40
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 2 April 1901.
„draagkrachtschatting gediend zijn." De opvatting verschilt
dus naar ieders subjectieve meening volgens den heer
Troelstra.
Een wetenschappelijk betoog vindt spr. dit volstrekt
niet, daarom heeft spr. eens nagegaan, wat de wetenschap
daarover zeide Prof. Mr. Treub in zijn boek over Rijks-,
Provinciale- en Gemeentebelastingen, hoofdstuk „belasting
hervorming" legt dan uit, dat het laagste inkomen van
iemand volstrekt noodig is om te blijven leven, dit heeft
dus een oneindig groote nuttigheidsgraad en het grat der
halve niet aan daarvan belasting te heffen bij toename
van het inkomen neemt de mate van nuttigheid van elk
deel langzamerhand af, dus kan men gevoegelijk van elk
accres een toenemend deel eischen voor belastingzoowel
absoluut als relatief, neemt derhalve de draagkracht toe.
Dit stelsel alleen geeft zekerheid, dat, wie belasting betaalt,
die ook draagt. Men kan dus uit hetgeen spr. uit bedoeld
boek heeft aangehaald zien, dat dergelijk begrip van
draagkracht is gebaseerd op een wetenschappelijk fundament.
Ten slotte dankt spr. den Raad voor het geduld
waarmede hij is aangehoord als hij soms scherp en bitter
heeft gesproken, dan moet dit niet aan hem geweten wor
den, maar aan de wijze, waarop hij behandeld is, en die
niet tot zachtheid stemt.
De heer Troelstra zal gaarne aan den voorzitter over
laten den heer Middelkoop op diens uitvallen te antwoor
den, tenminste zoo hij dit noodig acht en eveneens aan
de commissie van rapporteurs hare meening kenbaar te
maken hij vindt het onnoodig nog veel te zeggen over
de aanhangige voorstellen daar hij vertrouwtdat ieder
een de zaak nu genoeg bestudeerd heeftspr. heeft te
dien aanzien meer vertrouwen in den Raad, dan de heer
Middelkoop in eene vorige vergadering toonde te hebben,
hij zal zich daarom bepalen tot het uiteenzetten der over
wegingen, die geleid hebben tot het indienen der thans
aanhangige voorstellen.
Toenzegt spr., burgemeester en wethouders na de
laatste wijziging van art. 243 der Gemeentewet de vraag
steldenof een gewijzigde verordening omtrent den
hoofdelijken omslag door hen behoorde te worden inge
diend hebben zij die vraag toestemmend beantwooid.
Ook na de wijziging van art. 243 zou de Voorzitter de
in 1898 ontworpen verordening waarvan de behandeling
was verdaagd weder onveranderd aan de orde kunnen
hebben gesteld. Evenals bij de wet van 1897 wordt in
gemeld artikelzoo als het thans luidtde toepassing
van het Benthamsche stelsel als regel gesteld. De wet
veroorlooftdat van toenemingen van het belastbaar
inkomen tevens een zeker stijgend percentage kan worden
geheven.
Burgemeester en wethouders hebben intusschen ge
meend rekening te moeten houden met de bezwaren
die tegen hun ontwerp van 1898 waren ingebracht,
omdat zij van oordeel zijn dat een zoo belangrijke
belastingregelingkan het zijn, met eene behoorlijke
meerderheid moet worden vastgesteld. Daarom is nage
gaan welke bezwaren en opmerkingen tegen de door
hen ontworpen regeling waren ingebracht.
Blijkens het verslag van rapporteurs betreffende het
onderzoek in de sectiën werd de voorgestelde kinder
aftrek zeer uitvoerig bestreden en verklaarden rapporteurs
eenstemmigdie aftrek af te keuren.
Bij de behandeling van het voorstel in de raadsver
gadering van 9 Mei 1899 was het hoofdbezwaar dat de j
zuivere toepassing van het Benthamsche stelselook met
toepassing van den voorgestelden kinder-aftreknog te
veel zou afwijken van het bestaande tarief. Uitstel werd
•werd daarom aanbevolen met het oog op wijziging van
art. 243 der Gemeentewet; dus met het doel, om meer
ruimte te krijgen in de samenstelling van het tarief dan
het Benthamsche stelsel toeliet. De meerderheid nam
het voorstel tot uitstel aan waaruit wel geen andere
gevolgtrekking kon worden gemaaktdan dat de meer
derheid een ander tarief wenschte.
In de raadsvergadering van 28 Juli 1899 werd be-
handeld eene motie van den hoer Jansen strekkende!
om bij de regeering aan te dringen op wijziging van an
243, in dien zin, dat progressie werd toegelaten. Da
geacht lid verklaarde in die zitting zeer duidelijkda
hij een meer progressief tarief wenschelijk achtte oinda
volgens het ontworpen tarief meer gegoede ingezetene
zouden worden ontlast.
Welnumet inachtneming van het gewijzigde artike
243 is aan de geopperde bezwaren zooveel mogeljj
tegemoet gekomen.
Er is een tarief ontworpen, wat de klassificatie betrefi
geheel gelijk aan het bestaande. Ook wordt daarbij 4'*
vrijgesteld. Het is zóó ingerichtdat er bij een stijgen!
inkomen steeds in evenredigheid meer wordt betaald
dus het bezwaar, dat men haddat sommige midde
klassen minder zouden betalen dan thans is opgegeven
Kinder-aftrek wordt niet meer voorgesteld. Daarentege
is nu het vrijgestelde inkomen met f 50 verhoogd, wa
in de lagere klassen een equivalent is voor dien aftrek
en bovendien worden de laagste klassen in vergelijking
met het bestaande tarief ontlast. Wat noodig word
geacht bij zuivere toepassing van het Benthamsche stelse
is nu overbodig ja zou niet passen in het thans aang
boden tarief omdat het het belastbaar inkomen aanmer
kelijk zou verminderen en dus eene andere belasting-
verdeeling zou geven dan bedoeld is. De lagere klasser
worden nu al vrij belangrijk ontlast ten koste der hooge
klassen, bij kinder-aftrek zou dit nog in veel sterke
mate het geval zijn.
Ten aanzien van den kinderaftrek moet spr. nog doei
opmerken, dat door den heer Duparc in de vergadering
van 25 April 1899 is medegedeeld het volgende„Gelijk
„men een dezer dagen in de dagbladen heeft kunnen lezen
„had de gemeenteraad van Schiedam eene nieuwe veror
„dening op den hoofdelijken omslag vastgesteldmet ec
„aftrek van 50 voor ieder kind doch had de Ministe
„van Binnenlandsche Zaken bezwaar tegen dit bedrag g
„maakt en dit tot de helft willen zien verminderd,
„nu door burgemeester en wethouders mede f 50 voo
„aftrek van ieder kind is voorgesteld is het als zeker f
„stellen, dat bij aanneming van dat bedrag door den Raad.
„hetzelfde bezwaar als te Schiedam zal worden ondervon
„den." Ook al geen aanmoedigende mededeeling om aai
kinderaftrek, althans tot een behoorlijk bedrag, vast te houden
Ten opzichte van den kinderaftrek, vroeger voorgesteld
nog ten slotte dit.
Tegenover die aftrek die het belastbaar inkomen me:
ongeveer 2 ton zou verminderen werd de heffing var
een straatgeld voorgesteld tot nagenoeg een gelijke op
brengst. De hoofdelijke omslag zou dus voortaan 15000
minder behoeven op te brengen zoodat die aftrek niet
zou drukken op de belastingschuldigen in dien omslag
Nu men het straatgeld wil laten schieten zou het ander»
i zijn de thans het meest betalende zou bij aanneming var
het amendement nog 500 meer moeten betalen dan nu
in de toelichtende tabel is uitgerekend. Doch ook voor,
alle andere belastingplichtigen zou natuurlijk de aansla»
hooger worden maar het sterkst in de hoogste klassen.|
En nu nog een woord over het tarief zelf. Het bestaande
j tarief is dégressief. Met 2800 inkomen is de progressie
bereiktalle inkomens daarboven worden proportioneel
belast. Het door ons nader ontworpen tarief draagt ook
een dégressief karakter. Van alle inkomens boven de
f 3200 is de percentage van het accres dezelfde n.l. 7 °L
Met dat al zalin verhouding van de hoogere inkomens
steeds een hooger percentage worden geheven. Als van
3200 f 3600,6.07 °/o moet worden betaald, zal van
f ÏUOOO 116000, 6.98 betaald moeten worden.
Men lette er intusschen op, dat dit slechts verhoudingscf
fers zijn. Ware het nieuwe tarief vu in werking, dan
zou betaald worden respectievelijk 4.608 °/0 en 6.080
Ons tarief is dan ook veel meer in den geest der wet
dan het door de heeren Middelkoop, Jansma en Lautenbacli
voorgestelde.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 2 April 1901.
41
Om dit aan te toonen citeert spr. het volgende uit de
memorie van toelichting op de laatste wijziging van art.
243. De regeering zegt daarin
„Het verleenen van de bevoegdheid tot progressie kan
„ook te minder bezwaar opleveren omdat het toepassen
_eener matige progressie bijna zou men kunnen zeggen
»dégressie want door het bepaalde sub 2° treedt meer
„het dógressieve karakter op den voorgrond ook theo
retisch ten volle gerechtvaardigd is. De wenschelijkheid
,;van een geleidelijken overgang van niet tot volle belasting
„vindt hare verdediging in de omstandigheid dat op de
„in den meest volstrekten zin onmisbare inkomensdeelen.
„waarvan in het geheel geen belasting geheven wordt,
„volgen de kwalijk-misbare deelenen dat het inko-
„men eerst bij meerdere aangroeiïng deelen bevat, die be-
„stemd ziju om te voorzien in behoeften, ten opzichte van
„wier vervulling van onmisbaarheid geen sprake meer is.
„Indien de billijkheid meebrengt, dat van het bedrag,
„noodig voor hot volstrekt onmisbaar levensonderhoud, niets
[worde betaald, dan brengt de billijkheid ook mede,
„dat slechts weinig wordt gevraagd van die inkomens
deelen, die daarop onmiddelijk volgen, al zijn ze niet
„absoluut onmisbaar. Wijst nu het inkomen opnieuw een
„accres aan, dan zal de vermeerdering gebruikt worden voor
„behoeften, wier vervulling nog wel zeer wenschelijk is
„(b.v. voor betere huisvesting enz.), maar die toch minder
„dringend zijn dan de vorige. Elk daaropvolgend deel
„van het inkomen is bestemd voor minder dringende,
„minder noodzakelijke behoeften, zoodat van elk volgend
„deel de ontheffing van belastingdruk minder kan zijn.
„Deze vermindering van percentage moet echter ophouden
■J,zoodra deelen van het inkomen worden gebruikt voor
„uitgaven, die in zeer vele gevallen zonder groot bezwaar
„achterwege konden blijven (weelde uitgaven). Is deze
grens bereikt, dan is er dus ook geen motief voor verdere
,stijging van het percentage van den belastingdruk op
„het accres en behoort dus verder elk accres met hetzelfde
„percentage te worden belast. Een fout in verschilende
.belastingverordeningen is, dat men die stijging nog doet
„voortduren, ook waar die grens reeds lang is bereikt."
De voorstellers van de amendementen vervallen geheel
in die fout. Neemt men aan, zooals bij ons tarief, dat
uitgaven van boven de 3200 „in zeer vele gevallen
zonder groot bezwaar achterwege konden blijven" zooals
de memorie van toelichting dat uitdrukt en het verdere
accres dus met een gelijk percentage behoort te worden
belast, dan is volgens hun tarief de percentage van het
accres bij een inkomen van 3200 4.78 °/0 en bij een
inkomen van 114.000 116.000, 7.5 °/0.
I Nu kan men verschillen over de vraag, of inkomens van
even boven de 3200 reeds deelen voor weeldeuitgaven
bevattenmaar stellig zeker is hetdat het is in
strijd met den geest der wet om, zoo als de voorstellers
doen, maar steeds een stijgend percentage van het accres
te willen heffen.
Met deze opmerkingen meent spr. voorloopig te kunnen
volstaan.
De heer Beucker Andreae zal de meening van rappor
teurs kenbaar maken, zonder te vervallen in eene zoo
uitvoerige uiteenzetting als de heer Middelkoop. Spr. ge
looft, dat deze wel weerlegd zal worden namens burge
meester en wethouders.
Rapporteurs zijn, ook na het vaststellen van hun ver
slag uit de secties nog verschillende malen vergaderd ge
weest, vooral om de amendementen der heeren Mid
delkoop, Lautenbaeh en Jansma te bespreken.
Rapporteurs stellen op hoogen prijs den omvangrijken
arbeid, die er aan is ten koste gelegd, maar kunnen toch
niet meU hunne strekking medegaan waar rapporteurs
nu eerbied hebben voor de meening van den heer Mid
delkoop e. c., daar hoopt spr., dat ook het omgekeerde
het geval zal wezen. Rapporteurs hebben overigens hunne
meening uitvoerig in de secties kenbaar gemaakt en na
rijpe overweging blijven zij hun standpunt behouden, de
amendementen nauwkeurig bestudeerd hebbende en na
gecijferd of zij practische waarde hebben.
Rapporteurs oordeelen, dat de ontwerp-verordening van
burgemeester en wethouders eene groote verbetering aan
geeft en het tarief uitstekend kan worden toegepast en
adviseeren dus tot aanneming daarvan.
De heer Duparc zegt, te hebben behoord tot de enkele
leden in de secties, die, hoewel volkomen instemmende
met de degelijke en uitvoerige voorbeieiding der onder-
werpelijke voorstellen door burgemeester en wethouders,
groote bezwaren hadden tegeu den belastingdruk, die, bij
aanneming dier voorstellen, voor de hoogste klassen be
langrijk wordt verzwaard, en dat, indien de enkele inge
zetenen, die tot deze klassen behooren, niet meer op het
kohier voorkwamen, het percentage daardoor merkbaar zou
moeten worden verhoogd. De kennisneming nu van de
sedert het sectie-onderzoek over de zaak gewisselde gedrukte
stukken heeft spreker niet van overtuiging doen veran
deren, en waar in de discussiën nu reeds bij herhaling
is gesproken van eerbied voor de overtuiging van anderen,
vleit hij zich, dat zijne geachte medeleden, die van eene
andere meening zijn, toch ook eerbied voor zijne overtui
ging zullen hebben. Men begrijpt nu zeker, dat spr. nog
meer bezwaar heeft tegen de amendementen. Het komt
tusschen beide voorstellen eigenlijk neer op de quaestie
van meer of minder.
Er wordt dikwijls gezegd, dat vrees een slechte raad
geefster is, en dit is in het algemeen waar. Toch kan
spreker zich in dezen niet losmaken van de vrees, dat, bij
aanneming van de voorstellen van burgemeester en wet
houders, men te Leeuwarden zal krijgen een herhaling
van wat men vele jaren geleden in tal van gemeenten
vooral in Friesland heeft zien gebeuren, n.l. dat de meest
gefortuneerdenwegens den door de te hoog opgevoerde
progressie op hen gelegden zwaren financieelen last, vóór
en na de gemeente heeft zien verlaten, met het gevolg, dat
de algemeene draagkracht zóó werd verminderd, dat
daarin voor een groot deel de oorzaak van de bekende
ongunstige finauciëele toestanden in tal van gemeenten
moet worden gezocht.
Op het Leeuwarder kohier komen 3600 belastingschul-
digen voor. Bij aanneming van het voorstel van burge
meester en wethouders zullen ruim 3400 belastingschul-
J digen ontlast, daarentegen 174 verhoogd worden, en van
deze laatsten zullen eigenlijk niet meer dan 34 het gelag
moeten betalen, waarvan de zes ook reeds in de Nota
genoemde hoogst-aangeslagenen samen het aanzienlijk be
drag van 4000, één zelfs ƒ1225, meer zullen hebben
te betalen. Men denke nu eens aan de mogelijkheid,
dat een of meer dezer belastingschuldigen den tol aan
de natuur zullen betalen of wel wegens de hooge finan-
cieele lasten want in onze gemeente worden op de per-
soneele belasting ook nog 70 opcenten geheven Leeuwar
den metterwoon zullen verlaten wat men dan aan be
lasting zal moeten missen, zal natuurlijk op de overge
blevenen moeten worden verhaald. Het zal dan inderdaad
blijken, slechts eene korte vreugde te zijn geweest. Spr.
wijst ten slotte er nog op, dat bij het nieuwe artikel 243
der gemeentewet slechts de bevoegdheid wordt gegeven
tot invoering van progressie, doch daartoe voor den gemeen
teraad niet de minste verplichting bestaat. Volgens spr.
zou de Raad gerust het tegenwoordige tarief, degressief
doch in het wezen der zaak neerkomende op wat art.
243 toelaatkunnen behouden. Degressie is eigenlijk
vermomde progressie. Bij dat tarief nu worden reeds om
streeks 3300 belastingschuldigen in de eerste 15 klassen
ontlast. Waarlijk, zoo besluit spr., Leeuwarden heeft nu
juist niet zooveel aantrekkelijks, om gefortuneerde mensehen
te nopen, er zich metterwoon te vestigen. En ook dit dient
men, bij de overweging van het voorstel van burgemeester
en wethouders, niet uit het oog te verliezen.
De heer Jansma wil nog even terugkomen op het ver
wijt in vorige vergaderingen aan de voorstellers der amen-