1S Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Januari 1905. mestbelten worden opgeruimd. Concludeerende, hoopt spreker aangetoond te hebben, dat er in deze zaak van opzet geen sprake is geweest: dat de onachtzaamheid der betrokken ambtenaren moet worden beschouwd onder het licht der buitengewone omstandigheden: dat dus niet al te scherp mag worden geoordeeld over den directeur en den opzichter bij de stadsreiniging en ten slotte, dat de beschuldiging van den directeur der cartonfabriek on- O O waar is. De heer Feddema had zich voorgenomen, niet aan liet debat - over deze zaak deel te nemen. Na de beschouwingen van den wethouder llijlkema echter, wil hij ook zijn gevoelen over deze zaak zeggen en daardoor den direc teur der cartonfabriek tot op zekere hoogte rehabiliteeren. Na de lezing van het zeer uitvoerig rapport van den Commissaris van Politie staat ook bij mij vast, zegt spreker, dat de klacht van den directeur der cartonfabriek, woor delijk opgevat, zeer overdreven is. Maar vast staat óók, dat uit dat rapport duidelijk blijkt en de geluigenbewijzen geen twijfel laten, of er is ier geloosd. Het is niet ge bleken en het was mijns inziens ook niet noodig, dat er uit alle putten ier werd geloosd; spreker gaat verder en beweert, dat de ier ten eenenmale de putten niet kon bereiken. Ook dit blijkt glashelder uit de overgelegde teekening. De heer de la Faille heeft er straks ten overvloede op gewezen, dat de overdekte compostloods gevuld was met ier en dat daartegenaan een open com- posthoop lag, die over het hellend terrein gelegenheid gaf de ier af te leiden naar de WijnhornsterzijIsloot. En deze gelegenheid, die ook geconstateerd is door de sub commissie der gezondheidscommissie, is door den hoer llijlkema niet bestreden. Hoe kon het ook anders? De rooskleurige voorstelling, die deze spreker van dit geval geeft, is echter geheel bezijden de waarheid. Uit en onder de composthoop door kan zooveel ier worden geloosd, dat bij gestadige doorgang circa JUU emmers per uur een uitweg vonden naar het openbaar vaarwater. En dit zal toch geen onbeduidende hoeveelheid kunnen worden genoemd. En om zich te rechtvaardigen en zoodoende den slordigen toestand van het terrein te bedekken, wijst onze wethou der van de geineentereiniging op de urine,die van het terrein der cartonfabriek wordt geleid naar de Potmarge. Onze wethouder schijnt echter het onderscheid dan niet te kennen tusschen deze vloeistof eu ier, misschien is vermenging daarvan met het boezemwater nog zoo schadelijk niet; indien dit zoo ware, zou liet er slecht uitzien, want van alle particuliere woningen gaat die vloeistof naar liet openbaar vaarwater. En van vergoelijking van de feiten kan geen sprake zijn. Heeds iu 1 DU 1 is de nu opnieuw geconstateerde onregelmatige toestand erkend door .Bur gemeester en Wethouders. In een schrijven aan den hoofdingenieur de Bruijn wordt d.d. 2 Maart 1901 ver meld: „Ten vervolge op ons schrijven van 27 Februari j.l. no. 231, moeten wij U tot ons leedwezen mededeelen, dat het in de Potmarge vloeien van ier op den 21 en Februari te voren, geen op zich zelf staand feit is geweest. Bij het voortgezet onderzoek toch is ons gebleken, dat 't door den directeur der stadsreiniging in de laatste maan den somtijds oogluikend is toegestaan, wanneer de op het aschland aanwezige ierputten vol waren en het bij strenge vorst en daardoor besloten water, onmogelijk was de meerdere hoeveelheid per scheepsgelegenheid te ver voeren. Wij hebben den directeur ernstig onderhouden over zijn gedrag en zijn verzekerd, dat voor het vervolg het door ons meermalen gegeven verbod, om ooit ecnige ier in de Potmarge te laten vloeien, onder geenerlei om standigheden meer zal worden overtreden Van een op zich zelf staand feit kan dus geen sprake zijn. Een „schuldig" uitspreken wil spreker niet, maar hij heeft een ernstig vermoeden, dat het Dagelijksch Be stuur in October van den toestand op de hoogte is geweest eu dat deze omstandigheid invloed heeft op de bcoordeeling van deze kwestie van die zijde. Tegen spreker zelf verklaarde de waarnemende Burgemeester Troelstra, toen hij deze voorbereidde op de komende klacht„waar moeten ze er mee heen." En uit de uieuwjaarspeech van denzelfden spreker is gebleken, dat de afvoer van ier en compost tijdelijk is gestaakt geweest. Up deze beide feiten berust sprekers vermoeden. Mn na al het voorgaande kan ik slechts de conclusie van Burgemeester en Wethouders betreuren, vervolgt spreker, waar daar de slotsom is, dat van de geheele klacht geen woord waar is. Waar dr. de la Faille echter daar straks heeft verklaard, dat de toestand op het ter rein thans veel is verbeterd, dan zou spreker willen coneludeeren, dat met de klacht van de zijde der Directie van de Cartonfabriek toch dit is verkregen, dat schro melijk onregelmatige toestanden op het terrein der ge meente-reiniging tot oplossing zijn gekomen. De heer Beerends is door het rapport van de Gezond heidscommissie, en door het Politierapport in zijn over tuiging gesterkt, dat de publieke meening, dat van tijd tot tijd ier in de Potmarge is geloosd, de waarheid is. Hij zal weinig toevoegen aan hetgeen reeds zoo duidelijk door de lieeren Baart de la Faille, Koopmans en Feddema is gezegd, alleen meent spreker dat de Baad niet kan meegaan met het prae-advies van Burgemeester en Wethouders; dit advies toch geeft den Raad in over weging aan adressant te antwoorden, dat bij nauwkeurig onderzoek niets van het door adressant bedoelde is ge bleken; verder dat het personeel der stadsreiniging hier geen bepaalde schuld kan worden geweten, doch wellicht geen bijzondere voorzorgen door hen zijn genomen; om te eindigen, dat door Burgemeester en Wethouders bij voortduring en blijvend zal worden gewaakt, dat geen verontreiniging van het vaarwater van de zijde van het aschland zal plaats hebben. Dit advies is met zich zelf in strijd, en hinkt op meer dan eene gedachte. Immers, als er van de feiten niets is gebleken, dan is het niet mooi te zinspelen op schuld en onachtzaamheid van het personeel, en onnoodig de belofte dat tegen verontreiniging' zal worden gewaakt. Spreker stelt in verband hiermede voor, de conclusie van liet prae-advies aldus te wijzigen „dat is gebleken, dat in den nacht van 13 op 14 „October j.l. van het terrein der stadsreiniging in de Potmarge ier is gevloeid, en dat Burgemeester en Wet- houders streng zullen waken, dat geen verontreiniging „van de zijde van het aschland meer zal voorkomen." De heer van Ketwich Verschuur wil naar aanleiding van het door den heer Beerends in het midden gebrachte mededeelen, dat diens beslissing in geheel andere richting gaat dan die spreker voorstaat en dat hij zich met de conclusie van Burgemeester en Wethouders geheel kan ver eenigen. liet geïncrimineerde feit is toch, dat in den nacht van 13 op 14 (Jet.1.1. gedurende minstens l uren uit bijna alle putten ier in de Potmarge is geloosd. Deheercn Koop- mans en Feddema achten dit bewezen. Volgens spreker is dit feit door de stukken niet bewezen en bepaaldelijk niet het opzet, dat daartoe noodig is; daarvan is niets gebleken, doch alleen van nonchalance. Daarover zijn de betrekkelijke ambtenaren onderhouden en Burgemeester en Wethouders hebben onmiddellijk maatregelen genomen, opdat dit later niet meer kan voorkomen; en dat dit op af doende wijze is geschied, is ons reeds door den voorzitter der gezondheidscommissie Dr. de la Faille medegedeeld. Werd strenger geoordeeld dan Burgemeester en Wet houders thans voorstellen, dan zoude aan de beschuldigde ambtenaren der reiniging onrecht worden gedaan. De Voorzitter stelt voor, het voorstel van den heer Beerends, dat wordt ondersteund, en dus in behan deling komt, tegelijk in bespreking te brengen met de conclusie van Burgemeester en Wethouders, welke aldus luidt Aan adressant te doen weten, dat van het feit, als zou in den nacht van 13 op 14 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Januari 1905. 19 October j.l. van het terrein der stadsreiniging in de Potmarge gedurende minstens vier uren ier zijn geloosd uit bijna alle putten, met faecale stoffen vermengd, bij nauwkeurig onderzoek niets is gebleken dat, ook al mag aan het personeel der stadsreiniging hier geen bepaalde schuld worden geweten, toch wellicht niet die bijzondere voorzorgen zijn in acht genomen, dat ook zelfs niet eene geringe hoeveelheid dier vloeistof iu de Potmarge is gevloeid; en dat door Burgemeester en Wethouders tegen ver ontreiniging van dat vaarwater van de zijde van het aschland bjj voortduring en blijvend zal worden gewaakt. De lieer Hijlkema wijst er op, dat de lieer Feddema er op gezinspeeld heeft, dat er ier is geloosd: dit ver onderstelt opzet-, spreker blijft ontkennen dat er ier is geloosd en teekent protest aan tegen de beschuldiging aan het adres van Burgemeester en Wethouders gericht, dat dezen van dat feit kennis zouden hebben gedragen. Spreker kent zeer goed het onderscheid tusschen ier en urinemaar ook door de laatste, een scherpe stof,kunnen de ketels zeker bederven. Tegenover het aschland bevindt zich een paardenstal, waaruit de ier vloeit in de Potmarge. Als spreker zich niet vergist, is die stal zelfs door den heer Feddema gebouwd. Van onachtzaamheid der ambtenaren bij de reiniging moge iets zijn gebleken, spreker herhaalt dat, onder het licht der buitengewone omstandigheden, in easu den lagen waterstand, mag deze niet te zwaar worden aangerekend. Neemt de Raad de conclusie door den heer Beerends voorgesteld, aan, dan erkent hij, dat er ier is geloosd. De heer Hijlkema heeft de gewijzigde conclusie niet goed begrepen, zegt de heer Beerends; daarin is geen sprake van ierloozing met opzet, maar wel en alleen van iervloeien, en daarover zijn beide rapporten ©enstemmend en wordt dat ook niet geheel door Burgemeester en Wet houders ontkend. De billijkheid eisclit, dat de Raad dat uitspreekt door zijn voorstel aan te nemen. De heer Koopmans hoorde den heer van Ketwich Ver schuur zeggen, als zou spreker beweerd hebben, dat bjj hem opzet vast stond. Dat is niet het geval geweest, persoonlijk opzet ten minste niet. Hij wil verder wijzen op het tegenstrijdige in de conclusie van Burgemeester en Wethouders; het feit aan de ambtenaren ten laste gelegd, hebben dezen niet bedreven volgens die conclusie, en toch hebben ze zich misdragen. Trouwens: spreker heeft dien ambtenaren nooit schuld willen toerekenen; wat belang zouden dezen er bij heb ben De directeur der reiniging en de opzichter zeggen echter in hun rapport, dat het feit niet mogelijk is ge weest, en dit vindt spreker wel wat sterk uitgedrukt, waar die ambtenaren er niet bij tegenwoordig zijn ge weest. Spreker gaat mee met de conclusie van den heer Beerends. De lieer van Messel zegt, dat de loop van het debat hem noopt, een enkel woord in 't midden te bréngen. In de eerste plaats brengt hij een woord van lof aan de gezondheidscommissie en aan den Commissaris van Politie voor hun zaakrijke rapporten, welke aan de Raads leden de gelegenheid gaven zich een goed beeld van de zaak te vormen. Waar nu de eerste spreker, de heer Baart de la Faille ten slotte clementie pleitte voor de betrokken ambtenaren, daar had spreker gedacht, dat dit vooral door den be trokken Wethouder Hijlkema beter zou zjju gewaardeerd, dan door hem is geschied; dit zou veel verstandiger zijn geweest dan op een alles behalve aangename wijze den directeur der stroocartonfabriek aan de kaak te stellen en daardoor het te willen hebben doen voorkomen, alsof Z.Ed. de gemeente als een zondebok zou hebben willen gebruiken. Dat het feit is gebeurd, blijkt voldoende uit de over gelegde stukkenspreker wijst vooral op de afgelegde getuigenis van den opzichter Bottinga, die zich heeft gedragen als een beklaagde voor den rechter van instructie; waar deze in den beginne aan de gezondheidscommissie alles ontkende, viel hij ten slotte door de mand. Ook liet rapport der gezondheidscommissie wijst voldoende aan, dat de toestand op 't aschland zeer veel te weuschen overlaat. De conclusie zegt o.a. liet volgende: „op grond van die „beschouwingen stellen rapporteurs voor, dat de gezond heidscommissie het gemeentebestuur opmerkzaam zal „maken op den onregelmatigen toestand op het terrein „der gemeentereiniging van ophoping van compost huiten „do loodsen en het laten atloopen van ier buiten het „terrein en zou verzoeken, dat daaraan zoo spoedig moge - „lijk een einde worde gemaakt." (Spreker vestigt vooral de aandacht op liet aangehaalde in dit rapport en liet (iftiiiipen van in- b n i t e n het terrein1''). Niet minder heeft spreker de pertinente ontkenning van den directeur der stadsreiniging verbaasd; zulk een treurige moed grenst aan bet ongelooflijke. In zijn afgelegde getuigenis voor den Commissaris van Politie, waar hij verklaart „liet is beslist onwaar dit, het is beslist onwaar dat", gaat bij zelfs zoover, dat hij 't omspoelen der tonnen in de Pormarge durft te ontkennen, er zich achter verschuilende, dat het is geschied in de Wijnhornsterzijlsloot, alsof die sloot niet in regelrechte correspondentie staat met het openbaar vaarwater, alzoo de Potmarge. (De correspondentie van de Wijnhornsterzijl sloot met de Potmarge is door den Commissaris van Politie in zijn desbetreffend rapport duidelijk en omstoot cl ijk" ge constateerd). Spreker blijft alzoo beweren, dat daar, waar is gecon stateerd, dat ier in t openbaar vaarwater is geloosd, ge- loopen of zooals door den betrokken Wethouder Hijlkema is aangevoerd, gedruppeld, het verstandigste ware geweest, als Burgemeester en Wethouders zicli bij de bepleitte clementie hadden neergelegd. O O Spreker gaat niet mee met de conclusie van Burge meester eu Wethouders. Dat de heer Hijlkema den directeur der Cartonfabriek van overdrijving beschuldigt, bevreemdt denbeer Tromp niet, wèl dat de wethouder zich zelf aan dat euvel schuldig maakt. Wat toch is het geval Steeds is de fabriek op zeer eenzijdige wijze voorgesteld als de groote verontreinigster van het openbare vaarwater, 't Was met recht het béte noireIs het nu zoo vreemd, dat de vertegenwoordiger der fabriek inzake vervuiling van het publieke vaarwater scherp uit zijn oogen kijkt? En is het niet overdreven dit te bestempelen met groote naiviteit? Dit is geen naiviteit, maar activiteit. Van de zjjde der fabriek werd het toezicht gehouden, dat van de andere zijde had moeten geschieden. Uit de discussie's is als vaststaande verder gebleken, dat er geene voldoende bergplaats was voor ier. I liervan is geen rapport gedaan aan Burgemeester en Wethouders. Spreker ziet in dit feit alleen reeds plichtsverzuim. En nu moeten Burgemeester en Wethouders vooral in verband met het schrijven van 2 Maart 1901 aan den hoofdin genieur gekomen zijn tot de conclusie van grove onacht zaamheid. Do melk- en waterconclusie, waartoe Burgemeester en Wethouders zijn gekomen in hun rapport, bevreemdt spreker te meer, omdat bij vergelijking der getuigenissen ii decharge met die a charge, blijkt boe pover de eerste zijn, speciaal de houding en liet getuigenis van den op zichter en niet minder dat van den Directeur. Vooral het laatste komt spreker onbenullig voorHoe kan men toch beweren Het is beslist- onmogelijkdat in den avond van 13 Oct. 1904 of op den daaropvolgende nacht van het aschland ier kan zijn gevloeid, waar dit technisch en feitelijk bewezen is wèl te hebben plaats gehad. Er

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1905 | | pagina 3