130 Verslag van de handelingen van den gemeenten
zeker niet moeilijk vier overtredingen per dag te consta-
teeren, bijv. met kermis, koninginnedag ol' andere fees
telijke dagen. De gevolgen voor den vergunninghouder
zijn zóó, dat de vergunning hem kan worden afgenomen,
d.w.z. dat hjj broodeloos wordt gemaakt, dat zijn huis
de waarde niet meer heeft, en zijn zaak weg is. Dat
zijn spreker's motieven, en hij hoopt er nog meer van
andere leden van den Raad te hooren, waarom hjj met
leedwezen ziet, dat op een zoo billijk verzoek als dat
van adressanten niet gelet zal worden, en niet aan de
Kroon ontheffing zal worden voorgesteld. Spreker heeft
groot bezwaar om met de conclusie van het prae-advies
mee gaan.
Ook de heer Baart de la Faille heeft met leedwezen
gezien dat Burgemeester en Wethouders genoodzaakt zijn
geworden, naar spreker voorkomt, om op het adres niet
in te gaan en geen ander prae-advies te geven in deze zaak.
Het komt spreker voor, dat Burgemeester en Wethou
ders zich hebben gesteld op het standpunt, dat door den
wetgever is ingenomen, en dat zij eenvoudig uitvoering
geven aan een artikel der wet, zooals die in de Kamer
is aangenomen en dat doen in den geest, zooals die wet
door de meerderheid is geredigeerd. Dit neemt niet weg
dat de groote minderheid waarvan de heer Jansen zich
tot orgaan maakt en waarbij spreker zich aansluit, met
leede oogen ziet, dat een bepaling zoo draconisch en zoo
vexatoir, in een wet is neergelegd. Voortdurend hangt
het zwaard van Damocles den vergunninghouders boven
het hoofd.
Toch gelooft spreker, dat Burgemeester en Wethou
ders in hun voorstel correct handelen en het komt hem
voor, dat van den kant van den Raad der Gemeente
Leeuwarden er niet tegen gereageerd kan worden met
kans op succes. Maar terecht heeft de heer Jansen ge
wezen op het euvel, dat dikwijls aan de toepassing ver
bonden kan zijn en dat aan die toepassing een inquisi
toriaal karakter verleent. De een zal bijv. uit nijd den
ander het brood uit den mond willen nemen, of wel een
al te ijverig politic-agent zou gebruik kunnen maken van
een oogenblik, dat de vergunninghouder in de onmoge
lijkheid verkeert om zich ervan te overtuigen of zich op
dat moment geen kind beneden 1(1 jaar in het lokaal
bevindt. Wanneer dat het geval is, wordt de bepaling in
haar toepassing immoreel en inquisitoriaal en dat ver
dient slechts afkeuring. Terwijl spreker als lid van den
Raad zich slechts uoode neerlegt bij de onmogelijkheid,
om hier iets te doen, wenscht hij hier toch den wensch
en het vertrouwen uit te spreken, dat dit artikel in
milden zin zal worden toegepast, zoodat de vergunninghou
ders niet voortdurend in gevaar verkeeren, dat zij in
hun nering worden bedreigd.
De heer Duparc staat op hetzelfde standpunt als de
laatste spreker en in beginsel ook op dat van den heer
Jansen. De heer Baart de la Faille heeft het woord
„draconisch" gebruikt. Spreker gelooft, dat de geheele
wet daarmee voldoende is gekarakteriseerd. Niet, omdat
spreker niet het misbruik, ja zelfs het gebruik van sterke
dranken zooveel mogelijk zou wensehen te zien tegenge
gaan. Maar de nieuwe Drankwet doet dit op een wijze,
die den eerbied voor de wet bij velen dreigt te vermin
deren.
lntusschen is spreker het met Burgemeester en Wet
houders volkomen eens, dat er thans niets aan is te doen.
Het zal zeker aan velen ook niet onbekend zijn, dat reeds
in meer dan één gemeente de Raad zich tot de Kroon
had gewend in den zin van het 2de lid van art. 43,
maar dat op alle dergelijke verzoeken afwijzend is beschikt.
Nu zou de gemeenteraad van Leeuwarden het wel weder
eens kunnen probeeren, omdat zekere omstandigheden
sedert eenigszins zijn gewijzigd, spreker gelooft echter
niet dat er eenig heil van te wachten zou zijn. Spreker
zal daarom meegaan met het voorstel vau Burgemeester
en Wethouders. Misschien komen er nog wel eens
tad van Leeuwarden van Dinsdag 4 Juli 1905.
betere tijden ook in dit opzicht, en, als dun mocht blijken,
dat er een ander inzicht bij de llooge Regeering is geko
men over de Drankwet, evenals misschien nog over
andere in den laatsten tijd vastgestelde wetten, zoo kan
de Raad op de zaak terugkomen.
Verder sluit spreker zich aan bij den heer Baart de la
Faille, ten aanzien van wat deze zeide omtrent de toepassing
der bepaling. Er is eens gezegd, dat geen wet zoo goed
is of zij kan door een slechte toepassing slecht worden,
en omgekeerd dat een slechte wet door de wijze van
toepassing kan worden verzacht. Evenals de heer de la
Faille zou spreker daarom ook gaarne de zoo draconische
bepaling zooveel mogelijk mild wensehen te zien toegepast.
De heer Schoondermsrk stemt ook in met de beide
voorgaande sprekers en is overtuigd, dat Burgemeester
en Wethouders ook, als zij eenigszins aan het verzoek
hadden kunnen voldoen, dat gedaan zouden hebben. Zij
worden echter door de wet en nog meer door de toe
lichting, die daarbij is gegeven, gedwongen om niet aan
het verzoek te kunnen voldoen. Dat dit artikel zeer draco
nisch is, werd al herhaaldelijk gezegd. Als men nu ook
nog eens art. 51 opslaat, kan men zien, dat overtreding
van het verbod in art. 43 gestraft kan worden met een
hechtenis van ten hoogste 5 weken of boete van ten
hoogste 150 gulden. Dat is voor zulk een feit al een
heel erge straf. En als men binnen 10 jaar 4 maal voor
dit zelfde feit wordt vervolgd, kan men gestraft worden
met verlies dei- vergunning. J)e Raad heeft zich even
wel te houden aan de wet. Zooals de hoeren Baart de
la Faille en Duparc reeds hebben gezegd, moet de Raad
nolens volens het verzoek afwijzen. Spreker zou nu gaarne
zien, dat dit ook aan adressanten werd kenbaar gemaakt
en stelt daarom voor, hun het volgende te antwoorden
„aan adressanten te berichten, dat de Raad gaarne
bereid zou zijn, aan hun verzoek te voldoen, doch zich
daarvan vermeent te moeten onthouden, omdat hij voor
ziet, dat evenals reeds ten aanzien van andere gemeenten
is geschied, de verlangde ontheffing niet door de Koningin
zal worden verleend."
Dit amendement wordt ondersteund en komt mede in
behandeling.
De heer Jansen zegt, dat door den heer Duparc is
gesproken over het misbruik van sterken drank en de
middelen, die kunnen dienen om het tegen te gaan.
Ook spreker juicht bestrijding van drankgebruik toe en
sluit zich daarbij aan. Voor spreker persoonlijk en voor
velen met hem behoeven er geen vergunningen te bestaan,
maar daarvan is op dit oogenblik geen sprake. Het gaat
hier geenszins om het al dan niet tegengaan van drank
gebruik. Spreker wenscht dit in het debat in te voegen,
omdat hij niet beschouwd wil worden als iemand, die de
vergunninghouders wil verdedigen. Spreker verfoeit het
drankgebruik, maar hier is het moeilijke geval aan de
orde om te voorkomen, dat jongelieden beneden de Hl
jaar anders dan onder meerderjarig geleide bepaalde
lokalen betreden. De moeilijkheden, daaraan verbonden,
heeft spreker zoo pas reeds ontwikkeld.
Door de heeren Baart de la Faille en Duparc is gezegd,
dat zij het in beginsel eens zijn, dat dit een draconische
wet is, welker uitvoering vreeselijkc gevolgen kan hebben.
Toch gaan zij met het voorstel van Burgemeester en
Wethouders mee, omdat het niet anders kan. Maar
waarom staat in het 2e lid van art. 43, dat ontheffing
kan worden verleend? De wet geeft hier zelf een middel
tot verzachting aan. Waartoe staat dat er in, als men
weigert, liet te laten gebruiken Die vraag zal hier
wel onbeantwoord blijven. Waar echter door de wet
zelf de gelegenheid wordt geboden om de aanvraag om
ontheffing te doen, kan de Raad althans die gelegenheid
te baat nemen om aan de ingezetenen te toonen, dat hij
niet met de bepaling der wet meegaat en zulk een artikel
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 4 Juli 1905.
131
in de wet niet goedkeurt. Zonder dat de Raad aangezien
behoeft te worden voor hetgeen spreker persoonlijk reeds
van zich afgeworpen heeft, n.l. dat hij den vergunning
houders eii den drankverkoop de hand boven het hoofd
zou willen houden, kan dit college zijn wil doen kennen
ten aanzien van liet eenige punt, waar het hier om gaat:
een bijzonder streng systeem van wetstoepassing, waardoor
men getroffen wordt, zonder dat men den wil had om te
overtreden.
De heer Koopmans verklaart, dat hij geheel zou mee
gaan met een Drankwet, die uit één artikel bestond
„het is verboden sterken drank te fabriceeren en te
schenken".
Nu men echter zit met deze wet en deze een middel
aan de hand geeft om een der meest draconische bepa
lingen te verzachten, heeft spreker gewacht op de uit
éénzetting van redenen, die pleiten tegen inwilliging van
het gedaan verzoek. Spreker heeft nu drie leden ge
hoord, die gaarne met het verzoek zouden meegaan, doch
zich scharen aan de zjjde van Jhirgemeester en Wethou
ders, omdat „het niet kan", omdat de wet moet worden
uitgevoerd. Ja, dat zeggen Burgemeester en Wethouders
in hun prae-advies ook in het eerste deel de Raad is
niet geroepen om een mogelijk strengere werking van
het artikel in het algemeen te verzachten. Spreker be-
grjjpt die uitdrukking niet, want alle leden van den
Raad mogen toch wel geacht worden uit zichzelf te we
ten, dat zij in dezen niet ook voor andere gemeenten
kunnen zorgen. Dat„in het algemeen" slaat hier
nergens op.
Dan leest men in liet prae-advies: „Wel zou van den
Raad het initiatief mogen uitgaan, indien de plaatselijke
toestanden en omstandigheden zulks uit anderen hoofde
raadzaam maakten". Spreker heeft echter geen enkel
motief gehoord, waarom het hier niet raadzaam zou zijn.
Het prae-advies gaat voort: „Indien zich in de ge
meente slechts een enkel vergunningslokaal bevond"
spreker gelooft niet dat er één zulk een gemeente is, en
men heeft het hier toch over een geheele gemeente
dan„zou zich het geval kunnen voordoen, dat het
onbillijk was, jongelieden daar niet toe te laten". Er
kenning dus van de mogelijkheid eener onbillijke werking.
Burgemeester, en Wethouders gaan voort: „Zoo kan
voor dorpsuitspanningen op het platteland, waar de jeugd
uit de stad zich vermaakt of waar wielrijders pleisteren,
het verbod in al zijn gestrengheid niet worden doorge
voerd." Spreker wil hier tusschenvoegcn, dat niet alleen
de stadsjeugd naar de buitengemeenten trekt, maar dat
even goed de jeugd van buiten naar de stad komt om
zich te vermaken. Even goed als wielrijders buiten pleis
teren, komen vele jongelieden van buiten in de stad.
Zoo het verbod niet in alle strengheid uitgevoerd kan
worden in buitengemeenten, ligt daar de erkenning in,
dat het ook hier in de stad niet kan. Dit mede tot
antwoord aan de heeren, die zeggen, dat men niet an
ders kan doen dan het verzoek afwijzen, omdat de wet
uitgevoerd moet worden. Dat kan niet en Burgemeester
en Wethouders zelf erkennen in hun prae-advies dat het
niet altijd kan.
De Burgemeester als hoofd der politie zal onmogelijk
aan de politie kunnen opdragen, om maar wat door de
vingers te zien, hier en daar. Dat zal geen enkele au
toriteit toch ooit doen.
Dan zeggen Burgemeester en Wethouders: „daarom
is in de wet de mogelijkheid gelaten, dat op het voor
stel van den gemeenteraad in bepaalde gevallen door de
Kroon van het verbod dispensatie kan worden verleend".
Dat bepaalde geval acht spreker hier evengoed aan
wezig als Burgemeester en Wethouders erkennen, dat
het zich buiten kan voordoen. De heer Jansen heeftal
eenige zaken genoemd, en spreker wil de lijst niet uit
breiden, waaruit blijkt, dat het naleven der wet voor
sommige lokaliteiten bijna onmogelijk is. Burgemeester
en Wethouders zeggen echter„het is duidelijk, dat
onze gemeente evenwel voor die dispensatie bezwaarlijk
in aanmerking kan komen." Waarom Spreker heeft
dat in liet prae-advies niet gelezen. Spreker kan niet
anders, dan opponeeren tegen dit prae-advies. Hij ge
looft wel, dat ook bij Burgemeester en Wethouders
de goede wil wel heeft voorgezeten om met belangheb
benden mee te gaan en spreker hoopt Burgemeester en
Wethouders overtuigd te hebben, dat de wet er aanleiding
toe geeft. Andere gemeentebesturen hebben de poging
ook gedaan, zegt de heer Duparc. Zonder succes welis
waar, maar dat is voor Leeuwarden geen reden om het
na te laten.
„Men loopt met het hoofd tegen den muur," hoort
spreker den heer Duparc zeggen. Dat is evenwel niet
zoo erg als men er zelf geen blessuur van krijgt. Spreker
is overtuigd dat men, door te voldoen aan het verzoek
van adressanten, handelt in het belang van de gemeente.
Daarom dient spreker een voorstel in van den volgenden
inhoud
De ltaad
gehoord de discussiën over het adres van de vereeniging
„Vergunning- en Verlof houders" te Leeuwarden
Besluit
a. aan te vragen ontheffing van het bepaalde in het
eerste lid van art. 43 der Drankwet, voor zoover betreft
het toelaten van personen beneden 16 jaar in voor het
publiek toegankelijke lokaliteiten, waarvoor door Burge
meester en Wethouders vergunning is verleend in deze
gemeente
Ik adressanten te berichten, dat aan hun verzoek zal
worden voldaan.
Dit voorstel wordt ondersteund en maakt dus mede
onderwerp van beraadslaging uit.
De lieer Beekhuis noemt liet wel opmerkelijk dat
hier thans dezelfde stemming heerseht, die ook bij Bur
gemeester eu Wethouders heeft geheerscht, want nog
geen der sprekers heeft zich anders uitgedrukt, dan dat
de bepaling op zichzelf afkeuring verdient, maar dat
zooals ook in de vergadering van Burgemeester en
Wethouders is besproken - het niets zal geven of de
Raad al dispensatie verleent, omdat de Kroon dat besluit
toch zal vernietigen. Dat heeft bij de meerderheid van
Burgemeester en Wethouders de beslissing gegeven en
zoo is het nu ook hier weer bij een aantal sprekers,
maar daarmee kan spreker zich toch niet geheel
vereenigen. Men staat hier voor de vraag of de Raad
voor de gemeente Leeuwarden dispensatie, zou wensehen,
men moet dus booordeeleu, of men het voor Leeuwarden
wenschelijk of onbillijk acht, dat de bepaling wordt ge
handhaafd. De Raad is geroepen volgens de wet om
zich daarover uit te spreken. Dan staat het aan de
Kroon om te zeggen of deze de ontheffing al dan neen
wil verleenen. Leeuwarden heeft dan echter zijn plicht
gedaan. Het stuit spreker tegen de borst om waar
men wel dispensatie wenscht toch afwijzend op het ver
zoek te beschikken.
De heer Baart de la Faille heeft wel gezegd, zich te
willen neerleggen bij een zaak, die toch niet is te winnen,
maar heeft daaraan toegevoegd den wensch, dat de wet
zeer mild zal worden toegepast. Daarin ziet spreker nu
eenig gevaar. Als de wet er eenmaal is, moet zij ook
worden toegepast, anders blijft men nooit op een goeden
voet met het recht. Als de wet de gelegenheid biedt
tot dispensatie, moet men die evenwel ook verleenen als
dit billijk is, en daarbij niet letten op de gevolgen, of
het besluit ook soms vernietigd kan worden.
De lieer Schoondermark heeft de heeren Jansen en
Koopmans herhaaldelijk hooren zeggen, dat zij niet be
grijpen waarom het niet mogelijk is, het verzoek van
adressanten in te willigen. Spreker wil daarom even
voorlezen wat de toelichting op alinea 2 van art. 43 zegt.