke verhooging alleszins gewettigd ismaar hij wil
dat slechts doen in anderen vorm in dien eener jaar-
lijksche toelage. Eene wijziging der verordening vindt
spr. eene brug om tot tractementsverhooging te komen.
Door de discussiën over hetzelfde onderwerp in 1895
gehouden is spr. overtuigddat een salaris van 600
voldoende is voor een klerk. Is adressant met werk be
zwaard welnu laat men dan aan hem maar ook hem
alleen eene jaarlijksche toelage geven eene wijziging der
verordening te dien einde moet spr. blijven afkeuren.
De heer van Messel is het in beginsel eens met bur
gemeester en wethouders; een salaris als het tegenwoor
dige voor een steeds in touw zijnd ambtenaar is niet
hoog.
Echter stemt hij met den heer Wilhelmij in, dat eene
wijziging der Verordening eene gevaarlijke brug is.
Hij sluit zich aan bij het voorstel Wilhelmijom eene
persoonlijke toelage van ƒ100 toe te staan, overeenkom
stig het advies van den Directeur der Gemeentewerken.
De Voorzitter vindt, dat de heer van Messel zelf wel
het krachtigste argument voor het voorstel van burge
meester en wethouders heeft gebezigd: dat 600 bezol
diging niet genoeg is voor eene werktijd van 98a9 uur.
Welnu, dit geldt dan toch ook voor alle klerken der
gemeentewerken Dus men moet aannemen dat het maxi
mum tractement te laag is gesteld en dit kan geen argu
ment wezen om slechts aan één eene persoonlijke toelage
te geven.
Bij de regeling in 1895 was direct door burgemeester
en wethouders een maximum van 800 voorgesteld en
nu is dit maximum des te meer gerechtvaardigd, nn door
uitbreiding van allerlei werken de hoeveelheid te verrich
ten arbeid ook is toegenomen, terwijl slechts twee personen
voor dat werk staan. Halve werkkracht is niet voldoende,
en als men nu al jeugdige personen aanstelt, dan worden
die toch ouder, huwen en krijgen een gezin en daarom
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 22 Januari 1901.
mogen deze dan toch wel ten minste uitzicht op een
maximum van ƒ800 tractement hebben.
Toelagen vindt spr. gevaarlijkzoo licht komen dan
persoonlijke consideration in het spel, die zeker allerminst
gewenscht zijn en in elk geval is het voor den Raad vaak
moeilijk de bijzondere waarde van een ambtenaar te schatten.
Waar de Voorzitter bezwaar heeft tegen het stelsel van
persoonlijke toelagen daar heeft de heer Dijkstra bezwaar
tegen partieele herziening van deze verordeningdie
in 1895 in haar geheel is behandeld er bestaat daarin
nu eenmaal een samenhangeene soort verhouding
van tractementen raakt men aan het eenezoo wordt
allicht de verhouding verbroken.
Bij de vaststelling van de verordening zijn de klerken
aangesteld op eene bezoldiging tot een maximum van
ƒ600. Langzamerhand rijst nu wel de waarde van'hunne
arbeid en is de werkkracht van Westra waarschijnlijk wel
ƒ800 waard, maar is hij dan niet genaderd tot iemand,
die boven hem in rang staat en wordt de gewenschte
verhouding dan niet verbroken En blijft het niet de
vraag of er voor deze betrekking steeds behoefte zal
blijven bestaan aan iemand met zooveel werkkracht? Geeft
men nu een toelage, dan kan het vastgestelde maximum
van ƒ600 blijven bestaan. Op grond van een en ander
zal hij zijn stem dan ook niet geven aan het voorstel van
burgemeester en wethouders.
De heer van Messel antwoordt den Voorzitter, dat het
onjuist was hem in tegenspraak te brengen met zijn eigen
woorden: zeker, hij geeft toe, dat 600 eene te lage
bezoldiging is, maar daarom kan hij nog niet medegaan
met eene wijziging der verordeningdit laatste behoett
nog niet uit het eerste voort te spruiten er zijn nog
andere wegen, die tot het gewenschte doel kunnen leiden.
Wat de Voorzitter in het midden bracht omtrent per
soonlijke consideratiën, die zich zoo licht zouden voordoen
bij het geven van persoonlijke toelagen daartegen moet
spr. ten sterkste protesteeren, als zijnde deze opmerking
minder gepast tegenover de leden van den Raad. Als ze
voor dezen gold zou ze eveneens van toepassing zijn op
burgemeester en wethouders.
Daarbij is het volkomen waarwat de heer Dijkstra
gezegd heeft, dat het gemakkelijk zou kunnen voorkomen,
dat men een ambtenaar bezoldigt met ƒ800, waar j 500
genoeg was geweest.
De heer Duparc houdt zich aan de oude maar altoos
ware spreuk „De arbeider is zijn loon waard." En waar
het nu, blijkens het advies van den Directeur der ge
meentewerken vast staatdat adressant eene zeer zware
taak heeftmisschien van dien aarddat hij die op den
duur niet zal kunnen volbrengen, is het alleszins gerecht
vaardigd als hem een behoorlijk loon worde gegeven
op den duur toch moet eene dagtaak van 98 uur, gelijk
door den adressant wordt vervuld, te zwaar worden geacht.
De appreciatie van den arbeid kan z. i. gerust aan
burgemeester en wethouders worden overgelaten. Laat
men daarom met hun voorstel medegaanbinnen de hun
gestelde grenzen zullen zij het juiste bedrag der jaarwedde
kunnen aangeven. Een gratificatiezooals anderen wen-
schen wil spreker niet bevallen het krijgt zoo licht het
karakter van eene persoonlijke gunst.
De heer Middelkoop zou, vóór hij beslissen kon, gaarne
eene kleine inlichting hebben is er ten opzichte van de
berekening van het pensioen verschil of eene personeele
toelage wordt verleend dan wel eene verhooging van
tractement
De Voorzitter kan het bezwaar van den heer Dijkstra
onmogelijk inzien waarom zou men de jaarwedden der
opzichters ook moeten herzien hun werk is geheel afge
scheiden van dat der klerken en een geheel ander en
derhalve behoeft er ook geen verband te bestaan tusschen
hunne jaarwedden. Overigensmen zou eerder kunnen
zeggen datals er verband bestond bij de regeling in
het oorspronkelijke voorstel in 1895, waarin een maximum
van /"800 was opgenomen, dit door verwerping van
dat maximum toen is verbroken.
Het stelsel van persoonlijke toelagen moet spr. blijven
bestrijden wat is de veronderstelling toch van eene der
gelijke toelage Dat in het algemeen het vastgestelde
tractement voldoende kan worden geachtdoch datom
reden een ambtenaar bijzonder uitmunt of reeds een
langen diensttijd achter den rug heeftmen hem een
bijzonder blijk van waardeering wil geven.
Ofschoon nu adressant zijn best doet en tot tevreden
heid van zijn superieur werkzaam iskan hier van een
„bijzonder uitmunten" wel geen sprake zijn en van een
langen diensttijd nog minder.
De zaak isdat 600 als maximum zelfs voor een
gewoon ambtenaar te laag is.
Den heer Middelkoop kan spr. antwoordendat ook
personeele toelagen voor de berekening van het pensioen
medetellen.
Nadat de heer van Messel een amendement had voor
gesteld om het getal 800 te veranderen in 700, hetwelk
niet ondersteund en mitsdien buiten beraadslaging gehou
den wordtwordt het voorstel van burgemeester en wet
houders met 14 tegen 4 stemmen aangenomen die der
heeren Dijkstra, WilhelmijBekhuis en van Messel.
4. Voorstel van burgemeester en wethouders om met de
Nederlandsche TramwegrMaatschappij eene overeenkomst
aan te gaan tot ruiling van grond.
De heer van Ketwich Verschuur wenscht naar aan
leiding van dit voorstel twee opmerkingen te maken:
1. naar het hem bij aandachtige beschouwing van de
overgelegde teekening en stukken voorkomtis er eene
vergissing in 't spel betreffende het aan te ruilen perceel.
Het zuidelijk deel van het terreindat aan de gemeente
zal komen en op de kaart geel gearceerd is, staat immers
nog ten name van een ander dan de Ned. Tramweg
maatschappij en is kadastraal bekend als D no. 525, ter
wijl het Noordelijk deel D no. 264 heethet kan nu wel
zijn, dat dit Zuidelijk stuk kadastraal reeds een geheel is
geworden met het Noordelijke, hetwelk reeds aan de
maatschappij behoortmaar zooals het voorstel daar ligt
hetgeen enkel perceel D no. 264 noemtkomt het hem
onvolledig voor en hij wenscht dus vóór te kunnen be
slissen daaromtrent voldoende opheldering
2. de te verruilen perceelen zijn niet gelijksoortig
het perceel kad. D no. 1018 groot 11 are 70 centiare,
afkomstig van de Harlingerstallen dat de gemeente zal
afstaan wordt door de maatschappij gevraagd met het
doel er bouwterrein van te maken en hiermee geeft zij
wederom blijk goed inzicht in zaken te hebben. En wat
krijgt men nu voor dat zeer waardig stukje grond in de
plaats Een even groot hoekje grond doch slecht gele
gen en alleen geschikt voor het plaatsen van reserve-
boomen en voor eene eventueele verplaatsing der brug
wachterswoning. De ruil zelf zou dus zeer zeker in het
nadeel der gemeente zijn en spr. zal dan ook zijn stem
niet kunnen geven aan dit voorsteltenzij het groote
verschil in waarde worde opgehelderd.
De perceelen D 261 en 264 krijgen als bouwterrein
eerst waarde door de beschikking ook over perceel D
1018 (oud 600).
De heer Beekhuis verklaart, dat het hem niet volkomen
duidelijk meer voor den geest staat, hoe de nummers
der verschillende perceelen zijn, maar stel, dat er eene
vergissing, hier is begaan, dan kan die er toch niet veel
af- of toe doen, daar men dan eenvoudig de nnmmers
zou kunnen weglaten en in het besluit naar de teekening
verwijzen.
Of de ruil voordeeiig voor de gemeente zal zijn Deze