116 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Mei 1905.
wordt gezorgd. Het oude systeem heeft dit voor, dat
het de belangen van niemand aantast, terwijl bij telefo
nische alarmeering ons telefoonnet voor het algemeen
verkeer wordt stop gezet, waardoor allerlei belangen ge
vaar loopen te worden benadeeld.
Uok mede hierom acht spreker het wensehelijk, de
zaak nog eens rustig te overdenken, ten einde de gere
zen bezwaren te kunnen overwegen Overijling in deze
zaak is door niets gewettigd.
I)e Voorzitter zegt reeds te hebben gevreesd dat bij
het thans aan de orde zijnde voorstel, de Raad zich zou
begeven in eene appreciatie van de wijze van alarmeering
bij brand, zooals Brandmeesters zich die hebben gedacht
en dat dus over het hoofd zou worden gezien, dat men
hier te doen heeft met het geven van voorschriften, ter
uitvoering van 's Raads besluiten.
Uit het door de heeren Wilhelmjj en Feddema ge
sprokene is dan ook weder andermaal gebleken, hoe
moeilijk dit terrein van uitvoering is voor eene verga
dering, die zich in gevallen als het onderhavige tot
wetgevendc'n arbeid heeft te bepalen en die als regel
vertrouwen moet, dat, wat in algeiueene lijnen door haar
in verordeningen is aangeduid, later in détails door Bur
gemeester en Wethouders naar belmoren zal worden
geregeld d.w.z. op zoodanige wjjze dat 's Raads alge-
meenc regeling, in hare uitwerking tot volledig effect
geraakt.
Zoo moot nu ook tot de taak van Burgemeester en
Wethouders geacht worden te belmoren, het regelen van
de wijze van alarmeering en van die alarmeering zelve,
in geval van brand. De taak van den Raad bestond in
het toestaan van de benoodigde gelden tot aanschaffing
van brandbluschmaterieel en in het regelen in algemeene
trekken, van de inrichting der brandweer, dus van het
personeel, dat zoo noodig het materieel zou moeten be
dienen Van die op hem rustende verplichtingen heeft
de Raad van Leeuwarden zich afdoende gekweten en hij
zal thans aan Burgemeester en Wethouders moeten over
laten om én dat personeel én dat materieel op de meest
practisehe wijze in den dienst te doen voorzien.
Aldus beschouwd, zijn dan ook de opmerkingen der
beide vorige sprekers, over verantwoordelijkheid die zjj
niet willen dragen, wel eenigszins misplaatstniet zij
dragen verantwoordelijkheid, doch Burgemeester en Wet
houders, en deze laatsten niet alleen tegenover den Raad,
maar tegenover de geheele burgerij, die moet kunnen
vertrouwen, dat zoo spoedig mogelijk brandbluschmaterieel
ter bedreigde plaatse kan worden aangevoerd.
Waar nu Brandmeesters in de wijze van alarmeering
verandering en naar hun oordeel, op de voorgestelde
wjjze, verbetering willen zien aangebracht, zijn Burge
meester en Wethouders huiverig geweest om zich daar
tegen te verzetten en zij zouden hoogst waarschijnlijk
de uitvoering der zaak onmiddellijk ter hand hebben
genomen, ware liet niet dat 's Raads verordening van 9
Februari 1897 het onderwerp ten deele tot zich had ge
trokken, door in art. 14 een brandwacht voor te schrijven
en in de artt. 17 en 18 de alarmeering te regelen.
Vandaar dat thans den Raad dit voorstel heeft bereikt,
waarbij ten slotte er nog op dient gewezen, dat de over
gelegde, door Brandmeesters ontworpen regeling er eene
is, die niet als vaststaande mag worden beschouwd, aan
gezien nog over menig punt tusschen Brandmeesters en
het college van IJageljjksch Bestuur zal moeten worden
geconfereerd. De overlegging van het stuk is alleen uit
deferentie tegenover den Raad geschied.
De heer Wilheimij moet geheel met den Voorzitter
van meening verschillen; het is de Raad, op wien de
verantwoordelijkheid drukt voor de rust der burgerij.
Burgemeester en Wethouders zijn blijkbaar het systeem
toegedaan van telefonische alarmeering der brandweer en
geven hieraan de voorkeur boven de nacht-brandwacht,
die zij wenschen af te schaffen. Als Burgemeester en
Wethouders nu echter bewijzen bijbrachten, om hunne
meening te staven, dan zou de Raad over het voorstel
beter een oordeel kunnen vellen; zoolang dit echter niet
plaats heeft gehad, zal spreker aan het oude systeem de
voorkeur geven boven het nieuwe. Dit laatste is veel
te omslachtig om spoedig personeel bij een brand aan
wezig te doen zijn. Weliswaar wordt de nieuwe re
geling slechts een voorloopige maatregel genoemd, doch
bij aanneming van het voorstel is het systeem vastgesteld.
De Voorzitter had gehoopt dat hij den heer Wilheimij
zoo al niet overtuigd, dan toch gerustgesteld had op het
punt der verantwoordelijkheid.
Spreker wijst er op dat het niet Burgemeester en
Wethouders waren, die eene nieuwe wjjze van alarmee
ring begeerden, doch dat brandmeesters het voorstel
daartoe deden.
Waar een college, op hetwelk zulk eene groote verant-
woordeljjkheid ten opzichte van het blusschen van brand
rust, de bestaande wijze vau alarmeeren onvoldoende
noemt en verklaart, dat bij de door hem ontworpen nieuwe
regeling zeer veel verbeterd zal zijn, daar mag toch, naar
het spreker wil voorkomen, de Raad zich wel ernstig
bedenken, alvorens hij, gelijk do heer Wilhelmjj doet,
zóó positief verklaart dat de bestaande wjjze beter is dan
de thans voorgestelde.
En wat nu den waarborg betreft dien de heer Wilheimij
in de brandwacht wil behouden, daar doet spreker hem
opmerken dat zóó kostbare waarborg, die jaarlijks eene
uitgave van circa ƒ1500.vordert, juist niet meer noodig
zal zjjn, wanneer het stelsel van alarmeeren maar eenmaal
is verbeterd. Juist het gebrekkig alarmstelsel scheen te
dwingen tot het houden van een brandwacht.
De heer Troelstra zegt, dat dit onderwerp meermalen
een punt van bespreking heeft uitgemaakt met het col
lege brandmeesters, liet voordeel van de nieuwe rege
ling zal hierin bestaan, dat thans slechts een gedeelte
der brandweer, een zekere kring van brandweerliedeu
zal worden opgeroepen. Bij nacht gaat dit weldan is
bijkans een ieder thuis. Doch des daags is het anders,
dan is de een voor zijn bezigheden hier, de ander daar.
Hoe komt men dan aan personeel? Hierin ligt wel
eenig bezwaar, thans loopt ieder spuitgast naar zjjn spuit
en daii naar den brand. Het gevolg hiervan is, dat er
vaak meer spuiten zjjn dan noodig is, ja, soms staat de
een de andere in den weg. Dit zou men weer als een
nadeel van de tegenwoordige regeling kunnen achten.
Thans heeft de Raad te kiezen tusschen de oude of
de nieuwe regeling. De wijze van alarmeering vindt
spreker bijzaak en mocht de Raad met het voorstel van
Burgemeester en Wethouders meegaan, dan zal overwo
gen kunnen worden of de nadere regeling aan de goed
keuring van deze vergadering zal worden onderworpen.
De zaak is ampel en breed besproken en door de
brandmeesters ernstig overwogen. Ook is geïnformeerd
bij andere plaatsen, waar hetzelfde stelsel wordt gevolgd.
Het resultaat is geweest dat Burgemeester en Wethouders
geene vrijheid hebben gevonden, om zich tegen het aan
bevolen stelsel te verzetten.
Indien de Raad uitstel van behandeling verlangt, heb
ben Burgemeester en Wethouders daartegen niet het
minste bezwaar, hier dient gehandeld te worden met
kennis vau zaken en na nauwgezet overleg.
Ten slotte meent spreker te moeten opmerken, dat de
motie-Wilhelmjj niet behoeft te worden aangenomen, in
dien uitstel van behandeling wordt verlangd.
De heer Duparc verklaart zich aan de zjjde van Bur
gemeester en Wethouders te zullen scharen. De heer
Feddema sprak over de verantwoordelijkheid van den
Raad ten opzichte van de brandweer. Spreker is echter
van oordeel, dat die verantwoordelijkheid tot dusver juist
te groot was. Do verordening toch is al meer en meer
gebleken te veel te omschrijven en bepalingen te bevatten,
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Mei 1905.
117
die aan de uitvoerende macht, hier Burgemeester en
Wethouders, dienen te worden overgelaten.
Spreker gelooft dat de Raad met volle gerustheid de
.voorgestelde wijziging kan aannemen. Voortaan zal de
telefoon groote diensten kunnen bewijzen, doch iederen
dag kunnen er nieuwe ontdekkingen worden gedaan, die,
op haar beurt, de telefoon ter zjjde zullen schuiven.
Men legge daarom Burgemeester en Wethouders en even
zeer de brandweer niet te veel aan banden, waar het
geldt hot bepalen van de wijze van alarmeeren bjj brand.
De heer Hijlkema is liet met den Voorzitter en den
heer Duparc volkomen eens, dat dergelijke détails niet
bij den Raad belmoren. Deze staat de kosten voor
brandbluschiniddelen toe en de bijzaken worden door
Burgemeester en Wethouders geregeld.
De heer Troelstra heeft reeds opgemerkt, dat Burge
meester en Wethouders met brandmeesters omtrent de
in te voeren nieuwe regeling hebben geconfereerd. Ook
bij het Dugeljjksch Bestuur ontmoette het nieuwe systeem
in den aanvang bezwaren; doch brandmeesters hebben de
gerezen bedenkingen afdoende weerlegd. Overigens moet
spreker erkennen, dat in het oude stelsel veel goeds wordt
gevonden daarover kunnen de heeren Feddema en Wil
heimij, als oud-brandmeesters, het best oordeelen. Spreker
meent echter, dat over 't algemeen II. 11. brandmeesters
thans vóór het nieuwe systeem zjjn gestemd; en de
redenen, die zjj daarvoor aanvoerden, hebben Burgemees
ter en Wethouders en dus ook spreker overgehaald en
aanleiding gegeven tot het aan de orde zjjnde voorstel.
Men vergete niet, dat het in de eerste plaats brandmees
ters zelf zijn, die met de uitvoering der nieuwe regeling
hebben te maken. En spreker gelooft niet, dat zjj lucht
hartig te werk zijn gegaan zjj zijn verantwoordelijk
voor de nieuwe regeling, en zjj zouden haar zeker niet
hebben voorgesteld, indien de overtuiging bjj hen niet
vaststond, dat zij goed zou werken.
De hoofdzaak is het loe.alineeren bjj branddit nu zal
het groote voordeel zijn, dat met het nieuwe systeem
bereikt wordt.
De heer Feddema beschouwt de motie van den heer
Wilhelmjj als van zeer onschuldigen aard.
Spreker wil het college van brandmeesters allerminst
beschuldigen van ondoordachte handelingenhjj weet,
dat daarin ernstige mannen zitting hebben. Doch de lluad
maakt de verordeningen in het belang van de openbare
orde, waartoe zeer zeker ook de te nemen mUatregelen
bjj brand en het wekken van het personeel behooren.
Waar spreker zich nu geroepen acht om mede voor de
veiligheid der ingezetenen te zorgen, daar acht hij het
noodzakelijk, dat hem eene volledige regeling van het
nieuwe systeem worde overgelegd.
In dat licht wenscht spreker de zaak te beschouwen.
De heer Duparc wjjst er nogmaals op, dat men Bur
gemeester en Wethouders niet te veel aan banden moet
leggen. Wat is er bjj de verleden week vastgestelde
bouwverordening niet aan Burgemeester en Wethouders
overgelaten. De gevallen mogen niet in alle opzichten
gelijk zjjn doch spreker is niettemin vaii oordeel, dat
men hier de regeling van bijzonderheden aan Burgemees
ter en Wethouders dient over te laten.
De Voorziiter hoorde den heer Feddema zeggen, dat
de motie van don heer Wilhelmjj van zeer onschuldigen
aard is. Doch het slot, om de geheel uitgewerkte re
geling aan de goedkeuring van den raad te onderwerpen,
is toch niet zoo onschuldig. Onder die regeling toch
valt de uitvoering der alarmeering en deze behoort aan
Burgemeester en Wethouders te worden opgedragen.
De wjjze van alarmeeren, in het eerste gedeelte van
de motie bedoeld, in reeds bjj Burgemeester en Wethou
ders overwogen zjj hebben reeds op advies van brand
meesters hun gedragslijn bepaald, en in ruwe trekken
de ontworpen regeling ter kennis van den Raad gebracht.
Deze moet de gelden voor de meerdere veiligheid toe
staan, doch daarmede heeft hij zich van zijn taak ge
kweten. Spreker acht de motie, zooals zjj daar ligt, niet
aannemelijk. Jntusschen kan zij aannemelijk worden
gemaakt, door daaruit het eerste deel te lichten.
De heer Wilheimij is van oordeel, dat ook de bevoegd
heid, waarvan gebruik te maken in het 2e deel der
motie wordt voorgesteld, die des Raads is. Spreker ziet
niet in, waarom Burgemeester en Wethouders niet nailer
hun voorstel kunnen overwegen.
De Voorzitter herhaalt, dat Burgemeester en Wet
houders hun voorstel niet meer behoeven te overwegen.
Dat is reeds rijpelijk gebeurd. Zjj zjjn zelfs huiverig
om met andere voorstellen, afwijkende van die van brand
meesters, bjj den Raad te komen. De heer Wilhelmjj
kan gerust uit zijne motie lichten het gedeelte, luidende:
„opdat dit college zal overwegen welke wjjze van alarmee
ring moet worden ingevoerd".
Hij bereikt zjjn doel volkomen, indien de Raad het
2e gedeelte aanneemt.
De heer Wilheimij verklaart zich nu bereid, zijne
motie in den aangegeven zin te wijzigen.
De Voorzitter vraagt of de motie-Wilheimij, zooals die
thans is gewijzigd, nog wordt ondersteund.
De heer Feddema merkt op, dat de motie van den
heer Wilhelmjj is ingediend naar aanleiding van het
voorstel van Burgemeester en Wethouders en wel, omdat
daarin niet zjjn aangeduid de wjjzigingeu in den dieust
der brandweer, door hen voorgestaan.
Aangezien spreker zich echter, evenals de heer Wil
heimij, met liet gronddenkbeeld van do reorganisatie der
alarmeering niet kan vereenigen, achtte hij nadere over
weging van het aanbevolen systeem door Burgemeester
eii Wethouders wensehelijk. Wordt dit gedeelte nu uit
de motie gelicht, dan verliest tfij voor spreker haar be
langjuist daarom kan li jj slechts aan de oorspronkeljjke
motie steun bijven verleeneu.
De Vojrzifter vervvjjst naar het voorstel vau Burge
meester en Wethouders, waar zjj zeggen „Ten einde
I duidelijk te maken op welke wjjze Brandmeesters zich
het aanbevolen systeem en de werking daarvan voorstel
len, leggen wij het van hen ontvangen schrjveu met
bijlagen hierbij aan U over."
Spreker legt hier nadruk op om te doen uitkomen,
dat Burgemeester en Wethouders het aanbevolen svsteem
O o
wensehelijk achten en nadere overweging bjj hen niet
behoeft plaats te hebben. De motie-Wilhelmj kan naar
zijn oordeel gerust gewijzigd worden.
Do heer Feiklema verklaart hierna, ook de gowjjzigde
motie-Wilhelmjj te bijven ondersteunen.
Hierna wordt de gewijzigde motie-Wilhelmj in stem
ming gebracht en verworpen met 15 tegen 5 stemmen,
die der heeren Koopmans, Wilhelm jj, Jansen, Beerends
en Feddema.
Aan de orde is onderdeel Ia van het voorstel van
Burgemeester en Wethouders, luidende
I. a. Art. 14 der verordening tot regeling van de
brandweer ((lemeenteblad 1897 no. 9), zooals deze is ge
wijzigd bij Gemeenteblad 110. 27 van I960, aldus te
lezen
ln bijzondere gevallen kan op last van Burgemeester
en Wethouders na overleg met, of op voorstel van den
opporbrandmeester gedurende den tijd van 's avonds tien
tot 'smorgens zeven uur brandwacht worden gehouden.