214 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 December 1904. Zonder debat wordt met algemeene stemmen bet voor stel aangenomen. 5. Voorstel run Burgemeester en Wethowlers inzake de regeling rem geldelijke uilkeerinij (tun ontslagen begrafenis- personeel der gemeente. liet voorstel strekt tot vereffening van het bestaande fonds, waarvan de baten voor 1905 begroot worden kortingen op de inkomsten van 2 opzieners en (1 lijkbe zorgers /2b.bedrag van het fonds op 1 Januari 1905 /'98.28;, totaal ƒ120.28.',, en de uitgavenjaarljjksehe uitkecring aan 2 opzieners (>5. dito aan 0 lijkbezor gers 150.--, kleeding nieuwe beambten 400.resti tutie aan den heer Menkcma 294.95|, totaal/'884.95 De beraadslaging wordt geopend. De heer Wilhelmij is liet niet Burgemeester en Wet houders geheel eens, dat in deze zaak een ander stelsel gevolgd moet worden dan tot dusver. Maar vóór dat hij zijn stem kan geven aan het betreffende voorstel, wilde spreker wel nog wat meer inlichtingen hebben. Het komt hem toch zeer bevreemdend voor, dat waar ile instructie in art. 18 voorschrijft, dat de rekening van het fonds jaarlijks door twee gecommitteerden uit de op zieners geverifieerd en voor goed gevonden geteekend moet worden, men nu voor het feit kan komen te staan, dat de pot ongeveer tot nihil is geslonken. Bevreemden doet het spreker ook, hoe één der gemeenteambtenaren een zoo groote som uit eigen zak heeft voorgeschoten. Hem dunkt, dat als het fonds goed beheerd was, zooals de instructie dat voorschrijft,, onmogeljjk kou voorkomen wat nu gebeurd is. Voor dat spreker dus zijn stem geeft aan het voorstel, wènscht hij nadere inlichtingen, ten einde te hooren hoe dc vork eigenlijk in den steel zit. Dc heer Koopmans wil zich bepalen bjj het voorschrift van art. 99 der verordening van 1888. Dat is toch liet begin. Daar staat dat de doodgravers, dragers, opzieners en koetsiers benoemd worden door Burgemeester en Wet houders, onder dc bevelen staan van den Directeur en dat speciaal voor de dragers, opzieners en koetsiers door Bur gemeester en Wethouders een instructie wordt vastgesteld, liet geldelijk beheer van al hetgeen de begrafenissen aangaat, geschiedt door den Directeur, die daartoe de door Burgemeester en Wethouders voorgeschreven boeken bijhoudt en aan Burgemeester en Wethouders wordt jaarlijks verantwoording gedaan. Op dit art. 89 berust de bewuste instructie. Ook in het voorstel van Burge meester en Wethouders komt voor, dat het beheer berust bjj den Directeur. Art. 44 der verordening bevestigt dit nog eens. Het publiek had zich al meester gemaakt, van de zaak vóór dat spreker er iets vanaf wist. Toen hij er den Secretaris naar vroeg, vernam hij, dat spoedig een be treffend voorstel zou worden mingeboden. Maar nathans kennis genomen te hebben van de stukken, wil spreker beslist verklaren dat bij hem de opinie vast staat, dat aan geen der Directeuren der Begraafplaats eenige schuld kan worden toegerekend voor het feit, dat het geld van het fonds niet is besteed, zooals dat moest. Het publiek noemde namen. Daarom wilde spreker in het belang èn van den tcgenwoordigen èn van vroegere directeuren uitdrukkelijk verklaren, dat volgens zijn persoonlijke ziens wijze op ben geen smet kleeft. Thans de instructie nader beschouwende, die berust op art. 39 der verordening, blijkt dat deze instructie is vast gesteld door Burgemeester en Wethouders. Wat er in voorkomt, gaat den Baad zeer weinig aan. Dat destijds door Burgemeester en ethoudors er een zekere pensi oenregeling is ingetlanst, do Baad kan daar de schouders over optrekken het gaat Burgemeester en Wethouders aan. Zij alleen zijn verantwoordelijk. Eigenlijk kan de Raad van «le geheele aangelegenheid geen notitie nemen. Als de instructie niet is opgevolgd, behoorde het Dageljjksch Bestuur in te grijpen. De Baad heeft er niet veel mee te maken. De Voorzitter constateerde, dat gelijk reeds door den heer Koopmans was gezegd, de instructie berustte op een in 1S7U tot stand gekomen verordening. Toen is door Burgemeester en Wethouders de instructie vastgesteld. Zoo nu daarin voorkomt, dat door gecommitteerden de rekening moest worden nagezien, meent spreker, dat de Baad op dit oogenblik moeilijk kan beoordeelen of daar aan steeds gevolg is gegeven. Dat punt door den heer Wilhelmjj te berde gebracht, gaat meer in het bijzonder Burgemeester en Wethouders aan. Toch zal de Baad moeten beslissen hoe het tekort is ontstaan, dat door Burgemeester en Wethouders is op gegeven. Eigenlijk is die zaak heel eenvoudig. In de instructie stond, dat de lijkbezorgers en opzieners zich van passende kleeding hadden te voorzien. Maar aange zien zij slechts een zeer kleine belooning genoten, loopen- de van een maximum van ƒ2.tot een minimum van 0.30 per begrafenis, bleek al spoedig, dat zij dit niet zelf konden betalen, waar de kleeding een uitgaaf vordert van f 40 a 44 per persoon. Men had nu gehoopt om door verhooging der korting van 3 pCt. op de inkomsten tot 5 pCt het bestaande fonds voldoende te versterken, om er ook dit uit te be strijden. Dit is echter niet gelukt en zoo is het tekort ontstaan. Wat den heer Menkcma betreft, op hem rust zeker geen smet. Hij heeft de ui (keeringen volgehouden, of schoon er in het fonds geen geld meer was en nu heeft hij daar op een vordering. Burgemeester en Wethou ders achten het volkomen billijk, hem dat geld terug te geven. Nadere inlichtingen verschaffen kan spreker niet De zaak is in het voorstel van Burgemeester en Wethouders voldoende uitéén gezet, l'it de bijlagen blijkt, hoe alles zoo gekomen is. liet heeft den lieer Koopmans toch bevreemd, in het voorstel te lezen, dat in 1889 de ambtsvoorgangers van Burgemeester en Wethouders dc heer Troelstra alleen was toen ook reeds Wethouder,besloten zouden hebben, hoe en waarom weet spreker niet, om de gelden van het fonds anders te besteden dan de instructie dat voorschreef. Er volgt dan in de stukken, dat men later op dien wreg is voortgegaan. Dat is heel duidelijk en heel aardig, maar toch niet zooals het behoorde te wezen. Burgemeester en Wethouders, aan wie de naziening van het fonds was opgedragen, hadden niet klakkeloos op dien weg moeten voortgaan. En als dan geconstateerd wordt, dat de heer Menkcma uitgaven is blijven doen, toen het fonds feitelijk al op was, dan kan spreker toch haast niet gelooven, dat de heer Meukema dat maar gedaan zou hebben op eigen houtje. Spreker gelooft eerder, dat de toestand zóó wasMen had eenmaal het fonds, oorspronkelijk bestemd voor uit kecring aan ouden van dagen. Toen de mensehen nu aan kleeron toe waren, is er tegen den Directeur gezegd och, betaal die ook maar uit dat fonds. Want was dat niet zóó gebeurd en was er gebeurd wat volgens de instructie moestdan hadden Burgemeester en Wethouders in 1889 dadelijk reeds bij dc naziening der rekening moeten zeggen: dat mag volgens de instructie niet. Daarom kw am spreker even terug op den heer Menkcma, die zeker niet uit eigen willekeur handelde. Wat spreker aan de zaak moet doen, weet bij niet. 11 ij heeft een motie gereed om over te gaan tot de orde van den dag, waarmee hij wilde zeggen, dat de Baad eigenlijk niet heeft te oordcelen over de zaak. Die motie wenselit hij in te dienen. erslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 December 1904. 215 Naar aanleiding van het door den heer Koopmans ge sprokene, wil de heer Troelstra trachten, niet zoo zeer inlichtingen te geven, maar den waarschjjnljjken loop van zaken aan te wijzen. Er is een tijd geweest, dat voor het eerst hier ter stede particuliere personen, vereeni- gingen, zich mot begrafenissen begonnen te bemoeien. Het personeel verscheen daarbij in een netto kleeding en daarbij stak de kleeding der stedelijke lijkbezorgers ten zeerste af. Toen heeft men gemeend, dat om de begrafenissen van gemeentewege in stand te houden, een beter pakje noodig was. Spreker meent zich te herinneren, dat waar de heer Koopmans sprak over het gebeurde in 1889, dit de aanloideude oorzaak was. Men stond voor een directe uitgaaf van een 1200 gulden, 0111 allen aan een nieuw pakje te helpen. Precies weet spreker zich alles niet te herinneren, maar het ging wel degelijk krachtens een besluit van Burgemeester en Wethouders, en daarbij zal men aldus geredeneerd hebben de mannen moeten zelf voor hun kleeding zorgen; maar deze uitgaaf op eenmaal te dragen, is te veel voor hen; zij hebben echter dat fonds, waarvoor zij 3 p('t. hunner inkomsten afzonderen. Die uitgaven voor geheel nieuwe kleeding hebben het fonds te veel gedrukt, zoodit teil slotte daaruit niet betaald konden worden de uitkeeringen bij ontslag, ook niet, nadat de korting van 3 pCt. op 5 pCt. werd gebracht. Nu is straks gezegd, dat dit fonds moest strekken om aan hen, die 70 jaar waren en wegens ouderdom ontslag moesten nemen, een uifkeering te verschaffen. Doch dat is slechts betrekkelijk juist. In de instructie staat, dat dc mannen op hun 70ste jaar recht hebben op een jaarlijksehe uit kecring uit het fonds tot, een bepaald bedrag. Nu ligt daar niet in opgesloten, dat uit dat fonds niet anders dan die uitkeeringen bestreden mochten worden, dat «lit geld uitsluitend bestemd was om deze uitkeeringen uit te doen. Als Burgemeester en Wethouders destijds van oordeel waren, dat de betrokkenen zelf ook hun geheel nieuwe kleeding moesten betalen, zooals zij tot dusver in hun eigen kleeding voorzagen, was er niets tegen, dit ook te doen uit dat uit geregelde kortingen geleidelijk gevormde fonds, welke kortingen met het oog hierop toen ook tot 5 p('t. werden verhoogd. Aangezien nu de begrafenissen vanwege de gemeente voortdurend zijn verminderd, zijn ook de inkomsten van het fonds steeds verminderd. Zoo is men gekomen tot den tcgenwoordigen stand. Vier jaar geleden ongeveer vielen twee personen in de termen om de toegezegde toelage te ontvangen. Tot 1901 ging dat. Eu ook later is de lieer Menkcma met de uit kecring voortgegaan, zeker hopende, dat de inkomsten wel weer eens zouden vermeerderen en dan het ontstane tekort aanvullen. Van deze daad van den lieer Menkcma wist spreker intussehén niets af. Had hij zich direct bij Burgemeester en Wethouders vervoegd, dan zou de loop der zaak misschien anders zijn geweest. Maar spreker constateert, dat dit geheel buiten hen omgegaan is, dat hij er zich althans niets van herinnert. Nu kwam men voor het feit te staan, dat weer zes mcnschcu ontslag moesten nemen en aanspraak kregen op «le uitkecring, in het reglement genoemd. Toen rees de vraag, wat nu gedaan moest w orden en Burgemeester en Wethouders, dit alles te weten gekomen zijnde bij deze gelegenheid spreker legt er nadruk op, dat Burge meester en Wethouders eerst nu den stand van zaken leerden kennen besloten voorstellen te doen aan den Baad om alles te vereffenen en een nieuwe instructie vast te stellen. Voor zoover spreker het zich herinnert is dat in het kort de loop geweest. In het begin heeft de heer Wilhelm jj gevraagd of de lijkbezorgers elk jaar den stand van het fonds hebben opgenomen. Spreker gelooft dat niet. Het is gegaan als met andere dergelijke fondsen, bijv. dat der turfdragers, waarbij ook zulk een bepaling bestond, maar die is meer en meer in onbruik geraakt. Spreker meent althans, dat het niet gebeurd is. Om hier nog iets te zeggen van de motie van den heer Koopmans, om over te gaan tot de orde van den dag, spreker begrijpt die motie en haar strekking niet. Wat zal er gebeurei als zij wordt aangenomen Is het een soort van afkeuring? Zal bij haar aanneming de Baad zich met het voorstel vereenigd hebbeh Wil men er met vrucht over kunnen diseussieeren, dan moet het doel wel wat duidelijker worden aangegeven. Nu zou waar schijnlijk zoowel bij aanneming als bij verwerping der motie de voorzitter zich verplicht achten, toch eenvoudig het voorstel in stemming te brengen. Dp de vraag van den Voorzitter of de motie onder steund wordt, blijkt dit niet het geval te zijn en zij maakt dus geen onderwerp van beraadslaging meer uit. Met toestemming van de vergadering verkrijgt de heer Koopmans voor de derde maal het woord over deze zaak. Spreker begrijpt, dat li jj op het oogenblik niet kan terug komen op zjjn motie, ten minste dat zal nu de bedoeling zjju van den Voorzitter en spreker kan dus de laatste vraag van den heer Troelstra niet beantwoorden. lntussehen heeft de heer Troelstra gezegd, dat er indertijd een besluit van Burgemeester en Wethouders is gevallen over die betaling der kleeding uit het fonds. Spreker betwijfelt dat werkeljjk. Want als de heer Troelstra in een verder gedeelte zjjner rede terugkomt op het tekort, zegt hij, dat dit buiten het college van Burgemeester en Wethouders omgegaan is, li ij wist er ten minste niets van en later hoorde hjj eerst hoe het in elkaar zat. Het gaat ook hier niet om de knikkers, maar om het spel. En dan dunkt het spreker, dat het zóó gegaan moet zjjn niet officieel; geen besluit van Burgemeester en Wethouders; maar meer onderhands. Was er een besluit van Burgemeester en Wethouders, dan zou de lieer Troelstra toch meer op de hoogte zjjn geweest. En was bjj het er dan niet mee eens geweest, dan had lijj aanmerking moeten maken en tegen den Directeur moeten zeggen dit mag zoo niet door gaan. Wat het door den heer Troelstra gesprokene betreft over een andere besteding van het geld dan voor uitkecring aan ouden van dagen, valt te wijzen op art. 18 der instructie, bepalende, dat het niet besteed wordende geld moet belegd worden op de Spaarbank of op andere voordeelige wjjze. Misschien bestaat nu de beschouwing dat het koopen van kleeren een „andere voordeelige belegging-' is, doch anders had het geld nog aanwezig moeten zjjn. Verder zal spreker er niet op ingaan, maar li jj vraagt stemming over het voorstel. De heer Troelstra constateert, dat h jj zich zeer slecht schijnt te hebben uitgedrukt of door den heer Koopmans zeer slecht is verstaan. Spreker hoeft toch uitdrukkelijk gezegd er is een besluit van Burgemeester en Wethouders geweest, een besluit waartoe hjj zelf heeft meegewerkt, zoodat li ij het toch zeker wel stellig zal weten, lloe kan de heer Koopmans dan zeggen: daar geloof ik niets van? Dat zjjn insinuation, die niet heel aangenaam zjjn. Gebleken is dat de geheven korting niet voldoende is om ook de uitkeeringen uit het fonds voor de kleeding te bekostigen, ofschoon spreker heeft er dat met nadruk bjj gezegd bjjzonder met het oog hierop de korting tot 5 p( 't. werd verhoogd in demecning, dat men er dan ook deze kosten uit zou kunnen bestrijden. De fout is misschien, dat niet eerder hierin is voorzien. Nergens staat geschreven, dat de gemeente de kleeding moest betalen, liet lag in den aard der zaak, dat de mensehen dit zelf moesten doen, althans dit is de opvatting steeds geweest, en omdat zjj daartoe niet in eens in staat waren, werd besloten, ook tot dat doel het fonds dienstbaar te maken. De gelden, die er nu nog zjjn, dit kan spreker verzekeren, berusten regelmatig bjj de Spaarbank. Na sluiting der beraadslaging wordt met 14 tegen 5

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1904 | | pagina 2