100 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad
zoek van een voorstel van burgemeester en wethouders
tot nadere wijziging der gemeentebegrooting voor 1901;
9. idem der commissie belast geweest met het onder
zoek der begrooting voor de stadsarmenkamer voor 1902.
De punten sub 2, 5, 8 en 9 zullen in eene volgende
vergadering behandeld worden.
IV. Wordt overgegaan tot behandeling der op den
oproepingsbrief vermelde punten.
1. Benoeming van:
eene onderwijzeres aan gemeenteschool no. 8
twee onderwijzeressenom voorloopig werkzaam te zijn
aan gemeenteschool no. 8, ter uitbreiding van personeel
eene onderwijzeres aan gemeenteschool no. 11, en
een onderwijzer aan gemeentesciwol no. 10.
De Voorzitter deelt mede, dat de benoeming van'eene
onderwijzeres aan school no. 9 niet op de agenda is ge
plaatst, aangezien van de eerstvoorgedragene bericht is
ontvangen, dat zij ditmaal niet in aanmerking wenscht te
komen en het hoofd der school medegedeeld heeft, dat de
laatstvoorgedragone niet in aanmerking kon komen
voorloopig althans om redenen van gezondheid.
Daarop is aan den arrondissements-schoolopziener om
advies gevraagd, die in overweging geeft de voordracht
aan het hoofd van school 9 terug te zenden ter aanvul
ling. Burgemeester en wethouders zijn van zins hieraan
gevolg te geven, nadat de uitslag van de andere benoe
mingen heden te doen zal zijn bekend.
Door burgemeester en wethouders worden voorgedragen
respectievelijk
Mej. C. P. Boddé, mej. C. J. Beerenbroek en mej. D.
Beardamej. C. J. Beerenbroek, mej. J. E. van Harte en
mej. S. van der Net; mej. W. Posthuma, mej. H. Affolter
en mej. A. G. Meeuwismej. H. Affolter, mej. J. E. van
Harte en mej. B. Hoogeveen D. van der Schaaf, T. van
der Schaaf en U. de Boer.
Achtereenvolgens worden benoemd
Aan gemeenteschool no. 8
Mej C P. Boddé met 14 stemmen, terwijl 2 stemmen
op Mej. C. J. Beerenbroek worden uitgebracht.
Mej. C J. Beerenbroek met 14 stemmen terwijl 3 stem
men op Mej. J. E. Van Harte worden uitgebracht.
Mej. W. Posthuma met 16 stemmen terwijl Mej. A. G.
Meeuwis 3 stemmen op zich vereenigt.
Aan gemeenteschool no. 11
Mej. IJ. A/folter met 12 stemmen, terwijl 3 stemmen
worden uitgebracht op Mej. J. E. Van Harte en één stem
van onwaarde is.
Aan gemeenteschool no. 10:
D. van der Schaaf met 16 stemmen, terwijl 1 stem
wordt uitgebracht op T. van der Schaaf.
2. Voorstel van burgemeester en wethouders om van
II. 6r. Brouwer in koop over te nemen hel gedeelte straat
voor eenige perceelen op het Noordvliet.
Wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming aange
nomen en derhalve besloten
De straat, den wal en de bleek, gelegen vóór de per
ceelen op het Noordvliet op de hierbij overgelegde situa-
tieteekening met roode arqure aangeduid, kadastraal be
kend gemeente Leeuwarden in Sectie G nos. 5705 en
5708 en 6190, van H. G. Brouwer, voor den prijs van
één gulden in koop over te nemen.
3. Voorstel van burgemeester en wethouders tot ver
strekking van voeding en kleeding aan schoolgaande kin
deren, ter bevordering van schoolbezoek.
Burgemeester en Wethouders herinneren in hun voor
stel aan hun in de vergadering van 27 November des
vorigen jaars uitgebracht praeadvies op het adres van Be
stuursleden der Sociaal Democratische Arbeiderspartij te
Leeuwarden om op de eerstvolgende begrooting een post
aan te brengen voor kindervoeding.
van Leeuwarden, van Dinsdag 27 Augustus 1901.
Nadat dit praeadvies was gedrukt onder no. 29 als bij
lage van 's Raadshandelingen, werd de invoering van de
Leerplichtwet bij Koninklijk besluit bepaald op 1 Januari
1901 en werden in het den 30sten November uitgegeven
Staatsblad no. 202 van jaar opgenomen de regelen,
waarnaar de gemeenteraad bevoegd is aan schoolgaande
kinderen, ter bevordering van schoolbezoek, voeding en
kleeding te verstrekken of met dat doel subsidie te ver-
leenen (Kon. besluit van 19 November.)
In verband hiermede werden zij bij besluit van 11 De
cember 1900 gemachtigd hun praeadvies terug te nemen
en terzake diligent verklaard.
Bij circulaire van 30 Maart 1901, no. 75d/350 hebben
burgemeester en wethouders voldaan aan artikel 3, 2e
lid van gemeld Koninklijk besluit en alle hoofden en be
sturen van scholen uitgenoodigd het daarbij bedoeldo ver
slag uit te brengen.
Door allen is aan die uitnoodiging voldaan bij de bij
het voorstel overgelegde missives.
Uit de kennisneming der ingekomen antwoorden zal het
blijken, dat de noodzakelijkheid, om ter bevordering van
schoolbezoek voeding en kleeding te verstrekken, wordt
betoogd voor leerlingen der gemeentescholen van de 3e
klasse (kostelooze scholen,) terwijl de besturen der beide
Roomsch Catholieke scholen, hoewel die noodzakelijkheid
niet beslist erkennende, toch verzoeken ook voor hunne
arme leerlingen naar evenredigheid te mogen deelen in
de som die eventueel voor dat doel zal moeten worden
uitgetrokken.
Alle overige schoolhoofden en besturen achten voor
hunne leerlingen geen behoefte aanwezig tot het verstrekken
van voedsel en kleeding van wege de gemeente.
Het komt burgemeester en wethouders voor, dat op
grond der verstrekte gegevens, de noodzakelijkheid niet
kan worden ontkend om van de bij artikel 35 der leer
plichtwet gegeven bevoegdheid gebruik te maken. Waar
de wet eenerzijds tot geregeld schoolgaan dwingt, bestaat,
naar burgemeester en wethouders moenen, eene moreele
verplichting, om dit schoolgaan mogelijk te maken aan
kinderen „die uit hoofde van gebrek aan voeding ofklee-
„ding niet of niet trouw ter school komen of van wie het
„te verwachten is, dat zij zonder verstrekking van voeding
„of kleeding niet geregeld de school zullen blijven be
zoeken."
Alléén aan dezulken mag intusschen volgens artikel 6
der „Regelen" voeding en kleeding worden verstrekt
andere overwegingen, die wellicht in het belang dier
verstrekking mochten gelden, kunnen niet in aanmerking
komen.
Uit den aard der zaak is vooraf niet te zeggen, hoe
velen dit zullen zijn de berichten der schoolhoofden in
aanmerking genomen, schijnt te mogen worden veronder
steld, dat hun aantal niet zeer belangrijk zal wezen.
De post, die op de gemeentebegrooting zal moeten worden
uitgetrokken, behoeft, dan ook niet hoog te zijn aanvan
kelijk wordt een bedrag van 375.voldoende geacht.
Dit bedrag zou zijn te splitsen in een a 300 voor
rechtstreeksche verstrekking van gemeentewege aan kin
deren der openbare scholen en een a 75 voor subsidi-
eering ten behoeve der kinderen van de beide R. K. scholen.
Aan den eisch van het tweede lid van art. 35 der
leerplichtwet, jeto art. 5 der „Regelen", dat kinderen,
die openbare en kinderen, die bijzoudere scholen bezoeken,
op gelijken voet worden behandeld, zal, volgens burge
meester en wethouders, voldaan zijn, indien wordt bepaald,
dat de aanwijzing, welke kinderen voeding en kleeding zullen
ontvangen, geschiedt door de hoofden der scholen en door
de gesubsidieerde schoolbesturen, in beide gevallen onder
goedkeuring van hun college, en voorts dat voor de voeding,
om het even of deze rechtstreeks van gemeentewege dan
wel door middel van subsidieering geschiedt, per kind
en per dag dezelfde eenheidsprijs zal gelden voor de kin
deren der openbare en der bijzondere scholen.
Ten slotte zal een bedrag b.v. van f 50.dienen te
worden uitgetrokken voor de uitvoering van het te nemen
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 27 Augustus 1901. 101
besluitn.l. voor een persoon, die zal onderzoeken, of de
voor voeding of kleeding voorgedragen kinderen daarvoor
in de termen vallen en doordat waarschijnlijk eenige kosten
voor een lokaal zullen moeten worden gemaakt.
Derhalve stellen burgemeeste r en wethouders voor te
besluiten
I. ter bevordering van het schoolbezoek zal voeding
en kleeding worden verstrekt aan kinderen van de open
bare lagere scholen der 3e klasse, voor zoover zij naar
het oordeel der hoofden hieraan behoefte hebben en
deze behoefte door burgemeester en wethouders wordt
erkend, alsmede van de beide bijzondere Roomsch Catho
lieke scholen, voor zoover kinderen dezer scholen, naar
het oordeel van de betrokken besturen daaraan hehoefte
hebben en deze behoefte door burgemeester en wethouders
wordt erkend
een en ander met bepaling
a. dat de verstrekking rechtstreeks vanwege de ge
meente geschiedt aan kinderen der "openbare scholen en
b. dat subsidie voor het verstrekken van voeding en
kleeding verTêênH wordt aan de besturen der beide bij
zondere R. C. scholen, onder de voorwaarden genoemd
in art. 10 van het K. B. van 19 November 1900 Staats
blad 202;
c. dat door of vanwege burgemeester en wethouders,
met inachtneming van het voorschrift van art. 7 van
evengenoemd koninklijk besluit, wordt bepaald, welke
kleeding in elk voorkomend geval zal worden verstrekt,
met dien verstande, dat onder kleeding ook schoeisel is
begrepen
d. dat voor de voeding, om het even of deze recht
streeks van gemeentewege dan wel langs den weg van
subsidieering plaats vindt, voor kinderen van openbare
en van bijzondere scholen per kind en per dag dezelfde
door burgemeester en wethouders te bepalen eenheidsprijs
zal gelden
II. burgemeester en wethouders uit te noodigen op de
ontwerp-gemeentebegrooting voor 1902 een post uit te
trekken, waaruit bovenbedoelde uitgaven kunnen worden
bestreden.
De heer Wolff moet tegen het voorstel van burgemees
ter en wethouders een tweetal bezwaren inbrengen, die
hem er toe zullen leidenzijn stem vooralsnog er niet
aan te geven.
Spreker erkent dan geenszins de noodzakelijkheid voor
de gemeente om een bedrag beschikbaar te stellen voor
het doel omschreven in art. 35 der Leerplichtwet; als
men toch de rapporten der schoolhoofden leest, dan blijkt
wel, dat zij uit een paedagogisch standpunt de wensche-
lijkheid voorstaan om aan de kinderen voeding te ver
schaffen, opdat zij van de lessen meer vrucht kunnen
trekkenuit geen rapport blijkt echter, dat gemis aan
voeding tot verzuim aanleiding heeft gegeven. Alleen
die der hoofden van scholen nos. 9 en 10 geven cijfers
van verzuim wegens gemis aan schoeiselbij eerstge-
noemden, den heer Hooftman, is uit hoofde van dit ge
brek aan schoeisel 15 maal schoolverzuim geconstateerd
en op de school van den heer Visser 18 keer.
Spreker vindt nu dit getal van 33 schoolverzuimen
klein, in aanmerking genomen, dat 1650 kinderen de
kostelooze openbare scholen dezer gemeente bezoeken en
bovendien blijkt nog uit deze beide rapporten niet, dat
er een blijvend verzuim bestondmen kan daaruit nog
niet concludeeren, dat er niet in dat gemis op andere
wijze is voorzien.
Spreker acht derhalve de voorwaarden, die de Leer
plichtwet in verband met het Koninklijk besluit ter uit
voering van art. 35 stelt, niet vervuldvan de daarin
geëischte noodzakelijkheid is hij voor deze gemeente nog
niet overtuigd.
Spreker's tweede bezwaar is, dat men wel weet, waar
men begint, maar niet waar men eindigten daarvoor
geven de rapporten der schoolhoofden hem voldoenden
grond allen zijn toch bevreesd, dat de aanvragen over
stelpend zullen zijn, en om dien vloed te kunnen keeren,
daarvoor is, naar spr.'s meening, onvoldoende de aanstel
ling van iemand tegen eene belooning van slechts 50,
om die aanvragen naar behooren te kunnen controleeren.
Uit spr.'s practijk is hem bekend, hoe bij herhaling be
wijzen van onvermogen ten einde gratis te mogen proee-
deeren op verklaring van wijk- of buurtbezoekers worden
afgegeven, zonder dat van een onderzoek of er termen
daartoe aanwezig zijn iets blijkt, zoodat dan ook de aan
vragers tot betaling der gerechtskosten soms zeer goed
in staat waren en dergelijke feiten vreest hij nu ook bij
aanvragen om schoolvoeding en kleeding.
En dat de vrees der schoolhoofden niet ongegrond is,
blijkt uit het schrijven der besturen der katholieke scholen.
Van deze is bericht ontvangen, dat op hunne scholen
verzuimen uit dien hoofde niet of niet noemenswaard
zich hebben voorgedaan, maar dat, als schoolvoeding en
kleeding wordt ingevoerd, ook zij van de gelegenheid
willen gebruik maken. Dergelijke antwoorden bevestigen
spr.'s meening, dat zoolang van de noodzakelijkheid niet
meer is gebleken, en dus aan de condities van wet en
kon. besluit niet is voldaan, de gemeente zich niet op
dien weg moet begeven, redenen waarom hij niet met
het voorstel van burgemeester en wethouders zal mede
gaan.
De heer Middelkoop is in principe een tegenstander
van het verstrekken van gemeentewege van voedsel en
kleeding, omdat deze taak ligt binnen de bemoeïngen van
het huisgezin, alleen de heerschende economische toestanden
kunnen spr. er toe brengen zijn stem aan het aanhangige
voorstel te geven.
Van den geachten vorigen spr. heeft hij vernomen, dat
de noodzakelijkheid van schoolvoeding uit de rapporten
der schoolhoofden nog niet gebleken is, maar dan zou
hij geneigd zijn hem de vraag te stellen hoe kan met
zekerheid geconstateerd worden, dat het schoolverzuim
uitsluitend te wijten is aan niet-gevoed zijn Voor spr.
is het feit, dat sommige kinderen ongevoed ter school
komen, voldoende, om zijne stem te geven aan een voorstel,
dat de gelegenheid tot schoolvoeding opent ter bevorde
ring van schoolbezoek.
Het is wel waar, dat sommige schoolhoofden in hun
advies, voor vele aanvragen om voeding benauwd zijn, maar
daartegenover staat b.v. eene uiting van den heer Boddé,
hoofd van een niet-kostelooze schooldeze haalt aan de
gevallen, waarin de ouders achteruitgaan en hunne kin
deren met den nieuwen cursus op de kostelooze scholen
moeten plaatsen in dien tusschentijd komt het dan voor,
dat de kinderen niets gegeten hebben toch wordt dan
geconcludeerd, dat er nog geen noodzakelijkheid bestaat
tot kindervoeding; geheel ten onrechte echter, vindt spr.
Verder wordt een voorbeeld aangehaald van een kind,
met hetwelk op school niets was aan te vangen, en dat
later, bij voldoende voeding, bleek een vlug kind te zijn.
Op grond van dit en dergelijke feiten zou spr. aan den
heer Wolff willen vragen, of niet genoeg het verband is
gebleken tusschen gevoed zijn en geestelijke ontwikkeling.
Het is waar, dat in het algemeen niet zeker zal zijn te
bewijzen, dat schoolverzuim te wijten is aan niet-voeding,
maar waar deze samen gaan, daar durft spr. toch wel op
grond van het verband, dat tusschen beide bestaat, con
cludeeren, dat het schoolverzuim zijn oorzaak heeft in het
niet gevoed zijn van het kind en daarom zal hij ook in
verband met de treurige oeconomische toestanden, hoewel
in principe een tegenstander, zijn stem aan het voorstel
geven.
Over de grootte van de som, die benoodigd zal zijn om
in de behoeften te voorzien, is natuurlijk te twisten of
die voldoende zal zijn, is natuurlijk nu niet uit te maken,
de zaak is nu alleen maatregelen te beramen ter uitvoe
ring van het principe: waar nood is, daar moet voorzien
worden.
De heer Du pare schaart zich geheel aan de zijde van