102
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Juli 1902.
de wande aansprakelijk gesteld voor het schoonmaken
daan an, wat rationeel zou zijn geweest, maar de eige
naar van de daarnaast gelegen perceelen of erven. Het
beginsel, dat nu wordt voorgestaan, is dus toen reeds tot
op zekere hoogte in het artikel opgenomen. Wat was er
nu voor bezwaar om, waar veelal de eigenaar van een
sloot ook eigenaar of beheerder is van de erven daarlangs
gelegenhetgeen voor wanden gold ook op slooten toe te
passen en dat beginsel nog verder door te voeren door
naast eigenaar en beheerder ook hoofdbewoner en ge
bruiker te treffen, op dezelfde wijze als dit in artikel
35 ten aanzien van goten geschiedt, in welk artikel even
zeer de vraag, wie eigenaar der goten is, geheel wordt
in het midden gelaten P
Spreker jyjlit voorts prsctisch het bezwaar van den heer
Wolff eenigszins denkbeeldig.
Voor dat er geverbaliseerd wordt, heeft er altijd een
uitvoerig overleg plaats en het einde is meestal,
dat de sloot gereinigd wordt door de gemeentereiniging
op kosten van de betrokken personen, zonder dat eene
vervolging behoeft te worden ingesteld.
Tot dusverre waren dit alleen de eigenaars. Wordt het
voorstel aangenomen, dan kan het overleg geopend wor
den met bewoners en gebruikers van de panden langs de
sloot gelegen, op wie het vermoeden van vervuiling rust
en die billijkerwijs in de eerste plaats tot schoonmaken
moeten aangemaand worden.
De commissie achtte het theoretische bezwaar door den
heer Wolft' tegen het voorgestelde artikel ingebracht, op
grond der geschiedenis van art. 18 en op grond van
art. 35, niet gegrond en meende, uit practische overwe
gingen, met de voorgestelde wijziging eene poging te
moeten doen om deze bepaling te herzien, die in de toe
passing tot de schroinelijkste onbillijkheden aanleiding
geeft.
De heer Wolff acht het gevaarlijk in eene strafveror
dening bepalingen op te nemen, waarmede men het eens
probeeren wil. Voor de bepaling dient een deugdelijke
grond aanwezig te zijn.
Daar nu de personen, voor wie de wijziging wordt
voorgesteld, zeggen kunnen, dat zij niet uit zich zelf het
recht hebben de sloot te reinigen, valt daarmee het
gansche beginsel.
liet samenvallen van de kwaliteiten van eigenaar van
de sloot en van bewoner en gebruiker van de aangren
zende perceelen blijkt volgens de memorie van toelichting
eene groote uitzondering te zijn en de wijziging wordt
juist voorgesteld tegen de onbillijkheid, die voortvloeit
uit de gevolgen van het verdeeld zijn van die kwaliteiten
over verschillende personen.
Spreker geeft toe, dat de onbillijkheid groot is, maar
aan iederen eigendom zjjn lasten verbonden. Verder heet
het, dat het zoo lastig is te constateeren, dat de bewo
ners van aangrenzende perceelen de sloot vervuilen en
dat daarom ook deze wijziging wordt voorgesteld. De
moeite van constateeren eener overtreding mag evenwel
geen motief zijn tot het maken van eene wijziging,
welke niet steunt op een juist beginsel van strafbaar
stelling.
De heer Duparc zegt, dat de heer Wolff casuistiek
heeft gepleit. II ij zou willen vragen, of het wel denkbaar
is, dat, als een hoofdbewoner de sloot wil doen schoon
maken, de eigenaar zal zeggen: „ge blijft er af." Het
is toch ook in het belang van den eigenaar van de sloot,
dat deze gereinigd wordt.
De heer WolfF, voor de derde maal het woord bekomen
de, meent geen casuistiek geleverd te hebben. Hij be
weert slechts, dat, waar de gebruiker of hoofdbewoner
van langsliggende erven niet proprio motu kan overgaan
tot reiniging van de daarlangs loopende sloot, geen straf
bepaling hem treffen kan. Zelf zou spreker heel graag
zien, dat er een einde kwam aan den treurigen toestand,
waarin verscheiden slooten hier ter stede verkeeren, maar
hij betwijfelt, of dit de manier is om daartoe te geraken.
De Voorzitter meent, dat, wanneer het bezwaar van
den heer Wolff in de praktijk opging, men het ook zou
hebben gevoeld bij de verplichting tot schoonmaken van
wanden en goten. Met ue bepalingen, betrekking heb
bende op goten en wanden, heeft men echter nooit last
gehad, wat is dan het practisch bezwaar om een derge
lijk artikel te maken, betrekkelijk slooten?
Eene practische overweging moet leiden tot aanneming
van het voorstel.
De heer Duparc wil den heer Wolff geruststellen, lu
de commissie voor de strafverordeningen is dat punt ook
ter sprake gebracht.
De verordening doet in niets tekort aan het eigen
domsrecht, dat zijne omschrijving vmdt in artikel 625 van
het Burgerlijk Wetboek.
Het gebruik van dit recht wordt hier, geheel overeen
komstig genoemd wetsartikel, slechts bepernt door de plaat
selijke verordening; aan den eigendom wordt echter niet
geraakt.
Ook de lieer Troelstra heeft bezwaar tegen de voor
gestelde wijziging van het artikel. De vergelijking van
de sloot met de wande, waarop het artikel reeds toe
passelijk is, gaat niet op.
Waar hier een beroep wordt gedaan om de onbillijk
heid te voorkomen, daar wijst spreker er op, dat die
door de voorgestelde wijziging ook niet buitengesloten
wordt.
Bij verhuizing van gebruikers b.v. kan dit aanleiding
geven tot onbillijkheden, wanneer de opvolgende bewoner
aansprakelijk wordt gesteld voor het vervuilen van de
sloot door zijn voorganger. Wat is verder de beteekenis
van hoofdbewoner Wien heeft men daarmede op het
oog Spreker stelt zich den toestand aldus voor er staat
een huis aan een sloot en dat huis is verhuurd aan ver
schillende gezinnen. V ie is nu de hoofdbewoner
Er is gezegd, men ka het probeeren, maar dat is toch
een bezwaar.
Als het blijkt, dat deze bepalingen in rechten niet
houdbaar zjjn, dan kan men moeielijk het b staande
artikel daarvoor weder in de plaats stellen, en zoo zou
het gemeentebestuur wel eens geheel machteloos kunnen
komen te staan tegenover deze zaak.
Be Voorzitter zegt, dat ook de punten, waarop door
den heer Troelstra gewezen is, door de commissie zijn
overwogen en tengevolge daarvan heeft men het oor
spronkelijk voornemen, om eigenaar en beheerder eerst
bij ontstentenis van hoofdbewoner en gebruiker aanspra
kelijk te stellen, laten varen en deze allen gelijkelijk
aansprakelijk gesteld. Men kan nu aanspreken, wie
daarvoor naar billijkheid in aanmerking komt en in het
door den heer Troelstra bedoelde geval zal dit niet de
nieuwe bewoner zijn, maar de eigenaar ot beheerder, die
het pand opnieuw heeft verhuurd zonder de sloot te
hebben doen schoonmaken.
Onder „hoofdbewoner" wordt verstaan het gezinshoofd
en wanneer er meerdere hoofdbewoners in een gebouw
zijn dan zijn zij toch ook gebruikers en kunnen uit dien
hoofde worden aangesproken.
De heer Duparc zou zich de opmerking over verhui
zingen hebben kunnen voorstellen in den mond van een
niet-lid van het dagelijkscli bestuur.
Gewapend met dit artikel kan het college van dage
ljjksch bestuur voorkomen, dat de bewoner heengaat
zonder de sloot vóór zijne woning eerst te hebben ge
reinigd, als hij daartoe gehouden is.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Juli 1902.
103
De meeste verhuizingen vallen op 12 Mei of 12
November, een tijd van open water.
De toestand, door den heer Troelstra geschetst, acht
spreker ondenkbaar.
Als burgemeester en wethouders nu slechts waakzaam
zijn, zal het niet zoover komen als de heer Troelstra
vreest.
De heer Troelstra meent, dat de heer Duparc zich de
zaak anders voorstelt, dan zij gemeenlijk gaat. In den
regel geschiedt het onderzoek naar de reiniging van sloo
ten in dezen tijd van het jaar, als de waterstand laag is
en dus de vervuiling het best kan worden geconstateerd
dat bij elke verhuizing te doen gaat niet.
Intusschen blijkt, dat de commissie de zaak goed heeft
overwogen, maar als er naar omstandigheden maar iemand
aangepakt zal worden, misschien in de meeste gevallen
de eigenaars der huizen, dan moet spreker nogmaals op
merken, dat met het nieuwe voorschrift in vele gevallen
onbillijkheid niet zal worden ontgaan, want men zal dan
dikwijls den eigenaar verbaliseeren, omdat de huurder de
sloot vervuild heeft.
De heer Baart de la Faille heeft met belangstelling
de theoretische bezwaren aangehoord en met genoegen
vernomen, dat de commissie daartegen gewapend was.
Met de grootste ingenomenheid heeft spreker kennis
genomen van de voorgestelde belangrijke verbetering van
den ellendigen toestand van sommige slooten, die meestal
't gevolg is van verwaarloozing door de omwonenden.
De commissie heeft kans gezien, een heilzamen maat
regel voor te stellen en spreker hoopt dat deze op een
oordeelkundige wijze in practijk gebracht, mag bijdragen
tot verbetering van den sanitairen toestand der gemeente.
De beraadslaging wordt gesloten.
Zonder hoofdelijke stemming wordt de wijziging van
de artikelen 18 en 36 aangenomen, terwijl de heer Wolft'
aanteekening verzoekt, dat lijj zich tegen die van artikel
18 heeft verklaard.
Aan de orde komt thans de voorgestelde aanvulling
van art. 82.
De heer Feddema acht de voorgestelde inlassching wat
eigenaardig. Wat toch beduidt het stapvoets rijden van
een wielrijder?
Spreker had het beter gevonden, wanneer wielrijders
werden opgenomen in eene nieuwe alinea, aan artikel 82
toe te voegen.
De Voorzitter meent, dat de heer Feddema zich de zaak
onjuist voorstelt. Volgens artikel 82 kunnen burgemees
ter en wethouders algemeene en bijzondere voorschriften
geven ten aanzien van het verkeer met rij- en voertuigen.
Uit de voorgestelde aanvulling van artikel 82 volgt nu
geenszins, dat zij alle op rijtuigen betrekking hebbende
bepalingen, o. a. wat stapvoets rijden betreft, ook op wiel
rijders toepasselijk moeten maken. Uit de memorie van
toelichting blijkt, dat alleen de bedoeling is de regeling
van het in- en uitrijden van sommige straten op wielrij
ders van toepassing te kunnen verklaren.
Burgemeester en wethouders zullen natuurlijk voor
wielrijders geen bepalingen maken, die practisch onuit
voerbaar zijn.
Zonder verdere discussie of hoofdelijke stemming wordt
de aanvulling van artikel 82 aangenomen.
Evenzoo de invoeging van het nieuwe artikel 87bis.
De vergadering wordt hierop gesloten.
Stoomdrukkerij, C. Jongbloed Az., Leeuwarden.