132 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 4 Juli 1905. Bedoeld is, dat de bepaling der 1ste alinea niet toe passelijk zal worden verklaard in die gemeenten, waar geen andere voor het publiek toegankelijke lokaliteit bestaat, waar de fietsende en schoolgaande jeugd, die iets moet gebruiken of die wil uitrusten, onder dak kan komen. Dat is de reden, waarom spreker in beginsel wel het verzoek wil inwilligen, maar zich voor een dikken muur ziet geplaatst, waar hij niet doorheen kan. Spreker is van oordeel, dat Leeuwarden evenals andere gemeenten nul op het request zal krijgen en acht het daarom beter, die nuttelooze poging niet te doen. Misschien zon men er adressanten nog op kunnen wijzen, dat zij zich tot de Tweede Kamer moeten richten. Wanneer de Baad in zijn antwoord de wenscheljjkheid uitspreekt, dat ook hier ontheffing mogelijk wordt gemaakt, kunnen adressanten zich, steunende op dat antwoord, tot de Kamer wenden en de Raad behoeft niet het hoofd te stooten bjj de Kroon. De heer Wolff was niet van voornemen het woord te voeren, doch van plan om op de motieven, die er de fieeren Baart de la Faille, Duparc en Schoondermark toe brachten, stilzwijgend met het prae-advies mee te gaan; maar één van de koks, die mede het prae-advies heeft gemaakt, de heer Beekhuis, doet spreker terugkomen van zijn voornemen om te blijven zwijgen. De heer Beekhuis heeft waarschijnlijk in de vergadering van Burgemeester en Wethouders reeds hetzelfde argument gebruiktdat het artikel moet worden afgekeurd en dat het nu op den weg van den Raad ligt om dispensatie te vragen. Daarmee is spreker het niet eens. liet komt spreker voor, dat wanneer er een wet is, die wet moet worden toegepast en wanneer er redenen zijn aangegeven om dispensatie aan te vragen, die gronden voor dispensatie niet wille keurig moeten worden uitgebreid. De heer Schoonder mark heeft uit de Memorie van Toelichting rebds mede gedeeld, welke gronden de wetgever zich voor het ver- Ieenen van deze ontheffing heeft gedacht, liet komt spreker voor, dat daarvan niet mag worden afgeweken. Hoezeer spreker het ook betreurt, voor Leeuwarden bestaat geen motief om krachtens de wet dispensatie te vragen. Daarom gaat spreker met Burgemeester en Wethouders mee. Nog een kleine opmerking, en wel, dat spreker geen reden ziet voor den heer Koopmans om een tegenvoorstel te doen tegenover dat van Burgemeester en Wethouders, want wordt het laatste voorstel afgestemd, dan komt van zelf wat de heer Koopmans wenscht en deze bereikt dus met tegefistemmen hetzelfde. Spreker zal echter ofschoon met bloedend hart, vóór het voorstel van Bur gemeester en Wethouders stemmen. De heer Duparc gelooft, dat, indien een oningewijde thans hier binnen kwam, zonder te weten dat het een raadsvergadering was, hij misschien tot de conclusie zou kunnen komen, in een vergadering van vergunning- en verlofhouders te zjjn aangeland, die geen vrede kunnen hebben met de Drankwet en samen er tegen willen protes teeren, omdat er voor het oogenblik geen middel is, verandering in de zaak te brengen. In het wezen der zaak is het ook niet anders, want, behalve de heer Koopmans, zien allen in, dat men met een adres aan de Kroon niets verder kan komen. Toch wenschen sommigen zulk een adres als een soort protestverklaring tegen de gewraakte bepaling van de Drankwet. Zij zullen echter toch wel weten, dat het niets zou baton en daarom slechts tijd verspillen is. In het voorstel van den heer Schoondermark is daar entegen geheel belichaamd wat spreker als het gevoelen van den Raad meende te mogen beschouwen, het gevoel van leedwezen n.l. dat men niet anders kan. Den heer Beekhuis moet spreker op een kleine ver gissing wijzen. Deze heeft gesproken van een besluit, dat de Raad zou nemen, om ontheffing te verleenen en de mogelijkheid, dat zulk een besluit door de Kroon zou worden vernietigd. Dit is niet juist. De Raad kan niet een besluit nemen tot het verleenen van dispensatie, maar slechts een voorstel aan de Kroon doen, opdat deze de ontheffing verleene. De heer Baart de la Faille blijft bij het straks uitge sproken gevoelen, dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders correct is, niet omdat spreker vreest, dat een door den Raad genomen besluit door de Kroon zal wordeu gecasseerd en omdat men dus staat voor het onmogelijke, maar, zooals de heer Wolft' reeds heeft gezegd, uit eerbied voor de wet, omdat de memorie van toelichting maakt, dat de Raad niet anders kan, op welk standpunt ook Burgemeester en Wethouders zich hebben gesteld in hun prae-advies. Spreker moet zich daarmee vereenigen. Zoolang het land zucht onder deze wet, moet men er zich bij neerleggen. Waar spreker overigens straks heeft gepleit voor een milde toepassing, was het niet de bedoeling, een beetje te schipperen; dat mag men van de hoogste autoriteit in de gemeente niet verwachten. Men moet echter voor komen, datgene waarop de heer Jansen weeshet in quisitoriale en immoreele, dat in de toepassing kan zijn gelegen. Spreker gelooft vast, dat de autoriteiten in dit opzicht zullen waken voor naleving der wet naar de letter, maar allerminst in dezen geest. Een woord nog over het voorstel van den heer Schoon dermark, waarmee spreker zich ook niet kan vcreenigen. De raadsvergadering is openbaar, ieder is in de gelegen heid om kennis te nemen van de gevoelens, welke daar kenbaar worden gemaakt. Spreker gevoelt zich dus volkomen verantwoord met de door Burgemeester en Wethouders voorgestelde beantwoording van het adres. Dat antwoord is juist geredigeerd. Meer is niet noodig. De Raad is aan adressanten geen verantwoording ver schuldigd. Spreker is dus tegen het voorstel van den heer Schoondermark, zoowel als tegen dat van den heer Koopmans, 't welk niets anders dan het tegenovergestelde van dat van Burgemeester en Wethouders in zich sluit. De heer Koopmans is door den heer Baart de la Faille niet tot ander inzicht gebracht. Ook van hem heeft spreker niet veel gehoord, waarom op het verzoek niet gunstig kan worden beschikt. De heer Wolff heeft gezegd, dat ingeval van afstem ming van het voorstel van Burgemeester en Wethouders reeds zou intreden wat spreker met zijn tegenvoorstel wenscht te bereiken. Spreker heeft dat ook eerst ge dacht, maar het later anders ingezien en meent nu met zijn tegenvoorstel op den goeden weg te zijn. Als het voorstel van het prae-advies werd afgestemd, zouden Burgemeester en Wethouders een schoone tafel hebben en misschien niets doen. Dat is de bedoeling niet. Men moet de zaak ten einde brengen en iets doen. Alleen van den heer Schoondermark heeft spreker iets gehoord, dat hem aanleiding zou kunnen geven om te zeggen: Leeuwarden is niet in de bij wet voorziene con ditie en kan de dispensatie nooit verkrijgen. De mede- deeling uit de Memorie van Toelichting, dat gemeenten zijn bedoeld met slechts één voor het publiek toegankelijke lokaliteit en deze eene met vergunning, is wel van belang. Als dit echter het eenige motief is, waarop het prae- advies van Burgemeester en Wethouders steunt, verdient dit wel eenige toelichting van dien kant. liet zou dan zijn, omdat we hier melkinrichtingen hebben, waarheen de jongelieden kunnen gaan. Dat zijn dan twee lokalen hier, waar zij zonder geleide mogen komen. We weten echter, dat dit bij feestelijkheden vrij primitieve gelegenheden blijven. Met 50 a t>0 per sonen zijn zjj gevuld en waar er dan ook nog ouderen een plaats zoeken, blijft er voor de jongelieden beneden 16 jaar waarlijk niet veel gelegenheid over. De eenige gelegenheden zijn dan logementen en café's, lo kalen met vergunning, waar een rustplaats is te vinden. erslag van do handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 4 Juli 1905. 133 In het bijzonder wil spreker hier nog den Prinsentuin noemen. Een 15-jarige mag daar dan zonder geleide niet meer komen. De Prinsentuin verkeert nu altijd in strafbare overtreding. Wil men tegenwerpen, dat dit voor den tuin niet geldt, dan doet spreker opmerken, dat zulke terreinen in de wet wel gerekend worden hij het gedeelte waarvoor de vergunning geldt. In elk ge val blijft daar de veranda vóór het koffiehuis, waar ver gunning is en waar kinderen toch voortdurend passeeren. Spreker kan niet anders dan persisteeren bjj zjjn voorstel en hoopt, dat de meerderheid met lictn meegaat. De Voorzitter meent, dat nu wel niemand meer het woord zal verlangen. Reeds twaalf sprekers lieten zich hooren. De heer Duparc heeft daarbij de opmerking geuit, dat men zou kunnen denken, dat hier een samen komst van vergunning-houders plaats vond. Uit defe rentie tegenover den Baad w il spreker dat gevoelen niet onderschrijven. Alleen moet spreker er tegen opkomen, dat eenigszins de indruk is gewekt, dat het college van Burgemeester en Wethouders ook de wetsbepaling zóó onbillijk gevonden zou hebben, dat dit college wanneer eenigszins mogelijk - inderdaad een voorstel in don geest van liet verzoek had willen doen. De vraag van billijkheid of onbillijkheid is inderdaad door Burgemees ter en Wethouders niet besproken, liet artikel lag er en moest worden uitgevoerd. Waar de heer Koopmans eenige malen zeidc, dat Burgemeester en Wethouders de hardheid van dit artikel toegegeven zouden hebben, ant woordt spreker, dat het de wetgever is geweest, die de onuitvoerbaarheid voor bepaalde gevallen heeft erkend en voorzien. Daarom heeft deze dan ook, waar de werking zeer onbilljjk zou worden, zelf den weg aangegeven om aan de bepaling haar harde zjjde te doen verliezen. Bur gemeester en Wethouders zjjn werkelijk in dezen niet te kort geschoten in eerbied voor de wet. Zjj hebben alleen de gevallen besproken, welke de wetgever heeft erkend en waarover hij duidelijk zjjn meening heeft gezegd. W at de vraag betreft op welke gevallen de bepaling omtrent het verleenen van ontheffing slaat, wjjst spreker op de geschiedenis van het ontstaan der bepaling. Zjj is in de wet gebracht bjj amendement door den heer Lobman. Deze verklaarde, dat de bedoeling niet was de wet te verslappen, maar wel de uitvoering te ver zekeren. Waar de uitvoering onmogelijk zou blijken, moest dat volgens den voorsteller, door de regeering zelf worden geconstateerd en dan mocht hier niet in voorzien worden door slapheid van de zjjde der plaatscljjke auto riteiten. Met een enkel woord is de beweerde onuit voerbaarheid hier ter stede besproken. Geen enkel lid kan echter volhouden, dat Leeuwarden in zoo abnormalen toestand verkeert tegenover andere gemeenten, dat hier niet zou gaan, wat daar toch wel gebeurt. Dat, naar beweerd werd, de wet draconisch is en hard, daaraan kan men hier niets doen; de wet moet nageleefd worden. Hoe men kan zeggen, dat Burgemeester en Wethouders geen argumenten hebben voor de afwijzing, begrijpt spreker niet; zjjns inziens is in het prae-advies volkomen terecht gezegd, dat liet geen betoog behoeft, dat de 2de alinea van art. 43 niet dient om in het algemeen, ook in een gemeente als Leeuwarden, ontheffing mogelijk te maken, liet lag zeker niet op den weg van den Raad, een poging te doen om het artikel daartoe te gebruiken. Wat het voorstel van den lieer Koopmans betreft, spreker heeft niet in de discussie willen interrompeeren en eerst het woord willen voeren, nadat alle sprekers het hadden gehad, liet heeft echter geen zin om te zeggen, dat door te stemmen tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders niets bereikt zou worden. In antwoord aan den heer Wolff heeft de lieer Koopmans gezegd, dat Burgemeester en Wethouders bjj verwerping van hun voorstel op schoon papier zouden staan. Neen, als het voorstel werd verworpen, ligt het vrij zeker in de rede, dat adressanten hun zin zouden verkrijgen. Maar als dit duidelijk is, behoeft men het niet opnieuw nog eens uit te spreken. liet denkbeeld van den heer Schoondermark moet ten zeerste worden afgekeurd. Wanneer de Raad de con sequentie aanvaardt van het prae-advies, dat gebaseerd is op de noodzakelijkheid om te handelen gel ijk het voorstel wil, kan men niet zeggenhet spijt ons erg. Dat doet ter zake eigenlijk niets af. Dat is het eenige wat spreker daarop heeft te zeggen. De hoeren Koopmans en Schoondermark zullen thans wel bereid zijn, hun voorstellen in te trekken. Ten slotte nog een opmerking aan den heer Baart de la Faille, die tot den Burgemeester een verzoek richtte, later nog wat aangedikt door den heer Duparc, waarover spreker wel wat verbaasd heeft gestaan van een zoo schran der man als de heer Duparc. Dit verzoek van den heer Baart de la Faille aan den Burgemeester strekte om te bevorderen, dat de wet op de meest milde wijze zal worden toegepast. Men kan ter nauwernood zeggen, dat de Burgemeester de macht heeft om een milde toepassing van wetten te bevorderen. De Burgemeester geeft geen uitvoering aan de Drankwet. Als hoofd van de politie heeft hij de macht om orde en veiligheid te handhaven, maar geen bevoegdheid om voor een milde toepassing van wetten te zorgen. Maar zelfs al had spreker de macht, dan nog zou men van hem niet in het openbaar een toezegging mogen verwachten in den bedoelden zin. Hiermede meent spreker ook dit punt voldoende be antwoord te hebben. De heer Duparc hoorde door den Voorzitter zjjn naam noemen op een wijze, waarvoor hij alleszins dankbaar is, doch waarin een zekere eritiek was gelegen op de wijze, waarop spreker zich over de toepassing der wet heelt uitgelaten. De Voorzitter is evenwel te lang uit voerder der wet geweest, om niet de waarheid te kennen van het straks door spreker aangehaalde gezegde, betref fende het mild of minder mild toepassen eener wet. Men neme slechts als voorbeeld de belastingwetten. Er zjjn tijden geweest, spreker heeft ze gekend, dat van liooger hand bevel werd gegeven de belastingen zoo pro ductief mogelijk te maken. Gelukkig zjjn ook wel aan schrijvingen in anderen zin uitgevaardigd. Evengoed zou men nu ook ten opzichte der Drankwet niet al te streng behoeven te zjjn, wat betieft de toepassing van sommige harer bepalingen. De Voorzitter zou er wel op willen wjjzen, dat het constateeren van overtredingen is opgedragen aan de marechaussée, rjjks-, en gemeente-politie. Aanschrijvin gen omtrent meer of minder milde toepassing van de Drankwet zullen tot spreker niet worden gericht, want dan zouden ze moeten komen van een zijde, die aan spreker te dezen opzichte niets heeft voor te schrijven. De heer Duparc bljjft toch volhouden, dat de Burge meester in dit opzicht wel eenigen invloed kan oefenen. De heer Baart de la Faille heeft uit het antwoord van den Voorzitter verstaan, dat het door spreker gedaan verzoek een absurditeit was. Daaraan zou bjj zich toch niet gaarne schuldig maken. De heer Duparc heeft den aan liet verzoek ten grondslag liggenden gedachtengang reeds met een enkel woord geëxpliceerd, en spreker wil daar nog een enkel woord aan toevoegen om zjjn verzoek aan den Voorzitter als hoofd der politie te handhaven. De heer Jansen heeft een enkel voorbeeld aangehaald, waar in van overdreven dienstijver bij de politie-agenten sprake zou kunnen zjjn. Nu en dan komt het voor, dat men daarvan vermakelijke staaltjes leest in de nieuwsbladen. Dit doet spreker den bescheiden wensch uiten, dat de politie onder de bevelen van het hoofd dezer gemeente

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1905 | | pagina 3