34 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Februari 1905.
De heer Schoondermark ofschoon met den vorigen
spreker in het geheel niet gesproken hebbende over ueze
zaak, kan niededeeleu, dat toch zijn gedachtengaug geheel
dezelfde is geweest. Ook spreker meent, dat het ambt
van Burgemeester van Leeuwarden tot dusverre steeds
een eere-ambt is geweest en ook wel blijven zal, terwijl,
wat het ambt van Secretaris betreft, hij ook met de
zienswijze van den heer dansen meegaat, aangezien de
door dezen gemaakte vergelijking met andere hoofdamb
tenaren zeer juist is, wat het salaris betreft. De rap
porteurs hebben naar spreker's inzien een kleine fout
begaan. Zij hebben n.l. de salarissen van den Burge
meester en Secretaris van Leeuwarden vergeleken met
die van Burgemeester en Secretaris in andere gemeenten
des lands, maar zij hebben daarbij vergeten, dat in deze
aangelegenheid van Friesland de victorie begint, wat de I
verhooging aangaat der salarissen van de genoemde func
tionarissen. Wanneer nu morgen of overmorgen Gede
puteerde Staten van Overijssel of van eenige andere pro
vincie bet voorbeeld volgen en op hun beurt weer gaan
vergelijken de salarissen van Burgemeesters en Secreta
rissen in hun provincie met die in Friesland, zouden die
salarissen nooit verhoogd worden. In die andere pro
vinciën zou men dan nog meer recht hebben, te zeggen
in Friesland is een verheuging beproefd, maar gevallen.
Hier heeft men nu op het oogeiiblik echter nog volstrekt
geen bewjjs, dat men elders niet een verhooging nood
zakelijk acht.
Spreker zou echter in verband met het door den lieer
Jansen aangevoerde eerder willen voorstellen, in dien
geest te handelen, dat het salaris van den Burgemeester
werd gelaten zooals het is en dat het salaris van den
Secretaris, zoo niet in eens, dan toch trapsgewijs ver
hoogd werd, evenals dat bij andere ambtenaren geschiedt
en kan dit niet, dan zou spreker hier vóór een verhoo
ging in eens zijn. Van ter zijde werd spreker toege
voegd, dat de toekomst van een Secretaris als die te
Leeuwarden deze is, dat bij door een goede werkkracht
en werklust te ontplooien, kans heeft om Secretaris eener
grootere gemeente te worden. Maar als men in een stad
ais Leeuwarden zóó redeneert, zou men alle goede krach
ten beschouwen moeten als ambtenaren, die maar tijdelijk
zijn en dan heengaan.
Spreker gaat dus geheel mee met den heer Jansen
om het salaris van den Burgemeester niet te wijzigen
en dat van den Secretaris zóó te stellen, als de Baad
Burgemeester althans tot een behoorlijk
uoodig zal oordeelen.
Waar de heer Jansen begonnen was, te zeggen, dat
het een kiesche zaak was die men hier behandelde, ver
klaarde de heer Baart de la Faille het daarmede geheel
eens te zijn. De heeren Jansen en Schoondermark stel
len beiden op den voorgrond, dat wat den Burgemeester
eener stad als Leeuwarden betreft, diens ambt een eere-
ambt is. Dat is spreker volkomen met hen eens, maar
tevens, of liever in afwijking met hun opinie, is hij van
oordeel, dat de Baad, instemmende met die qualificatie
van het Burgermeestersambt als een eereambt, daar het
best uitdrukking aan kan geven door gracieuselijk mee
te gaan met het voorstel van Gedeputeerde Staten, mee
te gaan met hun appreciatie, dat het reeds aan dat ambt
verbonden salaris verhoogd dient te worden.
Ook uit een oogpunt van utiliteit komt dit spreker
gewenseht voor, nu Gedeputeerde Staten het voornemen
te kennen geven, het salaris op 4500 vast te stellen.
Er moet toch voldaan worden aan de bepaling der Ge
meentewet, dat de Baad gehoord moet worden, maar
Gedeputeerde Staten zijn niet gehouden, een afwijkend
advies van den Baad te volgen, lil die omstandigheden
is het voor den Baad het meest correcte en gracieuse
standpunt, mee te gaan met het voorstel van Gedepu
teerde Staten.
Dezelfde opinie is spreker toegedaan ten aanzien van
het salaris van den Secretaris. De argumenten, door de
Commissie aangevoerd, hebben spreker niet overtuigd van
de noodzakelijkheid, daarvan af te wijken, liet liefst
zag spreker als de Baad meeging met Gedeputeerde Sta
ten en de salarissen zoowel van Burgemeester als Secre
taris verhoogde tot het voorgestelde bedrag.
De heer Duparc constateert, dat het niet voor de
eerste maal is, dat ten aanzien van de qmliteit zooals men
zou kunnen zeggen der betrekking van Burgemeester
verschil van meening wordt geopenbaard. In vroegeren
tijd werd het geheel als een eereambt beschouwd. Daar
mede hield dan ook overeenstemming het zeer geringe salaris,
Jat de Burgemeester genoot. Te Leeuwarden was dat
jaren geleden slechts 1000. Later werd ingezien, dat
men om geschikte personen voor dat zoogenaamde eere-
ambt te verkrijgen, het salaris moest verhoogen. Dikwijls
heeft de Baad van Leeuwarden blijk gegeven, het met
die zienswijze eens te zijn. Daaraan dankt men het,
spreker legt nadruk op dat woord, dat ook de jaar
wedde van den
bedrag werd vastgesteld.
Eigenlijk zou men ieder ambt een eere-ambt mogen
noemen. Als men toch er toe wordt benoemd, is het in
zekeren zin een onderscheiding, gelijk aan eer. Maar
laat daarover hier thans niet verder worden getwist.
Alleen wil spreker nog zeggen, dat tal van ambten, ook
in het particuliere leven, tot eer strekken aan de titularissen,
maar waarvoor zij niettemin behoorlijk worden beloond.
Spreker meent zeker, dat alles, wat maar eenigszins
kan strekken om de betrekking van Burgemeester het
karakter te geven van een eere-ambt, moet worden afge
scheiden van de jaarwedde, die er ook aan is verbonden.
Door den voorlaatsten spreker is er op gewezen, dat
als men in andere provinciën ook eens ging vergelijken
met Friesland, een andere uitkomst zou worden verkregen.
Spreker meent echter, dat een vergelijking van andere
provinciën met Friesland, - althans wat het platteland
betreft moeilijk kan opgaan. De kleinste landge
meente in Friesland telt altijd nog 3000 inwoners, en er
zijn er verscheidene van 14 a 15000. Zulke gemeenten
heeft men in andere provinciën ten plattelaudc niet of
misschien bij slechts hooge uitzondering.
De heer Schoondermark sprak, in verband met de
jaarwedde van den Secretaris over een trapsgewijze op
klimming en over de vraag, of de mogelijkheid zou
bestaan, die toe te passen. Volgens art. 104 der Ge
meentewet echter wordt de jaarwedde van den Secretaris,
evenals die van den Burgemeester, vastgesteld door Gede
puteerde Staten en goedgekeurd door de Koningin, na den
Baad te hebben gehoord. In het woord vastgesteld" wil
spreker zien, de bepaling van een fix am. liij meent daarom
dat hier geen sprake kan zijn van periodieke verhoo-
gingeu zooals met vele andere betrekkingen het geval is.
De heer van Ketwich Verschuur wilde in de eerste
plaats de drie eerste sprekers beantwoorden, liet door
den heer Duparc aangevoerde kan spreker laten rusten,
daar deze zich met het rapport der Commissie vereenigt.
De heer Jansen had de woorden van het rapport tot
uitgangspunt genomen en stuitte er op, dat daarin was
neergeschreven, dat de argumenten in de missive van
Gedeputeerde Staten voor verhooging der jaarwedden aan
gevoerd, bijna uitsluitend voor een verhooging dier be
zoldiging in de zoo uitgestrekte plattelandsgemeenten in
deze provincie pleiten. Wanneer de heer Jansen de
missive van Gedeputeerde Staten goed gelezen had, ge
looft spreker niet, dat hij nog de vraag gesteld zou hebben
welke dan de argumenten zijn, die toch vóór verhooging
der jaarwedde van den Burgemeester te Leeuwarden
kunnen worden aangevoerd. Voor een deel heeft de
lieer Duparc daarop al het antwoord gegeven.
Als men de missive van Gedeputeerde Staten leest, is
het zeer duidelijk het is althans spreker zeer duidelijk
dat zij mede het oog heeft op het niet-toepassen van
art. 1U der wet van 24 Mei 1837 in de plattelandsge
meenten, die in deze provincie een bijzonder karakter
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Februari 1305. 35
dragen, het zijn uitgestrekte gemeenten en vaak met ver
scheidene zeer groote dorpen. Dit maakt juist, dat do
vergelijking tusschen de salarissen der Burgemeesters van
de plattelandsgemeenten in deze en in andere provinciën
niet opgaat. Wél gaat echter op een vergel jjking tusschen
de grootere steden en daarom valt wel eenige rekening
te houden met het in het rapport opgenomen lijstje.
Na het door den heer Duparc aangevoerde zal spreker
niet verder ingaan op de gehouden beschouwingen omtrent
het karakter van eereambten.
De heer Jansen heeft ook nog gesproken over andere
hoofdambtenaren, die hooger bezoldigd worden dan de
Secretaris. Spreker meent, dat men daarmede hier niet
heeft te maken en zal daar dus ook niet op ingaan, men
heeft hier alleen met Burgemeester en Secretaris te doen
de andere traetementen staan spreker niet voor den geest
en hij had niet kunnen verwachten, dat men daarop zou
komen.
De heer Schoondermark wil het traeteinent van den
Burgemeester laten blijven gelijk liet is en dat van den
Secretaris trapsgewijze verhoogen. De heer Duparc heeft
al gezegd, dat art. 1U4 der Gemeentewet dit laatste niet
toelaat.
Spreker kan mededeelenr dat in de Commissie wel
degel ijk besproken is, om - evenals herhaaldelijk in
vorige jaren bij deze gelegenheid het traetement van
den Secretaris te
een deel zijner bezoldiging ten laste der rijkskas gebracht.
De overgebleven 400 bij het traetement van den
Burgemeester te voegen, is dus een daad van hilljjkheid;
het gaat niet aan, dat geld te gebruiken op een wijze,
waarvoor liet niet was bestemd. Zoo is de commissie
tot haar voorstel gekomen.
En als men nu nog eens bedenkt, dat het motief voor
het al of niet goedkeuren van het bedrag dezer bezoldi
ging bij de Kroon, gelegen was in den wensch om gelijk
heid in den lande te scheppen en men raadpleegt dan het bij
het rapport gevoegde lijstje van salarissen van een twintigtal
steden dan zalmen moeten toestemmen, dat op de voorgestelde
wijze de bedoeling wordt nagekomen, die ten grondslag
ligt aan de artikelen 73 en 104 der gemeentewet.
Alleen dit laatste wilde spreker nog eens uitdrukkelijk
toevoegen aan hetgeen hij reeds over do bedoeling der
aan de gemeente in 1837 toegelegde ƒ000 had gezegd welke
bedoeling ook aan eenige raadsleden niet duidelijk scheen te
zijn. liet is hier niet wat extra's; men laat alleen he,
geld, dat tot nu toe in de gemeentekas was gevloeidt
toekomen aan den ambtenaar voor wien het bestemd is.
achtte men daarvoor geen termen aanwezig
De heer Baart de la Faille gaat met Gedeputeerde
Staten mede. Dat komt spreker niet juist voor; een
blik op liet b j het rapport gevoegde staatje bewijst, dat
dan een groote ongelijkheid zou ontstaan tusschen de
verschillende gemeenten in den lande. En juist dat de
Kroon zich de goedkeuring dezer traetementen heeft
voorbehouden, het wordt door Oppenheim op blz. 473
aangeteekend als een ongewone toestand, dat n.l. het
traetement van gemeenteambtenaren in den Haag moet
worden goedgekeurd heeft deze goede reden: om zooveel
mogelijk gelijkheid in deze voor het gehecle land te
behouden. Dezelfde regeling geldt ten aanzien van de
commissarissen van politie. Het is dus wel degelyk van
belang, ook na te gaan hoe liet elders is.
Ten slotte heeft spreker bemerkt uit verschillende vragen
hem in de laatste dagen ook buiten den Baad gedaan,
dat verscheidene personen niet juist weten wat art. 1U
der wet van 24 Mei 1837 eigenlijk bedoelt, nu weer
bemerkt spreker, dat de heeren Jansen en Schoondermark
niet gevat hebben wat de Commissie neergeschreven heeft
op de eerste bladzjjde in de tweede kolom sub 3o van haar
rapport.
In 1837 is de wet tot stand gekomen waarbij o.a.
bepaald wordt, dat van rijkswege elk jaar een uitkeering
aan de gemeente wordt gegeven voor de Salarissen van
Burgemeester en Secretaris, die ten hoogste GOO bedraagt.
Nu heeft de commissie nagegaan hoe na 't inwerking treden
dier wet met die (100 gehandeld is; en daarop duiden
Gedeputeerden Staten ook juist, want die wijzen er o.a.
op pagina 2 en 3 bovenaan van hun schrijven op, hoe
weinig gemeenten gebruik gemaakt hebben van de be
voegdheid om een faveur te doen uit do staatskas, dat
verleend werd omdat van rijkswege zoo veel werk werd
gelegd op de schouders van den Burgemeester.
Het rapport haalt het volgnummer van de gemeente-
begrooting aan, waaronder die /tSOO onder de baten
voor de gemeentekas worden gebracht. Slechts 203
van die 600 is gebruikt; door liet votum toch van
den Baad van 1838 is van die ƒ600 aan het trateinent
van den Secretaris 200 toegevoegd en de resteerende
400 is nog altijd niet toegevoegd aan de wedde van
den Burgemeester. De commissie nu meent, dat het
billijk is, dat die ƒ400 nu besteed worde voor het doel
waarvoor die som bestemd is.
Den Burgemeester is in de laatste jaren de uitvoering
opgedragen van tal van rijkswetten, die veel werk geven:
Alilitiewet, Landweerwet, Leerplichtwet, Veiligheidswet,
De heer Schoondermark verklaarde het antwoord, hem
door den heer Duparc gegeven en door den heer van
Ketwich Verschuur mede aangehaald, dat een trapsgewjjze
Doch op dit oogenblik verhooging van het traetement van den Secretaris niet
Hinderwet, Ongevallenwet en Beroeps wet. Daar
0111 18
zou kunnen, nog niet goed te begrijpen. Volgens art.
134 der Gemeentewet wordt dat traetement, gehoord de
Baad, door Gedeputeerde Staten vastgesteld onder goed
keuring der Kroon. Waarom kunnen Gedeputeerde Staten
lin niet zeggen dat het traetement ƒ3333 zal bedragen
met 5-jaarlijksche verhoogingen van ƒ253 tot een
maximum van 3533 Y
In de tweede plaats spreekt de heer van Ketwich
Verschuur er over, dat het juist aan de Kroon is over
gelaten om de verhoudingen in den lande billijk tegenover
elkaar te doen zijn. Maar wanneer men dan overal zoo
blijft redeneeren, zon men nimmer tot eenige verhooging
geraken. De Kroon zou dan altijd zeggenneen, die
krijgt te veel tegenover een ander.
Spreker komt terug op hetgeen hij de eerste maal al
zeidevan Friesland begint de victorie. Gedeputeerde
Staten zijn hier tot de de overtuiging gekomen, dat
verandering dient te worden aangebracht. Dit kan de
Kroon aanleiding geven om elders te volgen, andere
provinciën zullen volgen en dan krijgt men weer gelijkheid,
maar van hoogere bedragen.
Fit den aard der zaak, zoo constateerde de heer
Troelstra, is de hier aanhangige zaak er één van
eenigszins teederen aard, maar spreker meende, dat toch
ieder lid van den Baad zijn meening behoorde uit te
spreken. Spreker ging hier geheel en al mee met hetgeen
het laatst door den heer van Ketwich Verschuur werd
aangestipt, dat die ƒ633, die ouder de wet van 1837 aan
de gemeenten werd toegekend, uitgekeerd werden voor
Burgemeester en Secretaris. Daarop dient bij deze be
raadslaging wel gelet te worden.
Spreker meende zich te herinneren, dat in 1837 door
Gedeputeerde Staten is berust in 's Bauds advies om het
traetement van den Burgemeester dat vroeger 2533
was geweest, maar vóór de benoeming van Burgemeester
Lijcklama op ƒ3530 was gebracht, te laten op dat bedrag
en het traetement van den Secretaris met 230 te
verhoogen, waartoe destyds door den Baad met algemeeno
stemmen werd besloten.
Nu moest spreker gulweg bekennen, dat het hein
ietwat bevreemdde, dat Gedeputeerde Staten na verloop
van zeven jaar aankomen met voorstellen om den
Burgemeester ƒ1300 en den Secretaris ƒ530 meer te
geven. Naar sprekers meening hebben Gedeputeerde
Staten bovendien geen zeer gunstig tijdstip uitgekozen
voor een algemeeno verhooging der bezoldigingen van
deze titularissen in de provincie. Het geheele gewest
lydt kennelijk onder du verkeerde rewlimr tusschen