84 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Juni 1903. III. den Weg achter de Hoven langs het terrein van Lachniet te verharden, daarin cene goot met drie kolken aan te leggen en deze kolken te verbinden met de sloot ten noorden van den weg, waarvan de kosten zjjn ge raamd op f 286.69 IV. burgemeester en wethouders uit te noodigen te zijner tijd de vereischte voorstellen te doen ter bestrjj- ding der kosten van de sub I, II en III genoemde werken. 12. Voorstel van de commissie voor het ontwerpen van strafverordeningen tot intrekking en vaststelling van ver ordeningen in verband met de Woningn et (Bijlage no. 13). Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. De heer Komter wijst er op, dat in artikel 25 der oude verordening de artikelen 1 tot en met 12 zijn aan gehaald. Ook daaruit dient dus artikel 3 geschrapt te worden, wanneer het elders vervalt. De Voorzitter acht dit niet noodig, wanneer artikel 3 vervallen is verklaard en in een ander artikel worden aangehaald de artikelen 1 tot en met 12, dan is het duidelijk, dat artikel 3 daar niet meer onder begrepen is, eenvoudig omdat het niet meer bestaat. De heer Komter meent, dat dit zoo niet kan blijven, wanneer de artikels vernummerd worden, wat hem ge- wenscht voorkomt. Wanneer artikel 3 geschrapt wordt, waarom het dan niet te schrappen uit alle artikels, waarin het wordt aangehaald De Voorzitter ziet hierin een ander geval. In artikel 12 wordt artikel 3 bepaald aangehaald, maar in artikel 25 niet. Werd nu b.v. in art. 25 bepaald „artt. 1 tot en met 12, met uitzondering van art. 3", dan zou dit niet juist zijn, want art. 3 zou niet meer bestaan. De heer Duparc meent mede uit naam van de andere leden der commissie voor de strafverordeningen te spreken, als hij verklaart, dat zij haar aandacht niet op artikel 3 heeft gevestigd, om de eenvoudige reden, dat het artikel zou vervallen, zooals de voorzitter reeds heeft doen uitkomen. Daarom acht spreker de opmerking van den heer Komter minder juist. Eene nieuwe nummering der artikelen is ten een'enmale onnoodig. Het zou slechts voor zeer korten tijd kunnen dienen, daar volgens artikel 8 der Woningwet vóór 1 Augustus 1904 eene geheel nieuwe verordening moet zijn gemaakt, die, zooals in de toe lichting is vermeld, bij de commissie reeds wordt voorbe reid. De voorgestelde verordening iszooals in de toelichting mede staat te lezen, slechts van tijdelijken aard, om elk dubium weg te nemen, of thans de Woningwet of de plaatselijke verordening moet worden opgevolgd. In den betrekkelijk korten tijd, die tot l Augustus 1904 zal verloopen, zal men in de gewijzigde verordening nog wel den weg kunnen vinden. De artikelen der verordening worden achtereenvolgens zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd. Dientengevolge wordt zonder hoofdelijke stemming be sloten I. u. In te trekken artikel 3, zoomede de artikelen 14 tot en met 24 van de „Verordening op het bouwen en op het inrichten van woningen en tegen het bewonen van voor de gezondheid nadeelige of voor het leven ge vaarlijke woningen", vastgesteld bij raadsbesluit van 13 Maart 1888 (Gemeenteblad no. 6) en gewijzigd bij raadsbesluit van 7 Juli 1896 (Gemeenteblad no. 12); b. Uit artikel 12 van genoemde verordening te schrappen het cijfer „3". II. Vast te stellen de navolgende VERORDENING, houdende bepalingen als bedoeld in artikel 5, 4e lid en artikel 18, 7e lid der „Woningwet". Artikel 1 Yan elk besluit van burgemeester en wethouders, waarbij eene vergunning, vereisebt overeenkomstig artikel 5 der „Woningwet", hetzij voorwaardelijk verleend, hetzij geweigerd is, kan de aanvrager der vergunning binnen dertig dagen, nadat hem van het besluit is kennis ge geven, bjj den Gemeenteraad schriftelijk in beroep komen. Artikel 2. De Raad beschikt op het beroep binnen twee maanden, nadat dit is ingesteld. Artikel 3. Yan het besluit van den Gemeenteraad wordt door burgemeester en wethouders onverwijld kennis gegeven aan hem, die liet beroep heeft ingesteld. Wijkt het besluit van den Gemeenteraad van dat van burgemeester en wethouders af, dan geldt bedoelde ken nisgeving als eene door burgemeester en wethouders verleende vergunning. Artikel 4. Het kentecken, bedoeld bij artikel 18, 7e lid der „Woningwet", wordt aan de onbewoonbaar verklaarde woning bevestigd op eene in het oog vallende plaats boven of terzijde van elke buitendeur, die tot de woning toegang geeft. 13. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het verleenen van een crediet aan de commissie van toezicht op het lager ouderwijs. De beraadslaging wordt geopend. De heer Tromp wenscht naar aanleiding van dit voorstel eenige opmerkingen te maken, niet omdat hij in principe tegen het verleenen is van het voorgestelde crediet, maar omdat hij de aanvrage van de commissie van toezicht onvoldoende gemotiveerd vindt. De verordening tot voorkoming enz. van besmettelijke ziekten (gemeenteblad no. 9 van 1896) schrijft in artikel 1 voor, dat het aan hoofden of bestuurders van scholen verboden is kinderen, lijdende aan eenige besmettelijke huid- of oogziekte, in hunne scholen toe te laten. Artikel 2 dier verordening schrijft het hoofd of den bestuurder voor een kind, dat vermoed wordt daaraan lijden de to zijn, van zijne school te verwijderen en artikel 4 ver biedt die kinderen weder toe te laten, anders dan op eene schriftelijke verklaring van een geneeskundige, dat zij aan die ziekte niet meer lijdende zijn. Summa summa- rum zieke kinderen worden niet toegelaten, verdachte worden verwijderd en niet weer toegelaten, voordat zij genezen zijn. En nu komt de commissie aan met een schrikbarend percentage van 5 pCt. der kinderen, lijdende aan hoofdzeer. Dat klopt nietHier bestaat eene opvallende tegenstrij digheid En in de missive wordt die onregelmatigheid niet opgehelderdToch geeft ze eenig inzicht. De groote kwestie zit n.l. hierin, dat de verordening spreekt van besmettelijke huidziekte en het rapport van gevallen van hoofdzeer Wanneer het rapport van deskundigen melding maakte 5 van enkele besmettelijke gevallen van hoofdzeer, dan zou Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Juni 1903. 85 er grove nalatigheid zijn gepleegd van de zijde van medici en schoolhoofden, en zou zeer logisch uit dezen toestand volgen, dat het gemeentebestuur de zaak ter h~nd moest nemen. Nu echter liet rapport niet spreekt van besmettelijke huidziekte, in casu besmettelijk hoofd zeer, kan geen conclusie uit dat rapport worden opge bouwd. Op grond hiervan meent spreker gerechtigd te zijn te spreken van onvoldoende motivoering van het voor stel der commissie. Do geheele kwestie komt hier op neer, dat men niet weet, koevele kinderen van het door de commissie ge noemde percentage ljden aan besmettelijk hoofdzeer en hoeveel niet, want alle hoofdzeer is niet besmettelijk. Daarom wil spreker aandringen op een nader onder zoek. i 1 ij is vóór het verleenen van het gevraagde crediet, daar het een tijdroovend werk is, dat micros copisch moet geschieden. Daarom lacht hem liet plan daarvoor een buitengewoon geneeskundige aan te stellen bijzonder toe, daar dii werk moeilijk aan anderen kan worden opgedragen. Spreker komt dientengevolge tot de conclusie, dat hij lo een crediet gaarne bewilligt en 2o preferent vindt de aanstelling van een speciaal met het toezicht belasten geneeskundige van gemeentewege. Hij wil daaraan toevoegen een woord van hulde aan Dr. Kooperberg, door wiens ingrijpen deze toestand veel is verbeterd. De heer Baart de la Faille kan zich voorstellen, dat de heer Tromp de artikelen der verordening ter voor koming enz. van besmettelijke ziekten te berde brengt speciaal artikel 1, daar er tusschen die artikelen en de woorden van het rapport strijd, tenminste onvoldoende overeenkomst, schijnt te bestaan. Toch gelooft spreker in de eerste plaats, dat de hoofden van scholen het ver wijt van nalatigheid niet al te zeer kan treffen en in de tweede plaats, dat de benaming hoofdzeer door de com missie juist is gekozen. In artikel 1 der verordening wordt aan de school hoofden opgedragen kinderen, aan eene besmettelijke huid ziekte lijdende, te verwijderen, maar in de verordening wordt terecht deze verplichting niet zoo categorisch ge steld, dat daaruit zou resulteeren, dat het schoolhoofd de diagnose stellen moet, of dat hoofdzeer besmettelijk is of niet. Wel wordt in artikel 2 van een vermoeden gesproken en is dus de mógelijkheid niet uitgesloten, dat liet schoolhoofd kan meenen met een geval van be smettelijk hoofdzeer te doen te hebben, maar vermoeden is nog geen zekerheid. Dit moet worden uitgemaakt door een deskundige. Nu hebben zich de leden der commissie van toezicht de zaak aangetrokken, maar vooraf hebben zij niet kun nen uitmaken, hoeveel kinderen van de 5 pCt., die zij in hun rapport opgeven, lijdende zijn aan besmettelijk hoofd zeer. Een deskundig onderzoek moet dit uitmaken om het kwaad met wortel en tak uit te roeien. Daarom is het niet onjuist, dat de commissie in haar rapport spreekt van hoofdzeer; dientengevolge zullen alle lijders worden behandeld en genezen. De strijd tusschen de bewoordingen der verordening en de motiveering in het rapport is dan ook niet van dien aard, dat het crediet daarom moet geweigerd wor den wat ook niet de bedoeling is van den heer Tromp. Wat het tweede gedeelte van des lieeren Tromp's betoog betreft, deze wenscht het toezicht opgedragen te zien aan één persoon. Dit is ook het denkbeeld der commissie, dat de leiding der behandeling aan één per soon is opgedragen, van gemeentewege aangesteld. De behandeling zelve kan aan verpleegsters worden opge dragen, uie werkzaam zijn onder dien éénen persoon. Intusschen wensehen nu burgemeester en wethouders de benoeming van dien persoon en het vaststellen van eene instructie voor hem en zijn personeel aan do com missie van toezicht over te laten. Daardoor wordt de moeilijke voorbereiding van deze zaak vanwege hun college overbodig, er behoeft geen onnoodige tijd te ver loopen, en tevens wordt de mogelijkheid vermeden, dat hiermede incidenteel een begin wordt gemaakt met In t aanstellen van een schoolarts, welke zaak toch princi pieel dient te worden behandeld. Daarom kan spreker zich met het voorstel van burge meester en wethouders vereenigen om de som beschik baar te stellen voor de commissie van toezicht, die dan de verantwoordelijkheid daarvoor op zich neemt. De woorden van den heer Baart de la Faille geven den heer Tromp aanleiding tot eene enkele opmerking. Het was juist sprekers bedoeling aan te toonen, dat de schoolhoofden in deze geen schuld hebben, maar het rap port der commissie gaf daartoe aanleiding en van die blaam wilde hij die personen zuiveren. In het feit, dat het geheele jaar door niet is kunnen uitgemaakt worden, hoeveel kinderen van die 5 pCt. lij den aan besmettelijk hoofdzeer, is voor spreker een motief temeer om er op aan te dringen, dat voor de controle een speciaal persoon wordt aangewezen. W ant dit nauwkeurig te weten, is van het grootste belang en dit dient eerst te worden uitgemaakt. Ilet was hem aangenaam van den heer Baart de la Faille te vernemen, dat de commissie van toezicht dien persoon zal aanwijzen en dat daarbij de commissie niet tot haar eigen leden beperkt is, maar zij in die keuze geheel vrij is. Spreker blijft volhouden, dat de motiveering van de commissie onvoldoende is, want daaruit kan men niet con- eludeeren, dat de zaak urgent is. Immers die 5 pCt. kunnen bestaan even goed uit 1 pCt. lijders aan besmet telijk hoofdzeer en 4 pCt. niet besmettolijken als omge keerd. En juist daarvan hangen de maatregelen af, die ter bestrijding dienen genomen te worden. Het wil spreker voorkomen, alsof die 5 pCt. maar genoemd is om het voorstel aannemelijk te maken. De heer van Ketwich Verschuur kan naar aanleiding van de opmerking van den heer Tromp over de onvol doende motiveering van het voorstel der commissie van toezicht verzekeren, dat volgens de deskundige leden der commissie het grootste deel van de in hare missive be doelde 5 pCt. lijdt aan besmettelijk hoofdzeer. Door het lid der commissie, dr. Kooperberg, is dit kwaad vóór een jaar of vijf krachtig en met succes be streden en toen was het percentage hooger dan thans. Artikel 2 der verordening van 1896 no. 9 draagt aan de schoolhoofden het toezicht op het zich voordoen ook van deze huidziekte op, maar al spoedig bleek, dat deze niet in staat waren de kenteekenen dezer ziekte juist te onderscheiden. Dientengevolge is dit toezicht verslapt en vandaar hoofdzakelijk thans dit hooge percentage. Met kracht en spoed te handelen is thans noodzakelijk. Einde van het vorige jaar werd daarom eene enquête ingesteld door de deskundige leden der commissie van toezicht op het lager onderwijs; waar deze liep over ruim 4,(JOU kinderen, is het te begrijpen, dat dit zoo omvangrijk hoofdelijk onder zoek, dat bovendien op school moest plaats hebben, niet minutieus kon geschieden. Wat het slot van het voorstel betreft, wil spreker me- dedeelen, dat de aanstelling van een speciaal deskundige, zooals de commissie had voorgesteld, niet door burge meester en wethouders is overgenomen, doch nadat over leg was gepleegd met de commissie, opdat toch de be strijding van het kwaad zoo spoedig mogelijk zou kun nen worden ter hand genomen, is de thans voorgestelde regeling de beste. Dit voorstel heeft sprekers volkomen instemming en ook aan de motiveering ontbreekt zijns inziens niets. De heer Tromp, voor de derde maal het woord be komende, heeft van den heer van Ketwich Verschuur vernomen, dat de deskundigen van oordeel waren, dat

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1903 | | pagina 3