Vergadering van Dinsdag 14 Juni 1904
02
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 31 Mei 1004.
„liet water, dat voor de fabricage niet meer wordt
„gebruikt, mag alleen worden geloosd op een afstand
„van 1500 M. uit het fabrieksterrein door middel van
„een in oostelijke richting in of langs den noordelijken
„oever der Potmarge loopende metalen afvoerbuis van
„voor de af te voeren hoeveelheid voldoende capaciteit
„en dat die inrichting binnen één jaar moet zijn vol
tooid en in werking gebracht." Wat nu het aanbren
gen van die afvoerbuis betreft, bij raadsbesluit van 10
November 1903 no. 4 is vergunning verleend tot weder
opzegging toe om ten behoeve dier inrichting stellingen
te plaatsen langs den noordelijken oever der Potmarge.
Na dien tijd heeft de Raad van een en ander niets meer
vernomen.
Spreker zou willen vragen, of Burgemeester en Wet
houders den Ilaad op de hoogte kunnen stellen van den
stand van zaken op dit oogenblik.
De Voorzitter is gaarne bereid aan het verzoek
te voldoen en antwoord te geven op de gedane
vraag. Zooals bekend is, is na liet K. B. van 19
December 1902 van de zijde van de eartonfabriek bij
den Raad gekomen het verzoek om de voorgeschreven me
talen afvoerbuis te mogen leggen op houten stellingen,
liet fabrieksbestuur is toen door den Raad verwezen naar
den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, die
belast was met de uitvoering van het Koninklijk Besluit
en die derhalve, naar het oordeel van den Raad, had te
beslissen, of op de gevraagde wijze aan de voorwaarde
zou worden voldaan. De Minister heeft echter gemeend
op grond van art. 18 der Hinderwet, dat dit niet be
hoorde tot zijn conpetentiehij meende, dat het uitslui
tend Burgemeester en AY ethouders waren, die moesten
beoordeeleu, of op de manier als liet bestuur der fabriek
wilde, aan de gestelde voorwaarden zou worden voldaan.
Bij-besluit van Burgemeester en Wethouders van 24
October 1903 is daarop goedgekeurd, dat ter uitvoering
van voorwaarde 13 der verleende vergunning de afvoer
buis werd gelegd, zooals was aangevraagd en is op hun
voorstel, door den gemeenteraad vergunning verleend tot
liet plaatsen van de daarvoor noodige stellingen langs
den Noordelijken oever van en in de Potmarge.
De over een en ander gevoerde briefwisseling maakte
het natuurlijk onmogelijk, dat werk binnen een jaar
na de dagteekening van het K. B. van 19 December
1902, binnen welken termijn volgens dat besluit de in
richting moest zijn in werking gebracht, klaar te krijgen
en daarom is bij het genoemde besluit van Burgemeester
en Wethouders d.d. 24 October met toepassing van art.
13 der Hinderwet, de termijn verlengd en wol tot 1
October 1904. Nu moet voor 1 October aan bedoelde
voorwaarde zijn voldaan. Spreker kan nog mededeelen,
dat het fabrieksbestuur zeer onlangs heeft medegedeeld
geen gebruik te zullen maken van de haar verleende
vergunning om de afvoerbuis te leggen op stellingen langs
den oever van de Potmarge, maar deze te zullen leg
gen in den noordelijken oever. Burgemeester en Wet
houders zullen afwachten, of met 1 October aan de voor
waarde is voldaan is dit niet geschied, dan zullen zij
gebruik kunnen maken van de bevoegdheid omschreven
in de artt. 20 en 21 der Hinderwet om, behoudens hoo-
ger beroep, de vergunning in te trekken en de exploi
tatie te doen staken.
De heer Van Ketwich Verschuur dankt voor de gege
ven inlichtingen.
De heer Middelkoop wijst er op, dat het fabrieksbe
stuur de buis eerst zou leggen langs den Noordelijken
oever, liet heeft daarvoor vergunning gevraagd. Toen
het die had verkregen, heeft het gezegd: „wij zullen
van die vergunning geen gebruik maken."
Spreker wcnscht te vragen, of het bestuur recht heeft
gebruik te maken van den oever der Potmargeom er
een buis in te leggen, m. a. w. of de vennootschap eige
nares is van den oever.
De Voorzitter antwoordt, dat, zooals de zaak nu staat,
het fabrieksbestuur vóór October moet voldoen aan
voorwaarde 13 van het K. B. van December 1902 door
liet leggen van een afvoerbuis in of langs den noorde
lijken oever van de Potmarge. Voor zoover het daarbij
in aanraking komt met de eigenaars van don oever
heeft het daartoe met hen voor zooveel noodigover
eenkomsten te sluiten.
De lieer Middelkoop merkt op, dat wanneer deze wei
geren daarvoor toestemming te geventoch niet aan de
zijde van het fabrieksbestuur het recht bestaat om hen
daartoe te noodzaken.
De Voorzitter zegt, dat voor het geval niet kan wor
den voldaan aan de voorwaardenhet fabrieksbestuur
zich bloot stelt aan de gevolgenvoortvloeiende uit
toepassing van de artikelen 20 en 21 der Hinderwet.
Daar geen der leden meer liet woord verlangt, wordt
de vergadering gesloten.
i>
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Juni 1904. 93
Tegenwoordig de heeren Oosterhult, Troelstra, Tromp,
Schoondermark, van Ketwich Verschuur, Jansen, Beucker
Andreae, Wilhelmij, Komter, Beekhuis, Hijlkema, Duparc,
Koopmans, Feddema, Feitz, Tiglcr AVjjbrandi, Van Messel,
Lautenbach Baart de la Faille, Wolff en Middelkoop.
Afwezig de heeren Haverschmidt en Menalda.
Voorzitter de heer Jhr. Mr. A. Rüell, Burgemeester.
I. De notulen van de op Dinsdag 31 Mei j.l. gehouden
vergadering worden gelezen en vastgesteld.
II. Wordt medegedeeld
1. dat zijn ingekomen de volgende stukken
a. bericht van afwezigheid van de heeren N. T.
Haverschmidt en A. Menalda;
b. dankbetuiging van den heer J. Veenstra voor zijne
benoeming tot onderwijzer aan gemeenteschool no. 8
c. adres van J. G. van der Meer c.a., allen eigenaren
of bewoners van huizen, fabrieken en boerderijen, gelegen
aan en ten Noorden van het vaarwater „het Y liet
houdende verzoek om dat gedeelte der gemeente eene
betere verbinding te geven met de Zuivelfabriek aan het
Nieuwe Kanaal, het Spoorwegstation en den Groninger
straatweg
Wordt gesteld in handen van burgemeester en wet
houders ten fine van praeadvies.
d. dankbetuiging van den marktmeester der veemarkt
voor de verhooging zijner jaarwedde;
e. missive d.d. 31 Mei 1904, van de commissie van
Beheer over het Stadsziekenhuis, waarbij ter goedkeuring
wordt ingezonden de rekening en verantwoording der
instelling over 1903
Wordt gesteld in handen van de heeren Baart de la
Faille, Wolff en Jansen ten fine van onderzoek en rapport.
missive d.d. 3 Juni 1904 van de voogden dei-
Stads- Armenkamer, waarbij wordt ingezonden de begroo
ting van inkomsten en uitgaven voor 1905;
Wordt gesteld in handen van de heeren Menalda,
Schoondermark en Tromp ten fine van onderzoek en
rapport.
2. dat bij besluiten van Gedeputeerde Staten d.d. 2
Juni 1904, nos. 70 en 73, 2e afdeeling zijn goedgekeurd
de raadsbesluiten d.d. 12 April 1904, no. 6 en 5 tot
vaststelling van
a. eene verordening ter uitvoering van de verordening
tot regeling van het Openbaar Lager Onderwijs in de
gemeente,
b. eene verordening tot regeling der jaarwedden en
der verdere inkomsten van het onderwijzend personeel
van de scholen van Openbaar Lager Onderwijs te Leeu
warden
3. dat aan de heeren A. Riddersma en H. Hettema
provisioneel is toegewezen een gedeelte van bouwblok
VIr ter grootte van pl.m. 1 are, 40 centiare tegen den
prijs van 4 per centiare, totaal pl.m. ƒ584;
4. dat de openbare uitreiking van getuigschriften in
de gemeentescholen le klasse en 2e klasse a zal plaats
hebben op de dagen in de tabellen aangewezen.
Tot bijwoning worden uitgenoodigd de heeren Baart
de la Faille, Tigler Wijbrandi en Wilhelmij.
III. Wordt ter tafel gebraoht:
1. Wijziging der verordening op de inrichting en het
gebruik van de algemeene begraafplaats en de begrafe
nissen in de gemeente Leeuwarden.
2. Voorstel van Burgemeester en AVethouders tot on-
invorderbaar-verklaring van aanslagen in de belasting
op het inkomen dienst 1902.
3. Idem dienst 1903.
Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot onin-
vorderbaar-verklaring van aanslagen wegens de honden
belasting, dienst 1903.
5. Idem wegens verschuldigd schoolgeld over 1902.
6. Idem wegens schoolgeld voor onderwijs aan de
lagere scholen over 1903.
7. Idem wegens schoolgeld voor onderwijs aan de
gemeentelijke bewaarscholen over 1903.
8. Idem wegens schoolgeld over 1903.
9. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om zich
bereid te verklaren jegens de commissie uit de gemeenten
Leeuwarderadeel, Dantumadeel, Ferwerderadeel en Leeu
warden om bij te dragen in eene subsidie aan de pro
vincie aan te bieden, indien door deze de Dokkumer trek weg
in beheer en voortdurend onderhoud wordt overgenomen.
10. Idem tot aanleg van een wandelpark aan de
Spanjaardslaan.
De heer Schoondermark wil naar aanleiding van dit
punt mededeelen, dat hij een ander plan heeft dan door
Burgemeester en Wethouders is voorgesteld. Spreker
zou in de volgende vergadering wel met dit plan voor
den dag hebben kunnen komen, maar dan zou men terecht
kunnen zeggen was er maar wat eerder mee gekomen.
Daarom is zijn verzoek, dat zijn plan ter visie worde
gelegd, opdat de leden zich er van op de hoogte kunnen
stellen. Bij het plan behoort eene begrooting van kosten,
deze bevat cijfers, die wel volstrekt niet uit de lucht
zijn gegrepen, maar het zijn toch geen offfcieele cijfers.
Daarom zou spreker gaarne willen, dat Burgemeester en
AVethouders den directeur der gemeentewerken opdroegen
eene begrooting te maken van de kosten, die sprekers
plan zou meebrengen.
De Voorzitter meent, dat daartegen wel geen overwegend
bezwaar zal bestaan. Spreker geeft den heer Schoon
dermark in overweging de plannen met de begrooting en
de teekening, die er zeker wel bij gemaakt zal zijn, in
te zenden, dan kunnen ze tegelijk met de plannen en
teekeningen, die bij het voorstel van Burgemeester en
AVethouders belmoren, worden ter visie gelegd.
Er zal wel evenmin bezwaar tegen zijn, dat de direc
teur der gemeentewerken inmiddels de begrooting van
kosten nagaat. Spreker zou den heer Schoondermark
willen aanraden om eenigen spoed te maken.
11. Voorstel van Burgemeester en AVethouders om
aan Jhr. A. J. van Sminia in opstal uit te geven een
perceel land, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden,
Sectie G. no. 4877.
12. Idem om aan te vullen het raadsbesluit van 12
April j.l. betreffende het toestaan van uitgangen aan de
AY esterplantage aan de II. II. Bijkersma en Edema, ten
behoeve van een door hen ten Westen van de Oldehove
te stichten gebouw.
Deze punten te behandelen in eene volgende vergadering;
punt 1 te doen drukken als bijlage van's Raads handelingen.
IV. De Voorzitter stelt thans een punt aan de orde
met verzoek daaromtrent dadelijk eene beslissing te
nemen. Bij art. 45 der Landweerwet is aan de Koningin
de bevoegdheid voorbehouden te bepalen, dat eene d.d.
schutterij en hare leden voor de toepassing der wet op
de schutterijen gelijk worden gesteld met de rustende
schutterij en hare leden. Nu zal op 15 Augustus a.s.
de sterkte van de schutterij hier ter stede bestaan uit
ten hoogste 166 actief dienende schutters.
Het komt burgemeester en wethouders voor, dat het
oogenblik is gekomen, om te vragen, dat van die bevoegd
heid ten aanzien van de Leeuwarder schutterij worde
gebruik gemaakt. Zij stellen daarom voor dat de raad
tot II. M. de Koningin het verzoek zal richten, om ten
aanzien der d.d. schutterij te Leeuwarden van bedoelde
wettelijke bevoegdheid gebruik te maken.
Zonder discussie of hoofdelijke stemming wordt aldus
besloten.