180 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 24 December 1901.
moet niet vergeten, dat de gemeente in dezen staat voor
eene concessie, die met wederzijdsch goedvinden is vast
gesteld en welke dus niet alleen door de gemeente kan
worden gewijzigd.
Overigens is uit de stukken te lezen, dat slechts aan de
persbuis huizen zullen kunnen worden aangesloten zeer
groot zal dit aantal dus nooit kunnen zijn.
Het is waar, wat de heer Haverschmidt zeide, en spreker
vindt het evenzeer verkeerd, dat aansluitingen waren ge
daan zonder vergunning van burgemeester en wethouders.
De heer Jansen verklaart, na de toelichting van den
heer Troelstra, bijna van het woord te hebben kunnen
afzien.
Of de vrees van den heer de la Faille voor onvoldoende
watervoorraad gegrond is Zelfs in drooge tijden Spr.
voor zich durft zich intusschen de mogelijkheid, dat de
Pikmeer niet genoeg water zal hebben, niet voorstellen.
Ook spr. heeft het getroffen, dat de concessionaris zich
niet aan hare verplichtingen heeft gehouden, en daarom
stelt hij zich ook de vraag, of zij wel voor voldoenden
aanvoer zal zorg dragen, of de machines wel voldoende
capaciteit zullen hebben of desnoods erlangen na de even
tueel te vergunnen aansluitingen ook buiten Leeuwarden,
want onze gemeente is lang nog niet in haar geheel aan
gesloten met den heer Troelstra is spr. het niet eens,
dat slechts weinig perceelen aan de persbuis gelegen
zullen aansluiten, want deze heeft een langen weg te
doorloopen, waaraan vele woningen zijn gelegen.
Om deze redenen vraagt spr., of de maatschappij zal
zorg dragen voor voldoenden aanvoer en capaciteit harer
machines en of burgemeester en wethouders overtuigd
zijn, dat zij, met de concessievoorwaarden in de hand,
desnoods haar tot nakoming kunnen dwingen.
De heer de la Faille erkent, dat de heer Oosterhoff
hem heeft doen inzien, dat de maatregelen ter handha
ving van de clausule door hem voorgesteld, in de prac-
tijk zullen blijken niet gemakkelijk te zijn uit te voeren.
Inderdaad het is geen gering bezwaar reeds gedane aan
sluitingen af te sluiten. En de heer Jansen heeft op een
bezwaar gewezen tegen het voorstel van burgemeester en
wethouders, dat niet gering geacht moet wordenn.l. on
voldoende drukking in de waterleiding bij belangrijke uit
breiding van haar gebied. Voor de stad neemt het be
staan van een watertorenwel een groot gedeelte van dit
bezwaar weg, maar het kan soms wenschelijk zijn, die
ook buiten werking te stellen, zooals onlangs gebleken is.
Dit een en ander in aanmerking nemende, is ook bij
hem de huivering toegenomen, waarmede de heer Haver
schmidt in den aanvang het voorstel van burgemeester
en wethouders heeft ontmoet.
De heer Middelkoop antwoordt den heer Troelstra, dat
van éénzijdige verandering der concessievoorwaarden alleen
sprake kan wezen, wanneer de gemeente zonder aanvraag
tot wijziging besloot; nu echter is er een adres der Maat
schappij waarop de Raad eene beschikking kan nemen
tot inwilliging onder voorbehoud echter van eenige te
stellen voorwaardenworden deze geaccepteerddan wordt
het een wederzijds verbindend contract.
Spr. herhaalt nu, dat het wenschelijker is eene straf
bepaling in den vorm eener geldboete te stellen dan als
intrekking der concessiehij beseft echter dat dergelijke
boetebepalingen vooraf aan een nauwkeurig onderzoek
moeten worden onderworpen.
Op dezen grond heeft spr. de eer den Raad in over
weging te geven te besluiten „het voorstel aan burge
meester en wethouders terug te zenden met beleefd ver-
„zoek in nadere onderhandeling met de Maatschappij te
„treden."
Deze motie van orde wordt ondersteund en in beraad
slaging gebracht als hebbende de prioriteit boven het
voorstel en amendement.
De Voorzitter gelooft, dat er geen aanleiding bestaat
om op de motie van den heer Middelkoop in te gaan.
Spr. acht de door den heer Middelkoop gewenschte
bepalingen en evenmin de door den heer de ia Faille
gewilde toevoeging „tot wederopzeggens toe" noodig, omdat
de voorgestelde redactie aan alle bezwaren schijnt tege
moet te komen.
Spr. meent, dat geheel uit het oog wordt verloren, dat
daarin het voorbehoud wordt gemaaktaan de concessi-
onarisse „wordt, rnst inachtneming van de art. 2 en 3
vder concessievoorwaarden enz. enz."; art 3 bepaalt bijv.
„indien gedurende den geheelen duur der concessie het
„water te eeniger tijd niet aan de in art. 2 vermelde eischen
„voldoet of de prise d' eau of de middelen tot aanvoer
„onvoldoende blijken te zijn voor de behoefte, een en
„ander ter beslissing en beoordeeling van burgemeester
„en wethouders en in hooger ressort van de deskundigen,
„als vermeld aan het slot van dit artikel, is de concessionaris
„verplicht ten spoedigste op zijne kosten zoodanige werken
„te maken en zoodanige maatregelen te nemen, als noodig
„zullen zijn om daarin te voorzien."
„Indien de concessionaris in gebreke blijft ten spoedigste
„bedoelde werken uit te voeren of de vereischie maat-
regelen te nemen, hebben burgemeester en wethouders
„de bevoegdheid die te doen uitvoeren op kosten en risico
„van den concessionaris, of om, gebruik makende van de
„bevoegdheid in art. 26 voorbehouden, een voorstel aan
„den Raad te doen om de concessie vervallen te verklaren"
enz. enz.
Mocht zich het geval voordoen, door de heeren Jansen
en de la Faille gevreesd, en hetzij qnantiteit of qualiteit
van het water te wenschen overlaten, dan kunnen burge
meester en wethouders, onverminderd de bevoegdheid
tot intrekking der concessie krachtens artikel 26, naar
aanleiding van artikel 3 het maken van nieuwe werken
voorschrijven.
Het belang der Maatschappij brengt mede om het zoo
ver niet te laten komen en deze zal dus zelf wel zorgen,
dat de uitbreiding van het buizennet buiten de gemeente
niet zoodanigen omvang krijgt, dat zij tot kostbare werken
kan genoodzaakt worden.
Op dezen grond vindt spr. geen aanleiding om het
voorstel aan burgemeester en wethouders terug te zenden
ter nadere bespreking met de Directie der Waterleiding
Maatschappij ten einde boetebepalingen in de concessie
op te nemen.
De heer Du pare is van oordeel, dat, bij aanneming
van een boetestelsel de gemeente veel minder sterk tegen
over de Waterleiding Maatschappij zal staan dan nu het
geval is. Daardoor toch zou wel eens illusoir kunnen
worden gemaakt, wat de Voorzitter reeds zoo duidelijk
heeft uiteengezet, het veel krachtiger middel, dat de ge
meente bezit in haar bevoegdheid tot intrekking der ge-
heele concessie.
De heer Haverschmidt acht het niet gemakkelijk de
maatschappij te treffen, wanneer die in gebreke isde
voorwaarden van 1887 zijn voor de gemeente veel te
bezwarend. Wordt de concessie vervallen verklaard, dan
is van toepassing art. 4, namelijk overname door de ge
meente met waardebepaling als industriëele onderneming,
eene netelige zaak, die nooit zonder procedure wordt op
gelost. Spreker vreest, dat, ook na afloop der eerste 50
jaar, de gemeente zelf niet zal exploiteeren, maar de con
cessie telkens met 10 jaar zal worden verlengd.
Het amendement van den heer de la Faille, al schijnt
deze het thans te hebben losgelaten, vond spreker nog
zoo verkeerd niet. In het oorspronkelijke voorstel van
burgemeester en wethouders komt deze uitdrukking „tot
wederopzegging" voor, maar de directeur der waterleiding
heeft ze geschrapt, omdat hij er bezwaar in zag voor zijne
maatschappij.
Al verklaart spreker zich geen pertinent tegenstander
van het voorstel van burgemeester en wethouders, zoo
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 24 December 1901. 181
wil hij er toch nog op wijzen, dat men, door waterlevering
toe te staan in vier gemeenten, de waarde als industrieële
onderneming, die in 1938 moet worden bepaald, weer
belangrijk opvoert.
De Voorzitter meent te moeten doen opmerken, dat
onder vigueur van het tegenwoordige artikel 25 burge
meester en wethouders reeds vergunning kunnen geven
tot aansluitingen buiten de gemeente en wel zonder hierin
eenigszins beperkt te zijn wil de Raad dus niet ingaan
op het voorstel van burgemeester en wethouders, dan blijft
deze bevoegdheid van dat college bestaan en zullen ver
gunningen, die natuurlijk niet kunnen uitblijven, steeds
gegeven worden zonder dat daartegenover voor de ge
meente een voordeel wordt verkregen. Spr. gelooft, dat
bij de voorgestelde aanvullingsbepaling de belangen, niet
alleen der maatschappij, maar ook der gemeente in het oog
zijn gehouden.
De heer Troeistra erkent, dat burgemeester en wethou
ders, gelijk de heer Haverschmidt terecht deed opmerken,
de bepaling geredigeerd hadden met toevoeging van „tot
wederopzegging toe" omdat toen nog niet de aandacht
gevallen was op de artt. 2 en 3, evenwel werd het bestaan
dier bepalingen gereleveerd door den Directeur der maat
schappij en is daarop bedoelde clausule met wetenschap
verwijderd.
De Voorzitter zeide reeds, dat burgemeester en wethou
ders soms voor aanvragen om vergunning tot aansluiting
worden geplaatst; daar het nu niet noodzakelijk is, dat
de waterleiding alleen Leeuwarden bedient, integendeel
aansluitingen van groot belang kunnen zijn, indirect ook
voor deze stad, uit een hygiënisch oogpunt, wordt de ver
gunning allicht gegeven, maar daartegenover is het ook
niet meer dan billijk, dat de maatschappij een zekere
vergoeding betaalt aan de gemeente, die 120000 sub
sidie heeft gegeven.
Spr. zou willen vragen, of het bij een boetestelsel de
bedoeling is ook boete op te leggen bij gebleken gebreken
in den norm en zoo ja, dan ook, als er iets niet in orde
is, onafhankelijk van den wil der maatschappij Is het
water minder goed, dan komen er minder aanvragen om
aansluiting in, en straft de maatschappij zich dus zelf;
eigenbelang noopt haar hare verplichtingen na te komen.
De Voorzitter wil nog ter aanvulling van het door den
heer Troelstra gesprokene, doen opmerken, dat de con
cessievoorwaarden voorzien in boetebepalingen, men leze
slechts alinea 2 van art. 3.
De heer Baart de la Faille wil er nogmaals op wijzen,
dat de bezwaren tegen het voorstel gegrond zijn op een
niet geheel ongemotiveerd wantrouwen tegen de maat
schappij wat het nakomen der verplichtingen betreftzijn
burgemeester en wethouders overtuigd, dat men met de
bestaande bepalingen in de hand volkomen gedekt is en
in staat de maatschappij zoo noodig tot rede te brengen,
dan zal spr. niet verder aandringen op zijn amendement
en trekt hij dit dus in.
Spr. wenscht echter burgemeester en wethouders ernstig
te verzoeken van hun recht van controle ten strengste
gebruik te maken, zooals hij bij eene vorige gelegenheid
reeds de eer had te doen.
De heer Middelkoop gelooft, dat, bij toepassing van de
bepalingen van art. 3, de gemeente even ver af van haar
doel zal staan, dan toch zal de concessie worden inge
trokken en is de stad zonder water.
Gaat de maatschappij aan andere gemeenten water leve
ren en treedt de gemeente later in hare plaats, zou zij
dan als industrieële onderneming moeten optreden tegen
over die gemeenten Dat gaat toch niet aan en boven
dien moet zij dan een veel hooger bedrag betalen voor
overneming.
Of boete zal moeten betaald worden als de qualiteit
van water te wenschen overlaat? Ja, dat zal natuurlijk
van omstandigheden afhangen, zoo bijv. niet bij onvoor
ziene omstandigheden.
De heer Duparc wees reeds op de verplichting der
maatschappij om eventueel nieuwe werken aan te brengen
dat kan natuurlijk noodig zijn, maar als er alleen slordig
heid in het spel is, dan komt het aanleggen van nieuwe
werken niet te pas en is een boete als straf het beste
middel om do maatschappij tot nakoming harer verplich
ting te nopen.
De heer Troelstra acht het overbodig nog iets naders
te zeggen tegen het boetestelsel, alleen wil spr. nog de
opmerking maken, dat, al moge het waar zijn, dat bij vele
aansluitingen de gemeente bij eventueele overname voor
de waterleiding een hoogeren prijs zal moeten betalen, er
tegenover staat, dat zij dan ook meer waard is.
De motie van den heer Middelkoop wordt daarop ver
worpen 9 6 stemmen die der heeren Jansen, Wilhelmij,
Oosterhoff, van Messel, Lautenbach en Middelkoop.
Het voorstel van burgemeester en wethouders wordt
daarop met algemeene stemmen aangenomen.
5. Prae-advies van burgemeester en wethouders op een
adres van A. D. Beerends, concessionarisen van P. J. de
Fries, bedienaar van de pont over de Noordergrachthou
dende verzoek om gedurende de wintermaanden des Zon
dagsavonds na 6 uur van de bediening der pont te worden
vrijgesteld.
Dit prae-advies luidt als volgt:
Mijne Heeren
Bij Uw besluit van 12 December 1901 werd in onze
handen gesteld ter fine van prae-advies een adres d.d.
28 October j.l. van P. J. de Vries, bedienaar van de pont
aan den Noordersingel, welk adres de concessionaris dier
pont A. D. Beerends verzoekt te beschouwen als door
hem zelf gedaan en met hetwelk een aantal belangheb
benden, bewoners van de Noordersingel en aangrenzende
straten, hunne instemming betuigen om wijziging der
concessievoorwaarden in dier voege, dat hij, ter verkrijging
van gedeeltelijke zondagsrust, des zondagsavonds na 6 uur,
althans in de winteravonden, wordt vrijgesteld van de
bediening der pont.
Ter motiveering van de daartegen in te brengen be
zwaren meenen wij U kortheidshalve te mogen verwijzen
naar het hierbij overgelegd uitvoerig advies van den Com
missaris van Politie, gegeven bij missive d.d. 22 November
1901 no. 863het algemeen belang verzet zich tegen
inwilliging van het verzoek, terwijl de financieele toestand
van adressant hem in staat kan stellen een plaatsvervanger
te laten dienst doen op de in zijn verzoek gemelde uren,
gelijk hij zich ook thans soms laat vervangen.
Wij hebben derhalve de eer U voor te stellen te besluiten
het adres van P. J. de Vries en A. D. Beerends om
wijziging der concessievoorwaarden van de pont varende
tusschen het Schoenmakersperk en de Noordersingel te
wijzen van de hand.
De heer Jansen was, toen hij de strekking van het
verzoek in eene vorige vergadering had gehoord, voor
nemens geweest ten behoeve van adressant een lans te
breken, hij moet echter bekennen, dat hem na lezing van
het uitvoerige rapport van den commissaris van politie
wel eenige wapenen uit de hand zijn geslagen lo het
feit, dat de buurt, welke de pont te bedienen heeft, zoo
uitgebreid is, en 2o het belang van het Diakonessenhuis.
Intusschen vervalt dit laatste bezwaar, als men bedenkt,
dat voor hulp in het Diakonessenhuis gewoonlijk een dokter
per rijtuig wordt gehaald.