48 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Maart 1904.
En wanneer men op deze wijze zou voortgaan, dan
zouden alle bedrijven waaraan maar eenigszins last of
hinder verbonden is als smederijen, bakkerijen, meel
fabrieken, olieslagerijen, kaas- en lompenpakhuizen etc.,
etc. eveneens buiten de kom der gemeente moeten
worden verplaatst.
Zou de Raad zoodanige besluiten nemen, dan is spreker
overtuigd dat eene revolutie zou volgen.
Door de meerderheid van rapporteurs wordt in bijlage
31bladz. 4, het navolgende gezegd
„en onder de verdere gevallen van vleeschvergiftiging
in de laatste 30 jaren in Friesland voorgekomen, worden
er drie te Leeuwarden vermeld. In 1891 nog werden de
leden eener officierstafel en andere personen, in't geheel
30, ziek door 't gebruik van vleesch, waarin bij onder
zoek rottingsstoffen werden aangetoond."
Spreker wenscht hiertegen te doen opmerken, dat, in
de eerste plaats, het zijne bijzondere aandacht heeft ge
trokken, dat geen enkel geval wordt vermeld van
vleeschvergiftiging, welke in die 30 jaren in geheel Fries
land is voorgekomen; voorzeker niet zoo belangrijk, dat
rapporteurs het noodig hebben geacht daarvan melding
te maken. En wanneer nu in een tijdsverloop van 30
jaren niet meer ziektegevallen te Leeuwarden van vleesch
zijn voorgekomen dan deze drie, dan kan hierin zeker
bezwaarlijk een motief worden gevonden voor de oprich
ting van een abattoir.
En eigenaardig dat men steeds alleen 't oog houdt
gevestigd op de schade door vleesch veroorzaakt!
Alsof geen andere oorzaken van ziekte of vergiftiging,
kunnen voorkomen spreker wijst op een geval onlangs
in Darmstadt, waar een aantal menschen zijn ziek ge
worden door 't eten van groenten uit een bus; en op een
geval in een plaatsje in Denemarken waar een groot
aantal menschen ziek werden door 't gebruik eener nieu
we voedingsspijs. Het komt spreker voor, dat de rap
porteurs alleen van dit standpunt zijn uitgegaan als de
menschen maar niet ziek worden van- of sterven aan
verkeerd vleesch; 't overige raakt ons niet
Door de gezondheidscommissie wordt in bijlage 2G
gezegd
„zoo kan men eischen, dat in de winkels niet anders
dan gestempeld vleesch aanwezig zij Ieder kan zich
overtuigen, en is zeker, dat hij aldaar deugdelijk vleesch
koopt."
Hoe zeldzaam schoon is deze bewering op papier!
Spreker zou aan die gezondheidscommissie willen vragen,
of die schoon neergeschreven bewering ook even schoon
in de practijk uitvoerbaar is. liet antwoord zal zeker
ontkennend moeten zijn. Maar 't is noch denkbaar noch
uitvoerbaar, dat een ieder persoonlijk naar de winkels
gaat om zelf vleesch te koopen; en wanneer men dan
een kleine hoeveelheid (een pond of minder) vleesch of
b.v. gehak bestelt, wie waarborgt den afnemer dan, dat
't zuiver vleesch is, al hangt 't ook van onder tot boven
gestempeld in den winkel. Spreker blijft derhalve con-
stateeren, dat eene volmaakte controle, al wordt ook een
openbaar slachthuis opgericht, beslist uitgesloten is.
Hij wil dit nog hierdoor nader aantoonenn.ml. waar
in onze plaats slechts enkele Israëlietische slagers zijn,
en waar ter controleering twee ijverige ambtenaren steeds
werkzaam zijn, het toch meer dan eens is voorgekomen,
dat vleesch werd verstrekt niet voldoende aan de ritu-
eele voorschriften. Spreker zou geneigd zijn te zeggen
dat 't in zijn eigen huishouding is voorgekomen.
Au het finanticole standpunt beschouwende wonsclit
spreker in 't midden te brengen, dat burgemeester en
wethouders zich beroepen op het welslagen van de ver
schillende abattoirs in Duitschland; hij wil hiertegen
aanvoeren, dat men Duitschland met Holland niet kan
vergelijken, eerstens refereert hij zich aan 't gesprokene
van den heer van Kctwich Verschuur in deze namiddag
zitting; verder voegt hij daaraan toe, dat in Duitschland
meer vleesch wordt verbruikt, dan hier, wegens de dich
tere bevolking (voornamelijk arbeiders-bevolking) waar
van ook met het aantal slachterijen en daardoor hoogcre
opbrengst van slacht- en keurloon wel degelijk rekening
dient te worden gehouden. Ju Altenburg (Saksen)
een gemeente van ongeveer dezelfde grootte als Leeu
warden had men op 't abattoir nog evenwel een tekort.
En wat nn betreft afschrijving zoo bestaat hierover
onder de geleerden van dezen Raad verschil van opinie.
Spreker veroorlooft zich, als leek, zijn meening hierom
trent kenbaar te maken. Aflossing en afschrijving kun
nen niet op ééne lijn worden gezet; aflossing is eene
delging van schuld, afschrijving daarentegen eene ver
mindering van waarde.
Burgemeester en wethouders wenschen de aflossing
der schuld tevens te doen beschouwen als eene waarde
vermindering van gebouwen etc.hun doel is voor de
eventueele vernieuwing, reparation van machines en ge
bouwen nieuwe leeningen te sluiten; met dit onjuiste
standpunt kan spreker zich hoegenaamd niet vereenigen.
Immers, 4 is de bedoeling do aangegane schuld eens
af te lossen; en waar nu volgens do opgezette rekening
van burgemeester en wethouders, jaarlijks slechts
2500 voor aflossing overblijft, zoo zal, komen gebouwen,
inachinerien, etc., na verloop van tijd een gelijk bedrag
vragen voor onderhoud en herstellingen, de aflossing
alzoo worden een wisseltrekkerij op de eeuwigheid.
Spreker blijft alzoo van oordeel dat men ook thans
niet mag afwijken van de gewone koopmans-usances en
op de balans niet mag ontbreken aflossing en afschrijving.
En dat de geachte wethouder van financiën, de heer
Troelstra, zich ten slotte met dit standpunt vereenigt,
blijkt uit zijn bewering van heden middag, waarin hij
in overweging gaf, de jaarlijksche afschrijvingen percents
gewijze te verhoogen!
Verder beroepen de wethouder van financien en de alge-
meene rapporteur Dr. de la Faille zich op den bloeienden
toestand van abattoirs. Spreker zal het tegendeel bewijzen.
In Groningen was het batig saldo in 1901 ƒ3176.02<j
en in 1902 501.77, alzoo eene achteruitgang van circa
ƒ2600.In Nijmegen bleef voor aflossing en rente in 1901
ƒ12980 en in 1902 ƒ12040 over, alzoo eene vermindering
van ca.ƒ1000. Maastricht had in 1902 een tekort van ƒ1300.
Hieruit blijkt dus, dat het juist andersom is dan de ge
achte wethouder van financiën het wenscht voor te stellen
alsof de eerste jaren de slechtste en de moeilijkste zouden
zijn er ontstaat achteruitgang als de abattoirs reeds
eenigen tijd hebben bestaan.
Eu nu de exploitatie-rekeninghet spijt spreker te
moeten constateeren dat deze is opgezet als die van een
koopman, wiens zaken slecht staan en die dien slechten
toestand niet wil zien.
De vermoedelijke raming van
inkomsten komt op ƒ22,470,
uitgaven 17,000.
Overschot 5,470.
Aan rente zal moeten worden betaald
van circa ƒ300,000 10,500.
aldus een tekort van 5,030.
waar nog bij komt 't bedrag van aflossing en eventueele
afschrijving.
Toen burgemeester en wethouders zagendat deze
rekening niet opging, hebben zij de inkomsten verhoogd
met 5,000.zonder dit bedrag nader te specificeeren.
Wel wordt in de memorie van toelichting gewezen op
't verhuren van koelcellen en opbrengst van ijs. Spreker
meent, dat deze bronnen van iukomsten niet mogen
worden medegerekend en wel, omdat Dr. de Jon Leiden,
in de memorie van toelichting, bijlage 16 blad 12, het
navolgende zegt„dat door een koelhuis de stichtings-
kosten aanmerkelijk worden verhoogd; bovendien zijn de
jaarlijksche onkosten niet gering.
In den regel worden de uitgaven door het verhuren
niet gedekt, daar men de huurprijzen niet al te hoog mag
stellen, want dan worden ze niet verhuurd en bovendien
blijft toch dikwijls een klein gedeelte onverliuurd."
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Maart 1904.
49
Ook op de opbrengst van ijs mag in eene plaats als
Leeuwarden niet worden gerekend.
Toen 't burgemeester en wethouders bleekdat met
de vermeerdering van inkomsten ad ƒ5000 de uitkomst
nog niet voldoende was, hebben zij hun toevlucht geno
men tot de verhooging van 10 pCt. met 't oog op de
toeneming der bevolking, en de inkomsten gebracht van
ƒ27,470.— op 30,000.
Hier af uitgaven17,000.—
Rest ƒ13,000.—
Aan rente10,500.
Blijft voor aflossing 2,500.
Wanneer deze rekening als juist kon worden aangeno
men, dan zoude de aan te gane leening afgelost zijn in
120 jaren en bleef er geen cent over voor afschrijving.
Maar eigenaardig is 'tdat uit de memorie van ant
woord van burgemeester en wethouders blijktdat de
opgezette rekening in het door hen gedane voorstel ook
al weder niet juist was. Daarin worden de inkomsten
van ƒ30,000.weder opgevoerd tot f35,000.zonder
ook eene nadere specificatie van deze vermeerdering aan
te wijzen. Wel wordt er gewezen op grooter bedrag van
export; spreker heeft reeds bij 't begin van zijne rede
aangetoond, dat hierop niet kan worden gerekend.
In deze memorie van antwoord worden de uitgaven
geraamd op ƒ35,665.—, zoodat, wanneer deze opzet van
rekening als juist zou kunnen worden aangenomener
nog een tekort was van circa 700.zonder iets over
te hebben voor afchrijving.
Spreker wil thans de woorden, door den heer Duparc
gesproken in de vergadering van 10 Nov. 1881, tot de
zijne maken, die waren: „spreker wil erkennen dat een
„abattoir in weerwil van de te heffen retributien voor
„de gemeente eene min of meer dure inrichting kan
„worden."
Spreker kan zich voorstellen dat, waar de heer Duparc
gedurende 25 jaar zijn pogingen heeft aangewend tot
't tot stand komen van een abattoir alhier, hij ook thans
op dat standpunt blijft slaan.
Doch waar uit de debatten niet is gebleken de nood
zakelijkheid, waar evenmin is gebleken 't economisch en
hygiënisch belang, waar een deskundige als de heer Tromp
zijn stem alléén reserveerde met 't oog op de finantieele
bezwaren, waar zelfs de algemeene rapporteur Dr. de la
Faille dat hygiënisch belang niet under heeft verdedigd,
daar zou 't onverantwoordelijk zjjn dat de gemeente zich 't
zware finantieele offer getroostte tot de oprichting
van een abattoirhiertegen verklaart spreker zich beslist.
De heer Duparc hoorde in den loop van het debat
meer dan éénmaal zijn naam noemen. Thans geschiedde
dit weer door den heer van Mossel. Spreker erkent
echter, evenals hij in 1881 deed, dat een abattoir zeker
zal zijn een min of meer dure inrichting.
Doch, welke ook de kosten mogen zijn, deze kan de
gemeente verhalen op de slagers, en deze zullen er wel
voor zorgen, dat de verbruikers het gelag betalen.
Spreker refereert zich geheel aan wat hij in dit opzicht
in de namiddag-vergadering zei. Het zal hier in zekeren
zin gaan, als bij de levering van gas wordt de prijs
van do steenkool hooger, dan verhoogt men den gasprijs.
Dat de prijs van het vleesch niet te hoog zal worden,
waarborgt de concurrentie onder de slagers.
De oprichting van een abattoir wordt door de meeste
tegenstanders al te veel als een financiecle operatie
beschouwd. Ware dit het geval, spreker zou er zich
evenzeer tegen aankanten als hij het verleden jaar deed
tegen de oprichting van eene gemeentelijke inrichting om
particulieren de gelegenheid te geven tot het slachten
van vee voor export. Hier echter, er kan niet genoeg
op worden gedrukt, betreft het een hooger belang,
een volksbelang, dat door de oprichting van hot slacht
huis zal worden bevorderd, en daarbjj mogen de kosten
niet den doorslag geven.
Ten slotte nog een woord van correctie aan den heer
van Messel. Het bekende spreekwoord luidt nietHei-
delbergmaar Napels zien en dan sterven."
Spreker hoopt echterhet abattoir te Leeuwarden te
mogen zien verrijzen en dan nog jaren lang te mogen
leven, óók om deze inrichting dan tot zegen der inge
zetenen te zien werken.
De heer OosterhofF hoorde den heer Wolff beweren,
dat het abattoir, door het ook voor een export-slagerij
in te richten, niet uitgebreider behoeft te worden.
Doch spreker leest in de memorie van toelichting van
burgemeester en wethouders pag. 16, laatste kolom
„Natuurlijk zouden deze export-slachtingen eenige meer
dere uitgaven vorderen, doch wij gelooven niet, dat zij
van veel invloed zouden zijn op de op- en inrichtings
kosten. Dit zou het geval kunnen zijn, indien daardoor
het maximum-slachtingen per dag eenigszins belangrijk
werd verhoogd, wat nader onderzocht zou moeten worden."
Burgemeester en wethouders zjjn dus nog niet zoo
geheel zeker van hetgeen de heer Wolff beweert.
De heer de la Faille heeft bij zijn bezoek aan het
abattoir te Groningen zeker toevallig een oogenblik
getroffen, waarop uitsluitend voor export werd geslacht.
Dit zal zeker zelden het geval zijn, daar het slachten
voor export moeilijk kan worden uitgesteld, maar op be-
j paalde dagen 'en uren moet plaats hebben.
De lieer van Messel wees er reeds op, dat de post van
500U.voor neven-inkomsten te hoog was gesteld.
I Spreker is van oordeel, dat de ontvangst voor ijs zal
moeten vervallen. In een hem toegezonden brochure
wordt althans de koeling van het vleesch door ijs ongun
stig beoordeeld.
De heer de la Faille doet den heer Oosterhoff opmer-
ken, dat het ijs niet in het koelhuis wordt gebruikt,
maar als nevenproduct wordt verkregen. Het is juist
om droge koude in dat koelhuis te doen, en daarom
mag het vleesch met het ijs niet in aanraking komen.
De heer Schoondermark komt op tegen de insinuatie,
door den lieer Wolff naar het hoofd geslingerd van den
lieer Noack. Het nleit niet voor zijne inrichting, zoo
hij die verplaatst heeft naar Helpman na het stichten
van een abbattoir, zeide dat geachte lid. Maar het is
spreker bekend, dat Noack vleesch voor zijne fabriek
geweigerd heeft, dat in het abattoir te Groningen was
goedgekeurd. Dat pleit dan toch wel voor dien fabri
kant, die zoo welwillend was spreker inlichtingen te
verschaffen.
De heer Hijlkema wenscht, na al hetgeen reeds door
voor- en tegenstanders in het midden is gebracht, slechts
een enkel woord te spreken. Het zal niet zijn doel zijn,
tegenstanders over te halen hun stem aan het ontwerp
te geven, doch lijj wil zijn stem motivoeren.
Het finantieele vraagstuk is wel de hoofdzaakde
tegenstanders hebben dit handig gebruikt als een wapen
tegen hot voorstel, door alles met donkere kleuren af
te schilderen.
In de eerste plaats de vergoeding ten bedrage van
ƒ24.000, welke volgens den lieer Middelkoop aan de
eigenaars van slachtplaatsen gezamenlijk moet worden
toegekend, uit een oogpunt van billijkheid. Spreker
vindt die vergoeding niet noodig. De slachters houden
hunne slachtplaatsen, al mogen ze die als zoodanig niet
meer gebruiken. Doch die perceelen houden toch hunne
waarde en zijn voor een ander winstgevend doel toch
wel te bezigen.
Moge in Duitschland in het onderhavige geval scha
deloosstelling worden toegekend, wij leven onder de
Nederlandsche wet en deze kent die vergoeding niet. De
slacht-kosten, die de slagers aan het abattoir hebben te
betalen, Kunnen zij verhalen op de vleesch verbruikers
van schade is dus geen sprake.