4G Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 2 April 1901.
Kit!
Namens rapporteurs deelt de heer Beucker Andreae
mede, dat zij de zaak niet van zulk een groot belang
vinden, ook in andere wetten komt deze bepaling voor
wel is deze zaak door hen besproken, maar zij meenen
het denkbeeld van den heer van Messel niet te moeten
ondersteunen.
Ook de heer Duparc gelooft, dat het denkbeeld van den
heer van Messel geen aanbeveling verdient. "VVat men
onder „kost" verstaat, is ook zoo betrekkelijk en hangt
niet weinig af van 's menschen smaak en behoeften. De
een zal al heel blij zijn met een middagmaal in de volks
gaarkeuken de ander zal slechts vrede kunnen hebben
met een copieus diner in een hotel.
De heer van Messel dankt rapporteurs, dat zij zijn
denkbeeld overwogen hebben hij meent echter daarbij te
moeten volharden.
De Voorzitter gelooft ook niet, dat het bezwaar, alsof
een belasting op de weldadigheid zou worden gelegd, kan
wegen. De uitlegging van den heer van Messel is zeer
betwistbaar, omdat de belastbaarheid toch pas begint bij
een inkomen van 450 en het de vraag is, of dergelijke
inkomens of eenigszins geringer nu juist zooveel welda
digheid genieten.
De heer Troelstra wenscht nog hieraantoe te voegen,
dat, voor zoover hem bekend is, inwonende R.-K. geeste
lijken vrije kost genieten. In elk geval is dit het geval
met huishoudsters, en daaronder zijn er, die, met loon en
vrije kost, boven de 450 inkomen hebben. Hieraan
heeft de heer van Messel zeker niet gedacht, als hij alleen
het oog had op „vrije kost," als uiting van liefdadigheid.
De heer van Messel gelooftdat de berekening van
den heer Troelstra niet juist ismen zou dan ook dienst
boden in de belasting moeten aanslaan de categorieën
vallen moeilijk te definieeren spr. stelt derhalve voor
uit alinea 1 van art. 8 te royeeren de woorden „vrije
kost."
Dit amendement niet ondersteund wordende, komt niet
in behandeling.
Art. 8 wordt alsnu zonder hoofdelijke stemming aan
genomen, met wijziging van „en" door „of".
Art. 9 met uitzondering van de laatste alinea.
Burgemeester en wethouders nemen het amendement
van rapporteurs tot wijziging van den aanhef van de 4e
zinsnede overdeze luidt derhalve nu
„dat gedeelte van de personeele belasting en opcenten,
„dat wordt geheven van perceelen of perceelsgedeelten
„uitsluitend dienende enz."
De heer van Messel heeft in de le sectie gesproken
over de aftrek van premiën van levensverzekering en
toen beweerddat een aftrek van f 100 jaarpremie over
het algemeen veel te min is.
Rapporteursblijkens het verslaghierover van ge
dachten gewisseld en is hoofdzaak dit gevoelen gedeeld
hebbendemeenen zich echter te moeten verdedigen
door er op te wijzen dat de wet op de bedrijfsbelasting
dit cijfer noemtspr. meent, dat dit argument zeer zwak
is en beweert, dat, wanneer A foutief handelt, B daardoor
volstrekt niet genoodzaakt is hetzelfde te doen.
Als men eens nagaat welke verzekeringen meest gesloten,
en welke premiën meest betaald wordendan komt spr.
tot eene gemiddelde jaarpremie van ƒ264. Spr. vindt het,
waar de wet erkentdat het billijk is premiën voor levens-
verzekering af te trekken van het belastbaar inkomen,
aanneembaardat daarvoor dan ook een cijfer wordt
aangenomen, dat met de werkelijkheid overeenkomt.
Spr. stelt derhalve voor in de 8e alinea van art. 9 het
cijfer 100 te veranderen in 200.
Daar dit amendement niet ondersteund wordt, komt het
niet in behandeling.
Art. 9. Slotalinea. Daarop is ingediend een amende
ment van de heeren Middelkoop c. s.
De Voorzitter acht het wenschelijk de behandeling van
dit amendement in tweeën te splitsen en derhalve eerst,
aan de orde te stellen de vraag, of alleen de krachtensI
I de wet verplichte uitkeeringen, zullen worden inrekening
gebracht en daarna het andere gedeelte van het amende
ment betreffende de verplegingskosten van de buitenshuis
verpleegd wordende echtgenoot.
De heer Middelkoop wenscht de twee gronden te be
spreken Waarop de beperking van den aftrek wegens j
periodieke uitkeeringen of giften van uitwonende meerder-j
jarige bloedverwanten of aangehuwden in de rechte lijn
tot de krachtens de wet verplichte uitkeeringen voor levens
onderhoud door burgemeester en wethouders bestreden
wordt.
Het eerste argument, „dat eenige der thans hoogstaan
geslagenen zeer waarschijnlijk in eene hoogere klasse
zouden vallen, mag niet opgaan, omdat zij dan juist komen
in de klasse, waarin zij thuis behoorendie uitkeeringen
krijgen het karakter van vrijwillige uitkeeringen en omdat
het een vrijwillige daad is, bestaat er geen reden van de
uitgekeerde sommen geen belasting te heffen. Die uit
keeringen krijgen soms nog wel een geheel ander karak
ter: het komt wel voor, dat ouden, zat van dagen, bij
wijze van schenking langzamerhand hun geheele vermogen
aan hunne kinderen uitkeeren: daardoor ontloopen zij
natuurlijk den hoofdelijken omslag in deze gemeente; als
de kinderen in deze gemeente wonen, is het niets, maar
in het andere geval is opname van eene bepaling, als door
spr. voorgesteld wenschelijk.
Het tweede argument tegen bedoelde beperking, dat zij
in de practijk onuitvoerbaar zal blijken, vindt spr. nog zwak
ker, omdat de factoren voor die berekening aangegeven
zijn in art. 379 van het burgerlijk wetboek: de behoeften
van dengenen, die hetzelve vordert en het vermogen
van dengenendie tot dat onderhoud verplicht isdie
factoren vallen nu geheel weg bij het stelsel van burge
meester en wethouderswaar de berekening geheel van
willekeur afhangt.
Op dezelfde wijze, als spr. nu voorstelt, is de zaak ge
regeld door de rijkswetgeving: in art. 8 no. 2 van de wet
op de vermogensbelasting wordt alleen gesproken van de
verschuldigde verstrekkingen, die van het belastbaar be
drag mogen worden afgetrokken.
De heer Troelstra zegt, dat in de bestaande verorde
ning de uitkeeringen niet gelimiteerd zijn en nu is het
inderdaad voorgekomen, dat ouden van dagen bijna hun
geheele inkomen aan hunne kinderen uitkeerden ook al
hadden die het in 't geheel niet noodigen nu hebben
burgemeester en wethouders gemeend het bedrag der uit
keeringen te moeten beperken maar men moet al weer
niet vergeten hier wordt een verordening gemaakt voor
Leeuwarden en met de daar bestaande toestanden moet
rekening worden gehouden. Het is nu in de hoogere
standen hier gewoonteaan de gehuwde kinderen eeno
jaarlijksche toelage te geven om in hun stand te kunnen
leven, wat zij vaak zonder die toelage niet zouden kunnen
doen. Deze gewoonte meenen burgemeester en wethou
ders niet te veel aan banden te moeten leggen.
Het gevolg van het amendement zoude zijn, dat eenige
belastingschuldigen in eene hoogere klasse kwamen en ook
daardoor al weer zwaarder zouden worden gedrukt en dit
is practisch niet wenschelijk burgemeester en wethouders
hebben daarom ook voorgesteld een maximum aftrek van
Ju
Verslag van de handelingen van den.
een derde van het totaal zuiver inkomen inplaats van een
vijfde gedeelte, gelijk in het vroegere ontwerp.
O
De Voorzitter wil den heer Middelkoop er op wijzen,
dat diens beroep op de vermogensbelasting niet kan op
gaan het bedrag der alimentatie kan alleen vaststaan ten
gevolge van een vonnis en het kan niet op den weg van
den Raad liggen dat te schatten. Het amendement zou
dus practisch onuitvoerbaar blijken te zijn.
De heer Middelkoop gelooft, dat dit bezwaar van on
uitvoerbaarheid alleen kan opgaan in de gevallen, waar
geschil was en een vonnis beslistein de practijk is het
echter meestal een gewone overeenkomst.
Spr. wil de uitkeeringen, waarvan de heer Troelstra
gesproken heeft, niet beletten, maar alleen bepalen, dat
die op de belasting geen invloed zullen hebben.
In stemming gebracht wordt het amendement der heeren
Middelkoop e. c. tot vervanging der woorden „de perio-
dieke uitkeeringen" door „de krachtens de wet verplichte
uitkeeringen" verworpen met 136 stemmen, die der
heeren Wilhelmij, Jansma, Jansen, Oosterhoff, Middelkoop
en Lautenbach.
Namens rapporteurs deelt de heer Beucker Andreae
mede, dat, hoewel zij primitief bezwaar hadden tegen de
opname van de bepaling„uitkeeringen ten behoeve van
„buitenshuis verpleegd wordende echtgenooten," zij na de
kennisneming van het daaromtrent gememoreerde in
het betrekkelijk amendement en in de Memorie van
Antwoord van burgemeester en wethouders eenigszins
van meening zijn veranderd, en nu geen bezwaar maken
eene dergelijke aftrek in de verordening op te nemen.
Zij stellen daarom voor in artikel 9, laatste zinsnede,
te lezen achter de woorden „in de rechte lijn"en de
uitgaven ten behoeve van de echtgenootenof kinderenten
laste van den belastingplichtige zijndedie wegens krank
zinnigheid of tengevolge eener chronische ziekte buiten de J
gemeente verpleegd wordendoch gezamenlijk, enz.
De Voorzitter verklaart, dat burgemeester en wethou
ders dit amendement overnemen.
De heer Middelkoop gelooft, dat de strekking van zijn
amendement hierin is begrepen en dat dit daarom ver-
vallen kan.
De heer Menalda vraagt, of het niet juister is te spre
ken van „echtgenoot" dan van „echtgenooten."
De Voorzitter is het met den vorigen spr. eens en
stelt tevens voor de alinea nog eenigszins te wijzigen,
zoodat deze dan luidt„de periodieke uitkeeringen of
„giften aan uitwonende meerderjarige bloedverwanten of
„aangehuwden in de rechte lijn en de uitgaven ten be-
„hoeve van de echtgenoot of kinderen ten laste van den
„belastingplichtige, die wegens krankzinnigheid of tenge
volge eener chronische ziekte buiten de gemeente ver
pleegd worden doch gezamenlijk ten hoogste tot een
„derde van het totaal zuiver inkomen van den belasting
plichtige."
Zonder stemming wordt nu de laatste alinea van art.
9 aldus gewijzigd aangenomen en eveneens artikel 9 in
zijn geheel.
Art. 10met wijziging van „belastingschuldigen" in
„belastingplichtigen", wordt zonder stemming aangenomen.
Art. li, met gelijke wijziging, wordt zonder stemming
aangenomen, na verbetering van het cijfer „2" in „3".
Art. 12 wordt zonder stemming aangenomen.
van Leeuwarden, van Dinsdag 2 April 1901. 47
Art. 13. Burgemeester en wethouders nemen de amen
dementen van rapporteurs over tot wijziging van „gegevens"
in „opgaven" en verder te lezen „dan heeft de commissie
„de bevoegdheid aan den reclamant te zenden een formu
lier ter invulling van de opgaven voor het berekenen
„van het zuiver inkomen, Tolgens de bepalingen van do
artt. 7, 8 en 9".
Art. 14. De Voorzitter deelt mede, dat het burgemees
ter en wethouders bij nader inzien voorkomt, dat er bij
de bestaande redactie van alinea 2 geen mogelijkheid be
staat forenzen afschrijving van hunne belasting te ver-
leenen en stelt dus voor deze 2e alinea aldus te lezen
„De afschrijving van belastingen deswege, alsmede van
„die van personen welke in den loop van het dienstjaar
„hun hoofdverblijf elders vestigen, of na afloop van het
„dienstjaar blijken niet te vallen onder art. 2452°,
„3° of 4° lid der gemeentewet, geschieden door burgemeester
„en wethouders, behoudens beroep op den Raad."
Met deze redactiewijziging kunnen Rapporteurs zich
vereenigen.
Art. 14 aldus gewijzigd en art. 15 worden zonder stem
ming aangenomen.
De geheele verordening tot het heffen van eenen hoof
delijken omslag naar het inkomen worden nu zonder hoof
delijke stemming aangenomen met aanteekening, dat de
heer Duparc zich tegen het voorstel verklaart.
Alsnu komt aan de orde de
ONTWERP-VERORDENING op de invorde
ring van den hoofdelijken omslag
naar het inkomen.
Art. 1 wordt zonder stemming aangenomen, evenals
art. 2, nadat de Voorzitter verklaard had, dat burgemee
ster en wethouders de wijziging van alinea 3 door rap
porteurs voorgesteld overnemen, met weglating alleen der
woorden „door den gemeente-ontvanger", waarmede rap
porteurs zich vereenigen
alinea 3 luidt derhalve
„Het belastingbiljet wordt uitgereikt in gesloten „couvert
aan die belastingschuldigendie daartoe hun verlangen
hebben te kennen gegeven."
De volgende artikelen worden eveneens zonder stem
ming aangenomenart. 6 met weglating van alinea 2.
De verordening in haar geheel wordt alsnu zonder
hoofdelijke stemming aangenomengelijk ook het hoofd
der heffings-verordening.
Derhalve zijn de volgende besluiten genomen
De Raad der Gemeente Leeuwarden,
Gezien artikel 3 der Wet van 21 September 1900
(Staatsblad no. 164), krachtens welk artikel het besluit
tot heffing eener directe belasting op het inkomenvast
gesteld den 14 September 1876, laatstelijk gewijzigd bij
(besluit van 23 Januari 1894, met 1 Januari 1902 van
rechtswege zal zijn vervallen
Gelet op de artikelen 240 letter c, 243 en 245 dei-
Gemeentewet
Besluit
vast te stellen de volgende
VERORDENING tot het heffen van een
hoofdelijken omslag naar het inkomen.
Art. 1.
Ten behoeve der gemeente wordt jaarlijks een hoofde
lijke omslag naar het inkomen geheven tot een bedrag
van ten hoogste 220,000. Dit bedrag kan echter, ten
gevolge van het opmaken van suppletoire kohieren, met
ten hoogste 8'percent worden overschreden.