26 Verslag van de handelingen van den gemeenterad
die vraag in openbare vergadering niet behandeld kon
worden en niet beantwoord, zoo daarmee een bespreking
van de sollicitanten gepaard zou gaan. Dat niet is afge
weken van het bestaande stelsel, blijkt uit de oproeping,
waarin, gelijk de heer van Ketwich Verschuur reeds deed
opmerken, de voorkeur werd gegeven aan gegradueerden.
Daarmede zijn Burgemeester en Wethouders ook getrouw
gebleven aan hun mcdedeeling bij de behandeling der
tractementsregeling van de ambtenaren ter secretarie.
Nu het bekend is, dat verschillende personen zich
hebben aangemeld, spreekt het van zelf, dat waar de
keus niet is gevallen op een gegradueerde, dit geacht
werd, in dit geval in het belang der gemeente te zijn.
Spreker kan verder niets zeggen, als hij niet zal treden
in een appreciatie der capaciteiten van de sollicitanten.
Alleen kan er nog aan toegevoegd worden, dat de be
noeming door het college van Burgemeester en Wethou
ders is geschied met algemeene stemmen en op voorstel
van den Secretaris.
De heer van Ketwich Verschuur klaagde over den
korten tjjd, die gelaten was voor het indienen der stuk
ken. Het was spreker niet bekend, dat de termijn zóó
kort was, maar is dit zoo, dan kan hij niet ontkennen,
dat het te kort was om belanghebbenden ten volle gele
genheid tot sollicitatie te geven.
Tusschen de opvattingen van de heeren Baart de la
Faille en van Ketwich Verschuur blijkt overigens eenig
verschil te bestaan. De laatste huivert voor het publi-
ceeren in de oproeping van voorwaarden, die men bij
voorkeur vervuld wil zien. De heer Baart de la Faille
zou die voorwaarde echter bindend willen maken. Het
spreekt echter van zelf, dat de uitgesproken voorkeur bij
de benoeming nooit bindend kan zijn. Burgemeester en
Wethouders moeten ten slotte oordeclen.
De heer Baart de la Faille deed opmerken, dat hij
toch niet had kunnen nalaten, eenigszins uitdrukking te
geven aan een gevoel van teleurstelling, dat de uitslag
hier zoo weinig in overeenstemming was met het denk
beeld, dat had voorgezeten bij liet maken der vorenge
noemde verordening, niet de regel was gevolgd, bij de
vaststelling der salarissen vroeger vooropgesteld. Zoo is
het spreker bekend, dat tot twee maal toe iemand, die
aan do gestelde voorwaarden voldeed, teleurgesteld was.
Hij was nog opgeroepen opdat Burgemeester en Wet
houders een persoonlijken indruk konden verkrijgen en
hij werd toch niet benoemd. Voor het verdere zal spreker
de zaak natuurlijk laten rusten en vertrouwen in het
beleid van Burgemeester en Wethouders.
De heer van Ketwich Verschuur verklaart, dat de
Voorzitter hem verkeerd begrepen moet hebben, wanneer
deze mocht meenen, dat spreker heeft willen zeggen,
niet in te stemmen met het geven van voorkeur aan
gegradueerden. Spreker stelt ongetwijfeld het doctoraat
in de rechts- en staatswetenschappen op Imogen prijs,
vooral waar thans in deze gemeente de Burgemeester niet
gepromoveerd is en ter secretarie de Secretaris thans de
eenige wèl gepromoveerde is, terwijl vóór een jaar de
secretarie nog drie gegradueerden telde, wat spreker oen
niet gering voordeel acht.
De mcdedeeling wordt voor kennisgeving aangenomen.
13. Dat bij openbare verpachting van standplaatsen
op het Wilhelminaplein gedurende de a.s. kermis zijn
gegund
de plaats voor een kinematograaf voor ƒ1020.aan
W. Lohoft' te Helmond.
de plaatsen voor beignetskramen
no. 4 voor 27,30 aan C. S. v. Dam, alhier.
5 40,— J. W. Visser, Groningen.
7 „212,J. Vulsma, Amsterdam.
8 „375,80 V. Consael, Breda.
De drie plaatsen voor draaimolens voor 150,82,25
en ƒ31,30 resp. aan M. Wegkamp, Apeldoorn, S. Koopal,
alhier, en Th. Pan bakker, alhier.
van Leeuwarden van Dinsdag 14 Februari 1905.
De standplaatsen voor stoomcaroussels en voor een
hippodrome, zullen worden herverpaclit, daar de aanbie
dingen hiervoor gedaan, onaannemelijk voorkwamen.
14. dat aan K. Posthuina en H. de Vries in koop is
afgestaan het resteerende gedeelte van blok ILZ der
bouwterreinen aan het Nieuwe Kanaal, ter grootte van
pl.m. 600 MX a ƒ5,50 per c.A.
De beide laatste punten worden voor kennisgeving
aangenomen.
III. Wordt ter tafel gebracht:
1. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan
J. de Boer te verhuren, het perceel grond aan de School
straat, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, sectie
B no. 2304.
2. Alsvoren tot vaststelling van het verslag, bedoeld
bij art. 11 van het koninklijk besluit d.d. 19 November
1900, Staatsblad 110. 202, betreffende het verstrekken van
voeding en kleeding aan schoolgaande kinderen, ter be
vordering van schoolbezoek.
3. Alsvoren om aan Mej. A. Braaksma op haar ver
zoek eervol ontslag te verleenen als onderwijzeres in de
nuttige handwerken aan gemeenteschool no. 1.
4. Alsvoren tot aanleg van een straat op het terrein
aangekocht van de familie van Asperen en tot uitgifte
van bouwterreinen aldaar.
5. Primitief kohier 1905.
Deze punten worden aan de orde gesteld voor een
volgende vergadering.
üp voorstel van den Voorzitter wordt aan den heer
Baart de la Faille op diens verzoek vergunning verleend
om na het voorlaatste punt der agenda een vraag tot
Burgemeester en Wethouders te richten betreffende do
nieuwe bouwverordening.
De heer van Ketwich Verschuur brengt rapport uit
namens de daartoe benoemde commissie over do door
Gedeputeerde Staten voorgestelde wijziging in de jaar
wedden van den Burgemeester en den Secretaris.
Wordt besloten, dit rapport te doen drukken.
IV. Wordt overgegaan tot behandeling van de op den
oproepingsbrief vermelde punten.
1. Stemming over het voordel van den heer A. D.
lice rends, resp. over de motie-Baart de Ja Faille en liet
voorstel van Burgemeester en Wethouders inzake het adres
van den directeur der stroocartonfabriek betreffende ier-
joosing in de Potmarge van de zijde van het Aschland.
De Voorzitter heeft dit punt aangebracht als: stemming
over de genoemde zaken; ofschoon het reglement van
orde toch den ltaad vol recht geeft, om de gcheele beraad
slaging te heropenen, meende spreker, dat het niet de
bedoeling kon zijn, al het in den breede besprokene nog
weer te herhalen. Mochten enkele leden een kort woord
tot toelichting van hun stein in het midden willen
brengen, dan zal spreker hun natuurlijk gaarne het woord
verleenen.
Nog moet de aandacht er op gevestigd worden, dat in
het voorstel van den heer Beerends voor de woorden:
j „ons is gebleken", gelezen moet worden: „bij onderzoek
is gebleken". De heer Beerends heeft zelf de fout ge
maakt bij het inderhaast concipieeren van zijn voorstel,
maar er later ook zelf op gewezen.
De heer Hijikema verkrijgt het woord. Nu de drie
voorstellen gedrukt aau den Baad zijn rondgedeeld en nu
men ze nog eens onderling heeft kunnen vergelijken en
de portee er van nagaan, wcnscht spreker er toch op te
wijzen, dat er een drietal punten zijn, die het voor den
Baad bezwaarlijk moeten maken, het voorstel-Beerends
aan te nemen.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Februari 1905. 27
Het voorstel-Beerends zegt, dat nu „is gebleken, dat
in den nacht van 13 op 14 Oct. j.l. van het terrein der
stadsreiniging in de Potmarge ier is gevloeid." Daarin
wordt dus als een feit aangenomen, dat ier in de Potmarge
gevloeid is. Spreker beweert, dat dit niet bewezen is.
Waar het door de drie personen die het onderzoek in
stelden, waargenomen heet te zijn, wordt het wel door
vele Baadsleden waarschijnlijk geacht, maar spreker
meent, dat het de heer van Ketwich Verschuur was, die
er op gewezen heeft bewezen is het niet.
Dan mist spreker in het voorstel-Beerends, dat voor de
conclusie van Burgemeester en Wethouders in de plaats
zou moeten treden, een rechtstreeksch antwoord op de
beschuldiging van den Directeur der Cartonfabriek, dat
opzettelijk een groote hoeveelheid ier zou zijn geloosd.
Het geven van een antwoord is toch de eerste taak.
Nu bleek het in de vorige vergadering de opinie van
vele leden te zijn, dat die beschuldiging onwaar of volgens
enkele leden een groote overdrijving was. Waar een
antwoord aan deu Directeur der fabriek gegeven zal
worden, moet in de eerste plaats daarop worden gewezen.
Ten slotte staat in het voorstel-Beerends: „datBurge
meester en Wethouders streng zullen waken, dat geen
verontreiniging van de zijde van het Aschland meer zal
voorkomen." Dat is een passus, die zich tot Burgemeester
en Wethouders richt. Het is toch moeilijk voor den
Baad, uit den mond van Burgemeester en Wethouders
te spreken. Het is iets anders als een voorstel wordt
aangenomen, waarin Burgemeester en Wethouders zelf
zulk een wending hebben ingelascht.
Spreker meende deze drie punten te moeten aanduiden,
die het voorstel-Beerends wel wat zwak maken.
Het bevreemdde den heer Beerends, dat de vorige spreker
nog eens op de zaak ingaat. In do vorige vergadering
was zij in den breede van alle kanten bezien en eigenlijk
had spreker nu geen verder debat verwacht, maar alleen
stemming. Deu lieer Hijikema beantwoordende, herinnert
spreker dezen er aan, dat hij in de vorige vergadering
uitdrukkelijk had gezegd, dat volgens den opzichter het
wegloopen der ier zoo gering was, dat het niet meer was
dan druppelen. En waar nu het feit is erkend, dat ier
in het vaarwater is gekomen, daar gaat het toch niet aan,
gelijk Burgemeester en Wethouders willen, te antwoorden
dat van de beschuldiging niets is gebleken. Spreker 's
voorstel spreekt van ier vloeien, niet van loozen. Er
wordt niet mee erkend, dat er met opzet ier geloosd is,
maar wel, dat er ier heeft gevloeid en spreker meent,
dat de heer Hijikema dat zelf heeft erkend, waar hij de
woorden van den opzichter overnam. Diens qualificatie
„druppelen" bedoelt, het feit zooveel mogelijk te verkleinen.
Spreker zou het althans wat meer noemen, waar men
weet, dat de menschen die 's nachts op liet onderzoek
uitgingen, het op grooten afstand in het water hoorden
klotsen. Het druppen schijnt dan toch wel heel veel
kracht gehad te hebben.
Meer zou spreker er niet over willen uitweiden. In
de vorige vergadering is er genoeg over gepraat. Wel
handhaaft spreker zijn standpunt, dat de Baad wél doet
met te erkennen, dat er ier in de Potmarge gevloeid is.
Te zeggen, dat er niets van aan was, zou een grove
overdrijving zijn van dezen kant.
Dat Burgemeester en Wethouders door den Baad op
liet gebeurde worden gewezen en hun een streng toezicht
wordt opgedragen, is geheel overeenkomstig het voorstel
van Burgemeester en Wethouders zelf, die aan het slot
ook in hun voorgestelde conclusie schrijven: „dat bij
voortduring zal worden gewaakt". Alleen wordt dit nu
dat „gestreng zal worden gewaakt." Hier ziet spreker het
groote verschil niet.
De Voorzitter weet niet wat de bedoeling is geweest
van den Baad toen hij in 1885 in zijn Bcglement van
Orde bepaalde, dat in een geval als dit de geheele be
raadslaging heropend zou worden. Maar het kan toch
nooit de bedoeling zijn geweest om nu nog eens uitvoerig de
zaak der ierloozing vau alle zijden te gaan bekijken. Dus
I hoopt spreker, dat de leden, die nog het woord gevraagd
J hebben, zoo kort mogelijk van hun recht gebruik zullen
willen maken, opdat spoedig tot stemming kunne worden
overgegaan.
De heer Feddema had ook geen debat meer verwacht.
Alles wat spreker over deze zaak bezat, liet hij dan ook
thuis. Alleen het door de Gezondheidscommissie inge
zonden rapport heeft spreker vóór zich en daar wil hij
nu nog even een enkele zinsnede uit aanhalen omdat de
heer Hijikema weer vasthoudt aan zijn bewering, dat er
niets gebeurd is en, naar spreker gelooft, wel blijkbaar
het liefst zou verzekeren, dat er lieeleinaal nooit iets
gebeurd is. Waar opnieuw getracht wordt, een dergelijke
wijze van beschouwen op te dringen, gelooft spreker, dat
het zijn nut kan hebben er nogmaals op te wijzen, dat
de gezondheidheidscommissie op grond van de bevindin
gen eu beschouwingen liarer rapporteurs besloot„het ge
meentebestuur opmerkzaam te maken op den onregel-
matigen toestand op het terrein der gemeentereiniging,
van ophooping van compost buiten de loodsen en het
laten aftoopen van ier." Commentaar op dit rapport is
overbodig geworden.
Ook de heer Baart de la Faille wil niet pogen, het
debat in den breede te heropenen, maar hij kan niet in
gebreke blijven, zijn motie aan te bevelen als het meest
passende.
De zwakke punten van het voorstel-Beerends, door den
heer Hijikema besproken, hadden ook spreker gefrap
peerd. De kleine wijziging in dit voorstel aangebracht,
waardoor „ons gebleken is" vervangen wordt door „bij
onderzoek gebleken is", maakt het voor spreker wel
eenigzins aannemelijker, al zegt hij daarom niet, ermee
te zullen meegaan. In elk geval was het uiterst moeielijk
voor den Baad om te zeggen, dat den Baad zelf iets
gebleken was. Overigens blijft de heer Hijikema terecht
wijzen op de zwakke punten vau het voorstel, die niet
weggenomen zijn.
Den heer Feddema dankt spreker, dat deze nog eens de
conclusie van de Gezondheidscommissie heeft doen hooren.
Spreker meent dat zijn motie daarmee in de meest vol
komen overéénstemming is en heeft hieraan dus niets
toe te voegen dan een aanbeveling zijner motie aau den
Baad.
De beraadslaging wordt gesloten.
In stemming wordt gebracht het voorstel van den heer
Beerends, dat met 10 tegen 9 stemmen wordt verworpen.
Vóór de heeren Jansen, Beerends, Koopmans, Feddema,
Lautenbach, Tromp, Feitz, Tigler Wijbrandi en Komter.
Tegen de heeren van Ketwich Verschuur, Hijikema,
Troelstra, Baart de la Faille, Menalda, Beucker Andrese,
Oosterhoff, Wilhelmij, Schoondermark en Haverschmidt.
Daarna komt in stemming de motie van den heer
Baart de la Faille, die wordt aangenomen met 14 tegen
5 stemmen, die der heerenHaverschmidt, van Ketwich
Verschuur, Hijikema, Troelstra en Beucker Andreae.
2. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan
den heer K. Fokkema op zijn verzoek eervol ontslag te
verleenen als lid der Commissie tot wering van Schoolver
zuim, en benoemiag ter voorziening in de hierdoor onstane
vacature.
Het eervol ontslag aau den heer K. Fokkema wordt
verleend.
Van de op de voordracht geplaatste heeren vereenigt
de heer J. Brandenburg, onderwijzer aan Gemeenteschool
no. 8 op zich 16 stemmen en de heer B. Metzlar, onder
wijzer aan Gemeenteschool no. 9, 3 stemmen, zoodat de heer
J. Brandenburg benoemd is.
3. Benoeming van eene commissie van onderzoek van
reclames tegen aanslagen in den hoofdelijken omslag, dienst
1905.