frasering van Dinsdag 14 Mei 1901 I jaar Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 14 Mei 1901. 63 Tegenwoordig 16 leden ééne vacature. Afwezig de heeren Bekhuis, Oosterhoff, Middelkoop, I Tigler WijbrandiDijkstra en Lautenbaeh. VoorzitterJhr. Mr. A. Röell, burgemeester. I. De notulen van de op Dinsdag 23 April gehouden I vergadering worden gelezen en vastgesteld. II. Wordt medegedeeld 1. dat zijn ingekomen berichten van afwezigheid der I heeren BekhuisOosterhoff en Middelkoop 2. dat aan K. Posthuma voorloopig in koop is toege- I wezen een gedeelte van blok VIII ter grootte van 18 I M\ tegen een koopprijs van 90. en aan Anne Braak I een gedeelte van blok IX ter grootte van 205 M2. I tegen een koopprijs van 1025. 3. dat bij publieke verhuring het perceel grasgewas, I afkomstig van Jonkvrouwe du Tour van Bellinchave heeft I opgebracht 264.94 per jaaren die tusschen de Hui- I zumerlaan en de Potmarge 179.37 en f 237.50 per 4. dat de miedverhuring aan het Ouddeel onder I Leeuwarden en Lekkum heeft opgebracht 702. of I 120.— meer dan over 1900; 5. dat tot opzichter bij de gemeentewerken is benoemd I P. W. J. Carpaij, buitengewoon opzichter bij den Rijks- I waterstaat te 't Zand (N.-Holland) 6. dat burgemeester en wethouders de verkiezing van I een lid van den Raad ter vervulling der vacature ont- I staan door het vertrek van den heer Iviersbepaald I hebben op den laatsten Dinsdag der maand Junizijnde I 25 Juni, tegelijk met de periodieke verkiezing, en voor I beide verkiezingen de stemming en herstemmingzoo I noodig op Donderdagen, den 4en en llen Juli; 7. dankbetuiging van G. Hofstravoor zijne benoe- I ming tot onderwijzer aan gemeenteschool no. 8 8. idem van P. Laverman eervol ontslagen opzichter I der stads-reinigingvoor het hem toegekende pensioen 9. missive van mr. W. Kolft', houdende aanneming I zijner benoeming tot lid der Commissie van Toezicht op I het Lager Onderwijs 10. dat het gemeenteverslag over 1900 gereed is en I eerlang in druk verschijnen zal 11. de Voorzitter geeft op de interpellatie van den I heer Wilhelmy, in de vorige vergadering gehouden, de volgende inlichtingen In de vergadering van 23 April j.l. heeft de heer Wil helmy, met verlof van den Raad, aan burgemeester en I wethouders de vraag gericht, of, hetgeen hem was mede gedeeld bij een ingesteld onderzoek, naar aanleiding van een tweetal in do Leeuwarder Courant van 15 April voorkomende advertentiën, waarin door eenige kaashande laren, op grond der alhier genomen maatregelen, wordt aanbevolen den publieken verkoop van kaas voortaan in de waag te Sneek te doen plaats hebben, juist was en werd in dat geval door dien geachten spreker aan gedrongen op naleving van artikel 21 der verordening, I regelende het gebruik van de waag Gemeenteblad no 5 van 1894), bepalende, dat de waagmeester met de hand- I having der bepalingen dier verordening is belast, onder toezicht der waagcommissie. Burgemeester en wethouders, onvoorbereid op deze met vele cijfers toegelichte interpellatie, maakten gebruik van de bevoegdheid, bij artikel 36 R. v. O. verleend, om de gestelde vragen niet terstond te beantwoorden, omdat zij daardoor in de gelegenheid zouden zijn den Raad omtrent de door den heer Wilhelmy medegedeelde feiten volledig in te lichten. Bij de beantwoording nu van de gestelde vragen, stellen I burgemeester en wethouders voorop, dat op de door den heer Wilhelmy vermelde cijfers omtrent de opbrengst dor waagrechten, sedert 1 Januari dezes jaars, niets valt af te dingen, dat werkelijk de aanvoer van kaas dien van boter verre overtreft, en dat de interpellant volkomen terecht van oordeel is, dat alles moet worden gedaan, om de ver levendiging van den kaashandel te bevorderen en alles moet wurden vermeden, wat strekken kan om dien handel „uit ons uitstekend waaggebouw" naar elders te doen overbrengen. Maar burgemeester en wethouders ontkennen, dat de kaashandel door maatregelen hunnerzijds zou worden „ge dwarsboomd" de maatregelen, waarnaar de heer Wilhel my een onderzoek heeft ingesteld, hadden geen andere strekking dan de behoorlijke naleving der bestaande voor schriften, waarop, blijkens veelvuldige klachten, het toe zicht te wenschen overliet. Twee punten zijn door den geachten interpellant gelijk tijdig besproken, die, naar onze meening al staan zij met elkaar in verband toch gescheiden dienen te worden behandeld 1. de vraag, of het waaggebouw al dan niet ook als bewaarplaats van kaas mag dienst doen 2. de maatregelen, strekkende om bedorven kaas uit het waaggebouw te weren. Ten aanzien van het eerste punt breugen wij in herin nering, dat de verordening, regelende het gebruik van de waag, in artikel 19 wèl, onder zekere voorwaarden, het bewaren van onverkochte boter in eene daarvoor bestemde bewaarplaats toestaat, doch die gelegenheid niet geeft voor het bewaren van kaas. Het laten staan van onverkochte kaas in liet waagge bouw is dus strijdig met de bestaande voorschriften. Toch schijnt dit, na het raadsbesluit van 28 Maart 1899 (Handelingen, bl. 31) tot plaatsing van 12 kaasstellingen ton dienste van den publieken verkoop, gaandeweg gere geld te zijn toegelaten. De heer Jansen heeft hierop de aan dacht gevestigd bij de behandeling van de begrooting voor 1901 (vgl. Hand, 1900, blz. 127), toen hij meende burge meester en wethouders „op dit ingeslopen misbruik" op merkzaam te moeten maken, en dit college vond dan ook geen termen om, toen de waagcommissie bij brief van 29 October j.l. (aan den Raad overgelegd bij Bijlage no. 27 van 1900) mededeelde, „dat de waag in den laatsten tijd „nogal eens als tijdelijke bewaarplaats van kaas dienst „doet," en in overweging gaf voor de bewaring eene retributie te heffen, door in te gaan op dit voorstel, deze overtreding der verordening te sanetioneeren. De door lTwe vergadering op 27 November hierover gevoerde discussie (Hand. 1900 blz. 143 en 144) leidde tot geen ander resultaat, dan dat de Raad zich bij deze zienswijze van het dagelijksch bestuur zonder stemming neerlegde en sedert is toegezien, dat eiken Vrijdag de onverkochte kaas uit het waaggebouw werd verwijderd. Een dertigtal kaashandelaren inmiddels aan het inge slopen misbruik gewend geraakt, heeft toen op 14 December aan Uwe vergadeiiug een adres gericht, waarbij zij verzoeken op het besluit van 27 November terug te komen en het tijdelijk in de Waag bewaren van kaas alsnog te gedoogen. Hadden burgemeester en wethouders op dit adres aan stonds gepraeadviseerddan had hun adviesmet het oog op het enkele weken te voren verhandeldebeslist ongunstig moeten luiden. Zij hebben daarom opzettelijk eenigen tijd laten verloopenom te kunnen beoordeelen in hoeverre inderdaad zooals adressanten beweren aan de strenge handhaving der bestaande bepalingen op den duur voor den kaashandel overwegende bezwaren verbonden zijn. Het vragen van het gevoelen der waag commissie werd overbodig geachtomdat dit uit hare aangehaalde missive van 29 October voldoende bekend was. De behandeling van dit adres werd derhalve aangehou den eensdeels uit consideratie voor de wenschen van den handel, maar ten anderen, omdat aan het bij verorde ning toestaan dat onverkochte kaas in de waag bewaard bleefniet kon worden gedachtzoolang en hiermede

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1901 | | pagina 1