176 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 24 December 1901.
vergunning te geven tot het hebben van straatjes op
gemeentegrond
2. prae-advies van burgemeester ee wethouders op
een adres van T. G. de Jong wed. IJ. J. Stelstra, om
toekenning van eene tegemoetkoming in haar levens
onderhoud
3. idem op een dergelijk adres van J. van der Ploeg,
wed. P. Laverman
4. idem op een adres van het Bestuur der afdeeling
Leeuwarden der „Nederlandsche Vereeuiging tot afschaffing
van alcoholhoudende dranken" met verzoek om toekenning
eener subsidie
5. idem op een adres van A. R. de Boer, houdende
verzoek om tegemoetkoming in de kosten van bemesting
van een door hem gehuurd stuk weiland aan de Huizu-
merlaan
6. idem op een adres van de afdeeling Leeuwarden
en Leeuwarderadeel van de Friesche Maatschappij van
Landbouw om steun voor eene door haar te houden
Nationale Landbouwtentoonstelling
7. adressen van de Besturen der Timmerlieden Ver
eeuiging „Ons Belang" en der R. C. Timmergezellen Ver-
eeniging „St. Jozeph", met welke de Prot. Christ. Timmer
lieden Vereeniging hare belangstelling betuigt, houdende
verzoek om
a. indien tot schoolbouw of herbouw wordt besloten,
hiertoe, met het oog op het weinige werk hier ter stede,
zoo spoedig mogelijk over te gaan
b. in de bestekken voor bedoelde werken de bepalingen
omtrent minimum-loon en maximum-arbeidstijd op te
nemen, gelijk aangegeven in het Rapport der raadscom
missie
c. voortaan in de gemeente het benoodigde school-
ameublement te laten aanmaken
Wordt gesteld in handen van burgemeester en wet
houders, om daarop eventueel te kunnen letten
8. voorstel van burgemeester en wethouders tot onder-
handsche verhuring van eenige gemeente-eigendommen
9. prae-advies van burgemeester en wethouders op
het voorstel van Mr. A. Menalda tot verplaatsing van het
aschland
Zal als bijlage gedrukt en aan de leden gezonden
worden.
10. adres van wed. D. van der Kooij en P. de Vries,
bewoners van de beneden- en bovenwoningen in het huis
Nieuweburen no. 1, thans eigendom der gemeente, om
deze perceelen te mogen blijven bewonen;
Wordt gesteld in handen van burgemeester en wet
houders ten tine van prae-advies.
IV. Wordt overgegaan tot behandeling der op den
oproepingsbrief vermelde punten
1Voorstel van burgemeester en wethouders tot vaststelling
van een formulier bedoeld bij art. 13 der verordening
tot het heffen van een hoo/delijken omslag naar het inkomem.
Wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming aange
nomen.
2. Voorstel van burgemeester en wethouders tot onder-
handsche verhuring van een perceel weiland achter den
Verschwatervijver aan den Westersingel aan II. A. Vosman.
Het voorstel en de nadere nota van inlichtingen luiden
als volgt
Aan den Raad.
Mijne IIeer en
Bij Uw besluit van 12 November j.l. werd in onze
handen gesteld ten fine van prae-advies een adres d.d. 9
November van H. A. Vosman, molenaar, Westersingel no.
11 alhier, houdende verzoek om voor den tijd van vijf
achtereenvolgende jaren in huur te mogen hebben het
stuk land achter den verschwatervijver aan den Wester
singel voor eene huursom van 125.per jaar.
De tegenwoordige huurder C. Regnerij, kofflehuishoudor
aan de Lange Marktstraat, heeft bij adres d.d. 15 Novem
ber j.l. verzocht, dat land eveneens onderhands voor 5
jaren te mogen huren, voor eene nader vast te stellen
som en op nader overeen te komen voorwaarden.
Daargelaten, of deze adressant wellicht eene eenigszins
hoogere huursom zoude willen betalen, zijn wij toch van
meening, dat het in het belang der gemeente aanbeveling
verdient, het weiland aan H. A. Vosman te verhuren
voor de geboden som van ƒ125. zijnde 25.hooger
dan de tegenwoordige huur.
Vosman immers woont in de onmiddellijke nabijheid
van het land en kan dus gemakkelijk toezicht op het
verhuurde houden, hetgeen vooral aanbeveling verdient,
omdat de ondervinding heeft geleerd, dat kinderen van
schippers, die aan don Westersingel vertoeven, meerbe-
doeld weiland tot speelplaats kiezen, en ook het aangren
zend vijverterrein niet ontzien.
Bovendien heeft eene verhuring aan Vosman dit vooral
voor. boven eene verhuring aan een logementhouder, dat
deze herhaaldelijk vee in het land laat brengen en er
laat uithalen, hetgeen met het oog op de noodzakelijke
kruising der tramlijn een niet te miskennen gevaar voor
de veiligheid kan opleveren.
Vosman daarentegen kan zijne paarden en zijn vee in het
land brengen, zonder de trambaan te behoeven te passeeren.
Bovendien heeft adressant Vosman zich bereid verklaard,
eventueel de slat-, leik- of baggeraarde, afkomstig van
slatting of leiking van den verschwatervijver, op het on-
derwerpelijke perceel te bergen, ten einde die aarde te
zijner tijd over het land uit te spreiden op andere wijze
te benuttigen ot naar elders te doen vervoeren.
Dat de tegenwoordige huurder het land naar behooren,
overeenkomstig de bepalingen der huurovereenkomst heeft
bemest, kan geene aanleiding geven, hem thans dat land
onderhands te verhuren, nu er zich eene gelegenheid
voordoet, om dat land te verhuren op eene wijze, waar
door de belangen der gemeente, ook vooral wat de vei
ligheid betreft, beter gewaarborgd kunnen worden.
Op deze gronden hebben wij de eer U voor te stellen
te besluiten
I. aan H. A. Vosman, korenmolenaar alhier, onder
hands voor den tijd van 5 jaren, in te gaan den 5 Maart
1902 en alzoo eindigende op gelijk tijdstip in 1907, te ver
huren het perceel weiland, gelegen achter den verschwater
vijver aan den Westersiugei, ten kadaster bekend gemeente
Leeuwarden in sectie D, no. 505, ter grootte van 97 are
50 centiare of ruim 2pondemaat, tegen eene huursom
van 125.en verder op de bestaande voorwaarden
aangevuld met deze, dat de huurder verplicht zal zijn de
slat-, leik- of baggeraarde uit den verschwatervijver op
het gehuurde land te ontvangen, ten einde die aarde te
zijner tijd over het land te doen uitspreiden, op andere
wijze te benuttigen of desverlangd naar elders te laten
vervoeren
II. het verzoek van U. Regnerij, om het sub I ge
meld stuk weiland onderhands te verhuren op voorwaar
den en tegen eene som, nader vast te stellen, te wijzen
van de hand.
Leeuwarden, den 26 November 1901.
Burgemeester en wethouders van Leeuwarden
A. RÖELL, burgemeester.
P. A. BERGSMA, secretaris.
Mijne Heer en
Ter voldoening aan den uitgesproken wenseh hebben
wij de eer ons voorstel, U den 26 November j.l. aange
boden, omtrent de adressen van H. A. Vosman en IJ.
Regnerij, om onderhandsche inhuring van het perceel wei
land achter den verschwatervijver aan den Westersingel,
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 24 December 1901. 177
met de volgende inlichtingen aan te vullen.
In het tijdvak van 5 Maart 1897 af tot nu toe is ge
bleken, dat de huurder Regnerij in strijd met artikel 1595
Burgerlijk Wetboek, het door hem gehuurde land aan
anderen in gebruik heeft afgestaan.
Het land werd niet alleen gebruikt voor weiden van vee
en schapen, toebehoorende aan kooplieden, die bij den
adressant Regnerij gewoon zijn hun vee te stallen, maar
de huurder stond aan een of meer logementhouders aan
de Lange Marktstraat toe, om ook het vee van hunne
kooplieden in gemeld land te brengen.
Deze laatstbedoelden lieten het vee door drijvers naar
het land brengen, dikwijls zonder dat deze in het bezit
waren van den sleutel van het hek, dat toegang geeft tot
den weg naar het weiland, waarvan enkele malen het
gevolg is geweest, dat het hek uit de hengsels werd gelicht
en de afsluiting onvoldoende plaats had.
Bovendien is door den huurder geen zorg gedragen voor
de sluiting van het hek tusschen het land en den toegangs
weg, zoodat het vee in den regel uit het land op dien
weg kon komen, hetgeen uiterst hinderlijk was voor de
nabijwonenden, die, tengevolge van het aanhoudend balken
van het in een vreemd land altijd onrustige vee, vooral
in den nacht tusschen Donderdag en Vrijdag, in hun rust
werden gestoord.
Niettegenstaande daarover herhaaldelijk is geklaagd, bleef
het hek, vóór het land geplaatst, steeds open staan.
Niet alleen is door den huurder het land aan een of
meer logementhouders in gebruik afgestaan, maar hij heeft
ook onder anderen drie paarden van de firma Dalenoord
en Co. in het land laten weiden.
Wij meenen nog op de volgende feiten te moeten wijzen
om aan te toonen, hoe weinig U. Regnerij zich bekom
merde om een juiste naleving van de bepalingen van het
huurcontract.
Het land is immers verhuurd om als weiland te worden
gebruikt, in strijd hiermede heeft hij zich de vrijheid ver
oorloofd op dat land niet alleen zelf eene mestverzameling
te hebben, maar ook aan een derde toegestaan daar een
mesthoop te plaatsen.
Deze aldus verzamelde mest wordt van tijd tot tijd ver
kocht en naar elders vervoerd.
De sintelweg, die toegang geeft tot het land, schijnt dan
ook meer in het belang van het vervoer van mest, dan
van het gebruik van het land als weiland te zijn aange
legd en onderhouden.
Als een zeer recent voorbeeld, dat LT. Regnerij de voor
waarden van het huurcontract niet opvolgt en die als
niet geschreven beschouwt, deelen wij nog mede, dat,
niettegenstaande in de laatste alinea van artikel 5 van
dat contract duidelijk is vermeld, dat na den 1 November
1901 de huurder niet meer dan drie schapen in het ge
huurde mag laten weiden, op Donderdag den 12 Decem
ber j 1. er ongeveer zestig schapen in datland aanwezig waren.
Op grond van het bovenstaande zijn wij van meening,
dat er niet alleen geen termen bestaan om het weiland
aan den tegenwoordigen huurder Regnerij onderhands te
verhuren, maar dat de ondervinding, zoowel met hem als
met een vroegeren huurder-logementhouder aan de Lange
Marktstraat opgedaan, het ongeraden maakt, meergemeld
perceel weiland aan een logementhouder te verhuren, om
dat het door die personen van het weiland gemaakt ge
bruik aanleiding geeft tot hinder en overlast, terwijl het
aanbeveling verdient, dat land te verhuren aan den adres
sant Vosman, die in de onmiddellijke nabijheid van het
land woont en daardoor in staat is, zoowel op dat land
als op het aangrenzende vijverterrein voortdurend toe
zicht te houden.
Wij handhaven alzoo ons U den 26e November j.l. aan
geboden voorstel.
Leeuwarden den 20 December 1901.
Burgemeester en wethouders van Leeuwarden
A. RÖELL, burgemeester.
P. A. BERGSMA, seeretaris.
De heer Konter vindt, dat nu in het nader bericht
van burgemeester en wethouders op hun voorstel geheel
andere motieven zijn bijgebracht, en merkwaardig vele
zijn opgesomd om niet aan Regnerij maar aan Vosman
de huur te gunnen; door het aantal is spr. echter niet
overtuigd, dat eene verhuring aan laatstgenoemde het
beste is, wat de gemeente kan doen.
Nu 5 jaren geleden waren er voor het toen in ver
waarloosden toestand verkeerende land geene gegadigden
en is het onderhands verhuurd aan den tegenwoordigen
huurder Regnerijde weg naar het weiland, die in slechten
toestand was, is, evenals het land, door hem veel verbeterd,
en deze omstandigheid kan dus slechts ten voordeele van
dezen pleiten; en tegen hem kan tenminste niet gelden
het feit, dat hij vee van anderen heeft doen weiden, want
bij verhuring wist men immers, dat Regnerij geen vee
houder was en land slechts huurde om het vee van anderen,
vóór den marktdag te kunnen bergen. Spr. heeft daar
omtrent nog nadere inlichtingen gekregenhet is veelal
gewoonte, dat de logementhouders van de Lange Markt
straat het vee stallen van de kooplieden, die bij hen over
nachten, nu kan het gebeuren, dat het land van den een
is afgeweid en dan gerieven zij elkaar, door eikaars land
ten gebruike te geven. Dit gebruik van het land kan
niet zijn verboden onder art. 1595 van het Burgerlijk
Wetboek, zooals door burgemeester en wethouders wordt
beweerd, immers het is geen „wederverhuur" of „afstand
van huur aan een ander"; zoo is dus, om het voorstel tot
verhuur aan Vosman steun te geven, nu wat veel op de
schouders gelegd van den tegenwoordigen huurder; te
recht echter wordt gewezen op het feit, dat onlangs 60 scha
pen in de wei zijn bevonden, terwijl er maar 3 op het land
mochten zijn, maar daartegenover wordt uit het oog ver
loren, dat het land nu in goeden toestand verkeert, maar
5 jaren geleden niet.
Spr.'s grief tegen het voorstel is, dat het concludeert
tot onderhandsche verhuring; 5 jaren geleden kon men
geen hooge pachtsom bedingen, daar het land slecht was,
is het echter nu niet mogelijk wellicht een ƒ75 per jaar
meer te bedingen bij publieke verhuring? over 5 jaren
geeft dat een aanmerkelijk verschil.
Op deze gronden heeft spr. de eer voor te stellen:
de verzoeken van H. A. Vosman en U. Regnerij te
wijzen van de hand en over te gaan tot publieke ver
huring van het bedoelde stuk land op de voorgestelde
voorwaarden.
De Voorzitter is van oordeel, dat het amendement van
den heer Konter niet in discussie kan komen, als zijnde
geen splitsing of wijziging van het onderwerpelijke voorstel.
De heer Konter had deze tegenwerping voorzien, maar
daartegen moet hij van zijn kant doen opmerken, dat hel
voorstel bedoelt verhuring en zijn amendement slechts een
andere wijze van verhuring.
De Voorzitter meent deze zienswijze te moeten bestrijden;
het spreekt van zelf, dat, als het voorstel van burgemee
ster en wethouders wordt verworpen, het denkbeeld van
den heer Konter om tot publieke verhuring over te gaan,
zal worden verwezenlijkt.
De heer Middelkoop is het eens met den heer Konter,
dat de handelingen van den tegenwoordigen huurder niet
kunnen bestempeld worden als onderhuur in den zin van art.
1595 van het Burgerlijk Wetboek: de beschikking over het
land blijft geheel bij den oorspronkelijken huurder; een
„in de kost nemen", als Regnerij schijnt gedaan te hebben,
is bij ons niet als een rechtsinstituut bekend; de code
Napoléon behandelde dit onderwerp in den titel ,,Du bail
a Cheptel" daarom kan het argument van burgemeester
en wethouders ontleend aan het aangehaaalde artikel voor
spr. niet beslissend zijn.
De beslissing laat spr. afhangen van de beantwoording
dezer beide vragen: is het land zóódanig onderhouden,