26 Yerslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeinvarden, van Dinsdag 25 Februari 1902. Bedoeld wordt hier eene vakschool voor handel en ad ministratie. Hierin verschilt het plan der commissie van toezicht van het middelbaar onderwijs principieel van de commissie van toezicht van het lager onderwijs. De laatste wil van geene vakschool weten. Zij toch is van oordeel (bl. 12), dat voor kinderen van 1215 jaar, die nog zoo groote behoefte hebben aan algemeene harmonische ontwikkeling, geen eigenlijk vakonderwijs, ten dienste van den handel, liever nog, kan het zijn, in het geheel geen vakonderwijs, moeten ontvangen. Dit laatste zou ik willen noemenhet standpunt der algemeene ontwikkelingen het is dit. waarmee burge meester en wethouders in hoofdzaak samengaan en waarop zij hunne voorstellen gronden, evenwel met deze afwijking, dat zij aan de op te richten school in zoover aan de wenschen van vakonderwijs willen tegemoet komendat er aan wórde verbonden een avondcursus voor onderwijs ten dienste van handel en administratie. Tusschen het standpunt der C. v. T. op het M. O. (de middelbare vakschool) en dat van burgemeester en wethouders (de algemeene ontwikkeling) bewegen zich de adviezen der Arrondissements- en Districtsschoolop zieners. liet eerstgenoemde vertoont het minst het ka rakter eener vakschool. Hij wil (bl. 7) de op te richten school „dienstbaar maken en voornamelijk de kracht „leggen op het voortzetten van het geleerde op de lagere „schoolen voorts ouder de leervakken doen opnemen „boekhouden, wiskunde, algemeene geschiedenis en één „vreemde taal." Men ziet, dat hier wel eenige rekening wordt gehouden met liet later uit te oefenen vakmaar nadruk wordt toch gelegd op den breeden grondslag van algemeene ontwikkeling in den geest der lagere school. Geheel anderen geest ademt het laatste advies (dat van den districts-schoolopziener.) Deze zegt: (bl. 5) „Het leerplan moet verschillen van dat van de hoogste „leerjaren van gemeenteschool no. 4, omdat het voor deze „leerlingen niet te doen is om een breeden grondslag, „waarop zal worden voortgebouwd, maar om dieper in- „gaand voortgezet onderwijs te verkrijgen in een deel „der vakkenn.l. die, waarvan het belang met het oog „op de toekomstige loopbaan hunner kinderen door de ouders begrepen wordt." En verder „De onderwijzerste rade gaande met den aanleg en „de bestemming der leerlingen, zijn dan de aangewezen „raadslieden voor de ouders bij de keuze om de leerlin- „gen óf met het 6e leerjaar naar gemeenteschool no. 4 „óf met het 7e naar de nieuwe inrichting van voortgezet onderwijs te zenden." Is het standpunt van burgemeester en wethouders het meest verkieselijk Het heeft ten doel algemeene ontwikkeling met eenige concessie in den avondcursus. Veilig kan aangenomen worden, dat de nieuw op te richten school bezocht zal worden door kinderendie daar hunne eindopleiding ontvangen, d.i. die ontwikkeling, waarmede zij in het practische leven treden kinderen van ouders alzoo, die verder onderwijs niet kunnen be kostigen. Deze kinderen moeten met zooveel kennis zijn toegerustdat hunne werkzaamheid in de maatschappij geldswaardig is. Een ontwikkeling naar breeden grondslag van hen wier opleiding na 15 a löjarigen leeftijd wordt voortge zet en die niet zelden eerst op 18 a 2Ujarigen ouderdom met de studie van het te kiezen vak beginnen is zeker hoogst wenschélijk, maar zij die op 16 a lTjarigen leef tijd iets in het huishouden moeten inbrengenkunnen zich de weelde dier algemeene ontwikkeling niet veroor loven, omdat die niet in die mate in geldswaardigen arbeid kan worden omgezet als dat het geval is met de kennis, wier omvang en keuze er op gericht is om een aange wezen vak uit te oefenen. Het door burgemeester en wethouder* ingenomen stand punt zou ik willen noemen het Thorbeckiaansche, zooals het t sterkst is uitgedrukt in ons Middelbaar onderwijs. Het is goed voor wie verder studeert, maar te algemeen en te weinig intensief voor hen, wier opleiding met het eind-examen eindigt. Het onderwijs zal wel in de eerste plaats moeten dienstbaar gemaakt worden aan het leven, d.i. aan de behoeften van den persoon, die het geniet en het kind, dat op 15 a 16jarigen leeftijd de wereld in treedt met het doel van het arbeids-product een deel te ontvangen, moet vakgeschiktheid (niet de volkomene) hebben om dat deel door arbeid te veroveren. Het breed opgezet onderwijs der lagere- en der zich daarbij aan sluitende op te richten school, zal in do meeste gevallen die geschiktheid niet geven en is daarom niet aan te bevelen. De toevoeging van den avondcursus voor handel en administratie, ofschoon niet van belang ontbloot, komt toch voor te weinig eene vakrichting te vertegenwoordigen, dan dat deze als voldoende kan worden aangenomen. Zooals het gesteld is met het voorstel van burgemees ter en wethouders, zoo ook lijkt ons het standpunt, inge nomen door den arrondissements-schoolopziener, niet aan te bevelen. Bovendien moet bierbij worden opgemerkt, dat dit advies niet vrij is van eenige vaagheid. Terwijl toch wordt aangedrongen op de voortzetting van het geleerde op de lagere school en de toevoeging van eenige vakken, luidt hetdat er een onderwijs zou verkregen worden „geschikt voor hen, die geen ambacht leeren en toch zich „verder wenschen te ontwikkelen." Zelfs zou men geneigd zijn te zeggendat burgemeester en wethouders door bun voorstel van een avondcursus aan het vakonderwijs meer de behulpzame hand willen bieden aan den arron dissements-schoolopziener. Geheel afwijkend hiervan is het advies der Comm. v. f. op het M. O. en blijkens het boven aangehaalde, dat van den districts-schoolopziener. Onderling verschillen deze twee, o.a. hierin, dat de Comm. v. T. wil een drie jarigen en de districts-schoolopziener een /«eejarigen cursusde eerste middelbaar onderwijs begeert en de laatste meer doet denken aan uitbreiding van het lager onderwijs. Doch hierin stemmen zij overeen, dat beiden meer gericht zijn op de praktijk van het leven. De schoolopziener (zie blz. 3 onder) wil, dat de onderwij zers zullen te rade gaan met den aanleg en de bestem ming der leerlingen. Hier zien we dus een rekening houden met de individueele eigenschappen van de kin deren waardoor de zóó voorgestane richting eenige ver wantschap krijgt met wat op kostscholen gebruikelijk is, waar de leerlingen voor bepaalde examens worden opgeleid Zonder zoover te willen gaan, komt het mij toch wen- schelijk voordat op de nieuwe school het onderwijs dusdanige richting krijgt, dat bij de leerlingen rekening wordt gehouden met hunne psychische eigenschappen en hunne bestemming, om, zooveel een geregelde gang van het onderwijs voor allen dit toelaat, de bijzondere aan dacht te schenken aan die vakkenwellie in verband met het aanstaande beroep het meest noodig zijn. Zoo zal voor een leerling, die in de bouwvakken zal gaan wiskunde en teekenen meer op den voorgrond moeten tredenwie zich aan den handel zal wijden het boek houden correspondentie en talen, bij spoorwegwezen de aardrijkskunde, enz. Groepsgewijze ingedeeld zal het m.i. voor een in de praktijk ervaren hoofd der school geen onoverkomelijke bezwaren opleveren op deze wijze het onderwijs in te richten, daar we het aan kostscholen in veel sterkere mate zien gebeuren en het onderwijs er nog veel meer individueel is dan hier wordt bedoeld. Ot het onderwijs aan de nieuw op te richten school zal dragen liet karakter van middelbaar of van meer uitgebreid lager onderwijs kan in 't midden gelaten wor den. t Meest nabij zal het uit den aard der zaak het middelbaar komen. In elk geval zal met het oog op de leerstof een twee jarige cursus onvoldoende geacht moeten worden en komt de oprichting eener school op de wijze als door de Comm. v. T. op het M. O. het meest wen- schelijk voor, met deze restrictie, dat bij het leerplan en Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden, van Dinsdag 25 Februari 1902. 27 inkleeding van het onderwijs zooveel doenlijk worde te rade gegaan met de individueele eigenschappen der leer lingen en hunne bestemming, d. w. z. dat niet de nadruk wordt gelegd op de algemeene ontwikkeling doch meer aandacht worde besteed aan eene geschikt-making voor de praktijk. De heer Wolff zegt het lid van de eerste sectie te zijn geweest, die een lans brak voor de oprichting van een school met tweejarigen cursus, daarbij uitgaande van de vrees, dat er niet genoeg bevolking voor een langeren i cursus zoude zijn. Spr.'s bezwaren heeft de commissie van rapporteurs uitvoerig en welwillend weerlegd, zooals hij ook gaarne had gezien in de bestrijding van de nota van den districts-schoolopzienerde toon daarbij door dezelfde Commissie aangeslagen, klinkt wat onheuscli. De Commissie dan maakt drie opmerkingen over spr's bezwaren a. wees niet te pessimistisch, zegt zij, zie de voorbeel den van de Iloogere Burgerschool, liet Gymnasium en de Ambachtsschool, na eenige jaren zijn deze alle uitgebreid. Spr. zegt niet pessimistisch gestemd te zijn, maar de voorbeelden van de Commissie zijn niet afdoendede Hoogere Burgerschool is eerst na 35 jaren bestaan uit gebreid en de Ambachtsschool eerst na 12 jaren; in elk geval had het Gymnasium niet behooren te worden ge noemd men herinnert zich wellicht de uitbreiding met een vleugeldie later buiten gebruik werd gesteld en die nu gelukkig door het Rijk wordt gehuurd voor de Landbouw-winterscliool. De argumentatie van de Com missie is dus vrij zwak. b. Spr. zou dwalen ten opzichte van het aantal leer lingen, dat de z.g.n. 7e leerjaren zou bezoekenhij zou voornamelijk gedwaald hebben in dat van school no. 10 maar spr. houdt vol, dat waar in 1901 in de zesde klasse van die school 40 leerlingen warende cursus 1901/1902 niet met 41 in het zevende leerjaar kon be ginnen. In de noot op bladz. 6 van Bijlage no. 23 wordt spr. trouwens feitelijk in het gelijk gesteld. c. Spr. zou in den door hem gewilden tweejarigen cursus 4 talen willen laten doceeren, maar dan moet hij vragen hoe weet de Commissie, dat hij vier talen zou wenschen opgenomen onder de leervakken, hij is eerder geneigd te vragen aan burgemeester en wethouders, of het wel volgens hun voorstel gewettigd is in een 3jarigen cursus drie talen te onderwijzen Spr. zou vreezen, dat hierdoor de goede naam van Leeuwarden op onderwijs gebied in de waagschaal werd gesteld. Spr. zou inderdaad gewild hebben, dat de cursus een tweejarige werd naar het voorbeeld van Groningen met een avondcursus gedurende 3 jaar daaraan aansluitende, zooals ook aldaar eerlang het geval zal zijn. En dan in het eerste jaar zou met het Fransch kunnen worden begonnen, met Duitsch bij het begin van den avondcur sus en na 1) jaar met Engelsch. Dan is er voldoende tijd om de stof te bewerken, en wordt het „non multa sed multum" bewaarheid. Spr. wenscht intusschen niettegenstaande het vooraf gaande te verklarendat liij toch met het voorstel tot oprichting van een driejarigen cursus zal medegaan vooral omdat, naar hem is verzekerdhet hoofd van school no. 4 van meening is, dat de op te richten school ook geschikt is om bezocht te worden door de leerlingen, die tot nu toe de hoogste klassen van zijne school uit maakten zoodat de gekoesterde vrees voor eene onvol doende schoolbevolking zal blijken ongegrond te wezen. Hij had zich oorspronkelijk voorgesteld een tweejarigen cursus voor de leerlingen der scholen 2e klasse b en 3e klassehoewel spr. in beginsel medegaat met den heer Middelkoop ten aanzien van standenscholen vreest hij, dat doorvoering in de practijk zal blijken onmogelijk te wezendaar de behoeften der verschillende standen te verschillend zijn kinderen, die spoedig eenige verdien sten voor het huisgezin moeten medebrengen en zij, wier ouders in staat zijn hen langer te laten schoolgaan, heb ben geheel andere behoeften. School 4 had dan in spr.'s systeem moeten zijn her vormd naar het plan van de Commissie van toezicht op het Middelbaar Onderwijs. Nu verwezenlijking hiervan uitgesloten schijntzal zooals gezegdhij zich bij de voorstellen van burgemeester en wethouders neerleggen. De heer Haverschmidt wijst er op, dat deze plannen gaandeweg in overeenstemming zijn gebracht met wen schen in en buiten den Raad uitgesproken, en hij ver wacht na de verklaring van den heer Woltf weinig tegen stand. Terwijl de schoolcommissie zich niet verzet tegen de wijziging van haar oorspronkelijk voorstel, burgemees ter en wethouders zich hebben neergelegd bij het betoog van den heer van Ketwich Verschuur inzake de bestem ming der scholen en rapporteurs de kwestie met bewaar school 5 hebben opgelost, zal de bespreking van deze belangrijke voorstellen spoedig zijn afgeloopen. Spr. ziet een voordeel in het feit, dat scholen 5, 7 en- 11 zullen worden 12 klassig. Voor een ambulant hoofd is die taak niet te zwaar met een 6jarigen cursus komen er elk jaar 2 lokalen vrij, zoodat half jaarlij ksche opname mogelijk is; en het geeft besparing in zoover voor die 12 klassen slechts één hoofd en één eerste onderwijzer noo dig is. Spr.'s wensch is, dat de bouwcommissie de plannen van schoolbouw onderzoekede schoolcommissie heeft over die uitbreiding denkbeelden, die, wanneer ze kunnen worden uitgevoerd, praktischer schijnen dan de overgelegde teekeningen. Men besluite daarom heden slechts in het algemeen, dat de scholen 5, 7 en 11 zullen worden 12 klassigop welke wijze kan nader worden overwogen, dat het mogelijk is, blijkt uit de plannen van den directeur. Tegen de voorstellen van rapporteurs heeft spr. geen bezwaren met de wenschen, die door sommige leden nog worden gekoesterd kan trouwens rekening worden gehou den bij de herziening der verordening en de vaststelling van het leerplan. De heer Melchers heeft veel waardeering voor den omvangrijken arbeid aan de onderwerpelijke quaestie be steed, maar. daarom nog niet geheel bevredigd. Spr. steunt de opmerkingen van den heer Middelkoop over standenscholen, vooral ten aanzien van de lagere school heerscht dat systeem. Waar deze quaestie kan worden afgescheiden van het leerprogramma, kan zij wor den opgelost, ook bij aanneming van deze voorstellen. Ook de behoefte om verschillend schoolgeld te heffen, kan geen bezwaar zijn, om tot de opheffing der standen scholen over te gaan, want men zou een progressief schoolgeld kunnen heffen. Intusschen verwacht spr. niet, gelijk de heer Middelkoop, dat door de opheffing der standenscholen de klassen nader tot elkander zullen ko men. De kloof tusschen de verschillende standen is het gevolg van economische oorzaken, die de school niet kan wegnemen die de verhoudingen scheppen, waarvan de standenscholen de weerspiegeling zijn en die de verschil lende eischen veroorzaken, die door die standen gesteld worden. Daartegenover stelt spr. zijne meening, dat elk kind recht heeft op gelijke levenskansen de opheffing van standenscholen zou aan die standen zelf, vooral aan de lagere, ten goede komen. In de Tweede Kamer werd onlangs gezegd, dat de leerplichtwet eene voortdurende enquête was naar den toestand der arbeidende klasseeen dergelijk gevolg zou bedoelde opheffing der standenscholen hebben. De geheele achterlijke toestand van de lagere klassen, zoowel physiek als moreel zal worden blootgelegd, als de kinderen der rijken komen te zitten naast of bij die der armen, de ar moede der laatsten onaangenaam en lastig wordt voor het kind van den rijke, zal de hervorming zonder een macht hebbende klasse wel toenemen: zij krijgt daar dan belang bij en dit zou tot gevolg hebben aanstelling van school artsen en invoering van schoolbaden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1902 | | pagina 3