162 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Augustus 1905.
Art. 10.
Ue ambtenaren in art. 3 lett. af genoemd leggen,
alvorens hunne betrekking te aanvaarden, in handen van
Burgemeester en Wethouders den volgenden eed of' be
lofte af
„Ik zweer (beloof) dat ik de mij opgedragen betrek-
„king van (directeur, gemeentelijken inspecteur voor het wo
ningtoezicht, hoofdopzichter, opzichter, teekenaar of klerk)
„eerlijk en trouw en overeenkomstig mijne instructie zal
„waarnemen. Zoo waarlijk helpe mij God Almachtig (dat
„beloof ik.)''
De heer Duparc zou wel eiken ambtseed willen zien af
geschaft en, zoo dit geheel niet kan geschieden, dien in ieder
geval tot het volstrekt noodzakelijke wenschen te zien
bepaald. De beëediging van den directeur, den inspecteur,
den hoofdopzichter en de opzichters is nu noodig, daar
zij bij art. 77 der nieuwe bouwverordening zijn belast
met de zorg voor haar naleving en in de van de over
tredingen door hen op te maken processenverbaal moet
worden vermeld, dat het opmaken is geschied op den
door hen afgelegden ambtseed. Met den teekenaar en
de klerken is het echter anders. Dezen zijn niet met
het constateeren der bedoelde overtredingen belast ge
worden. Ook voor de ambtenaren der gasfabriek is zoo
straks geen eed voorgeschreven.
Spreker stelt daarom voor, in de eerste alinea van
dit art. in plaats van ate lezen ad.
In verband hiermede zal na „hoofdopzichter" moeten
worden ingevoegd „of" en kunnen vervallen de woorden
„teekenaar of klerk".
Het amendement van den heer Duparc wordt hierna
met algemeene stemmen aangenomen, evenals art. 10 zelf.
De artt. 11 en 12 worden zonder discussie en met al
gemeene stemmen aangenomen en daarna de verordening
in haar geheel.
Thans komt aan de orde de Instructie voor den Direc
teur der Gemeentewerken. (Ontwerp II.)
De onderscheidene artikelen en daarna de instruc
tie in haar geheel, worden zonder discussie en met alge
meene stemmen aangenomen.
Ten slotte komt in behandeling de Instructie voorden
(jeineentelijken inspecteur voor het Woningtoezicht.
Art. 1 wordt met algemeene stemmen zonder discussie
goedgekeurd.
Art. 2.
Hij rapporteert Burgemeester en Wethouders zelfstan
dig omtrent die zaken die bjj de verordening, regelende
den rang, liet getal, de benoeming, de bezoldiging enz.
der ambtenaren en werklieden van de gemeentewerken
aan zjjne afdceling zijn opgedragen, met dien verstande,
dat hij de aanvragen of verzoeken om vergunning inge
volge de Hinderwet en omtrent bouwvergunningen ont
vangt door tusschenkomst van den directeur der gemeen
tewerken en zijne daaromtrent uitgebrachte rapporten
met de betrekkelijke stukken inzendt aan den directeur.
De heer Jansen, zich refereerende aan zjjne toelichting
bij de algemeene beschouwingen, stelt voor het laatste
gedeelte van den slotzin te lezen „en zijne daaromtrent
uitgebrachte rapporten met de betrekkelijke stukken
daarna inzendt aan Burgemeester en Wethouders." Hij
doet dit om tegemoet te komen aan zijn hoofdbezwaar,
dat de Inspecteur niet als verantwoordelijk ambtenaar,
doch als een tusschenpersoon zal worden beschouwd.
Dit amendement wordt ondersteund en komt dus in
behandeling.
De heer Feddema heeft dit amendement zijn steun
gegeven, omdat hij zich in hoofdzaak met den gedacli-
tengang van den beer Jansen kan vereenigen. Het
schijnt echter aan de aandacht van dezen te zijn ont
snapt, dat, wat hij door zijn amendement zoekt te be
letten, reeds bij alinea van hot ontwerp II is vastge
steld.
Spreker is het overigens volkomen eens met den heer
Jansen, als deze zegt, dat de gemeentelijke Inspecteur voor
het Woningtoezicht is een bekwaam man, ten volle be
rekend om zelfstandig een tak van dienst te beheeren.
Doch wanneer diens rapport eerst den Directeur der ge
meentewerken bereikt, die er zijne bemerkingen nevens
stelt, dan wordt de zelfstandigheid van den Inspecteur
eene holle frase.
Ware deze niet een bekwaam man, dan zou het te
betreuren zijn, dat hij aan het hoofd van een tak van
dienst stond, maar spreker zeide reeds zoo juist hem wel
zeer geschikt te achten. Het staat dan ook bij spreker
vast, dat er geen regel van gemaakt moet worden, om
de rapporten van den Inspecteur aan den Directeur te
zenden. Willen Burgemeester en Wethouders in som
mige gevallen nog eens het oordeel van den Directeur
vragen, daartegen kan geen bezwaar bestaan. Het ge
beurt meermalen, dat het oordeel van twee of moer amb
tenaren over een zaak wordt gevraagd, doch hiervan
worde geen regel gemaakt. Want dan is de zelfstan
digheid van den Inspecteur prijs gegeveneen zelfstan
dig ambtenaar kan niet de ondergeschikte zijn van den
Directeur der Gemeentewerken.
De heer Duparc doet uitkomen, dat Burgemeester en
Wethouders ten allen tijde bevoegd zijn, het advies van
den Directeur der Gemeentewerken te vragen. Dit kan
dus geen motief zijn, om den voorgesteldon maatregel te
wettigen. Thans zal de inspecteur als ware het onder
zekere voogdij worden gesteld.
De heer Beekhuis is tot zijn spijt verplicht, in herhaling
te treden vati wat hij reeds zoo even heeft gezegd. JIij
deelt de vrees over het verloren gaan der zelfstandigheid
van den Inspecteur niet.
Het heeft zich in de praktijk voorgedaan, dat het
advies van den Inspecteur door Burgemeester en Wet
houders in handen van den directeur der gemeentewer
ken werd gesteld, met het oog op de algemeene gemeen
tebelangen, welke bij de onderwerpelijke zaak betrokken
waren. Het bleek dan dikwijls dat de directeur, de zaak
van het standpunt dier gemeente-belangen beschouwend,
tot een ander advies kwam dan de Inspecteur.
•Dit voor het vervolg te voorkomen, beoogt ons voorstel.
Wanneer de aanvragen worden gesteld in handen van
den directeur, zal deze met een oogopslag kunnen zien
of daarbij algemeene gemeentebelangen zijn betrokken.
Slechts op die punten adviseert hij, terwijl het onderwerp
overigens aan het zelfstandig oordeel van den Inspecteur
blijft onderworpen.
Dat de directeur hierdoor met werk zoude worden
overladen, vreest spreker niet. Deze ambtenaar, door
de ervaring geleerd, zal onmiddellijk zien, of het algemeen
gemeentebelang bij eene aanvrage is betrokken.
Spreker wil hieraan nog toevoegen, dat de directeur
geenszins het werk schuwt. Dat kan hieruit blijken,
dat hij zelf heeft voorgesteld, van alle besluiten van
Burgemeester en Wethouders, de bouw-aanvragen enz.
betreffende, kennis te nemen voor dat zij worden uitge
voerd, om zoodoende nog te kunnen nagaan of wellicht
een of ander punt van algemeen belang is over het hoofd
gezien.
Burgemeester en Wethouders vonden dat echter minder
geschikt en door de thans voorgestelde wijze van handelen
wordt bereikt wat de directeur zich voorstelde.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Augustus 1905. 163
De heer Duparc is van meening, dat do door Burge
meester en Wethouders voorgestelde bepaling niet strookt
met de billijkheid, tegenover den Inspecteur. Als van
regeeringswege twee zelfstandige hoofdambtenaren of
colleges worden gehoordworden deze over en weder
ook niet omtrent de door hen uitgebrachte adviezen ge
raadpleegd, behalve soms als er strijd tiissehcn deze ad
viezen is.
Men moet niet vergeten, dat de Directeur niet hoven
den Inspecteur is gesteld en daarom behoeft het advies
van den laatste ook niet door den Directeur te worden
herzien. liet amendement van den heer Jansen verdient
derhalve alleszins ondersteuning.
De heer Jansen kan kort zijn. De heer Beekhuis legt
er den nadruk op, dat de zelfstandigheid van don In
specteur niet wordt aangetast, doch het tweede gedeelte
van art. 2 der ontwerp-instructie moet die bewering
wel logenstraffen. Dat gedeelte luidt toch „met dien ver
stande, dat hij de aanvragen ontvangt door tusschen
komst van den directeur."
Daaruit blijkt toch duidelijk een meer of min afhankelijke
verhouding. Waarom deze nu te scheppen? Burgemeester
en Wethouders hebben toch gelegenheid te over om den
Directeur te raadplegen, als zij dit noodzakelijk achten
en deze zal dan in de gelegenheid kunnen worden ge
steld, eventueel zijne opmerkingen te maken, doch do
voorgestelde officieele wijze van handelen vindt spreker
minder gepast tegenover den Inspecteur. Laat men het
decorum ten opzichte van dezen ambtenaar in acht
nemen en eene andere redactie kiezen. De aard van
zijne betrekking brengt mee, dat hij zij een vrij man
met eene zelfstandigen werkkring.
De heer Beekhuis is overtuigd, dat de thans voorge
stelde maatregel goede vruchten zal dragen. Het ainen-
demcnt-Jausen zal bovendien, wordt het aangenomen, in
de practijk slechts weinig uitwerken. Het is meer eene
kwestie van vorm.
Spreker zeide reeds eerder, dat Burgemeester en Wet
houders niet altijd kunnen beoordeelen, of het gemeente
belang bij een of andere aanvrage is betrokken; vergis
singen zullen daardoor worden voorkomen, en de
zelfstandigheid van den Inspecteur lijdt onder deze wijze
van handelen geenszins. Zoo zullen aanvragen ingevolge
de Hinderwet en verzoeken om vergunning tot bouwen
in de meeste gevallen geheel zelfstandig door hem worden
behandeld. Wanneer zich daarbij echter b.v. een kwestie
van liet aanwijzen van een rooilijn voordoet, waarbij liet
algemeen belang is betrokken, eerst dan zal de Directeur
zijn advies nevens dat van den Inspecteur stellen.
De heer Troelstra gelooft, dat het niet wel mogelijk
is, meer ten voordeele van het punt in behandeling aan
te voeren, dan reeds is gedaan. Spreker wil er nog op
wijze*, dat de voorgestelde regeling berust op de opgedane
ervaring gedurende deze twee jaren.
Het is meermalen gebeurd dat Burgemeester en Wet
houders na ontvangst van het rapport van den inspecteur
dit hebben moeten stellen in handen van den directeur
omdat het hun bleek of bij hen het vermoeden rees, dat
er bij de zaak ook algemeene gemeentelijke belangen
waren betrokken.
Komt nu de voorgestelde regeling niet tot stand, dan
zullen Burgemeester en Wethouders voor de zekerheid
allicht alle dergelijke rapporten aan den directeur zenden
om bericht en advies. Dan wordt het natuurlijk nog
omslachtiger.
Zooals nu wordt voorgesteld, neemt de directeur nota
van de aanvragen en zijn er algemeene belangen bjj be
trokken dan kan hij dadelijk of later wanneer hij het
rapport van den inspecteur ontvangt, de zaak onderzoeken.
Inmiddels zendt hij de aanvraag aan den inspecteur ter
behandeling, voor zooveel dezen betreft.
Heeft de directeur ter zake geenerlei bemerkingen dan
kan hij volstaan met dit op het rapport van den inspec
teur te vermelden.
Spreker kan niet inzien, dat hierdoor de zelfstandig
heid van den laatste zal lijden. Het is een maatregel,
door de ervaring wcnschelijk gebleken, en het is tevens
de kortste weg voor Burgemeester en Wethouders, om
in allen deelc zuiver te kunnen oordeelen en beslissen.
Do lieer Beekhuis vraagt, of, indien het amendement
van don heer Jansen wordt aangenomen, de voorzitter
alsdan opnieuw art. 1.3 van de instructie voor den Direc
teur der Gemeentewerken, in behandeling zal brengen.
Zoo niet, dan zal tegenstrijdigheid in de beide instruc
tion bestaan.
De Voorzitter antwoordt dat, zoo het amendement van
den heer Jansen wordt aangenomen, daarvan het gevolg
zal moeten zijn dat Burgemeester en Wethouders alsnog
eene wijziging der zooeven vastgestelde instructie van
den Directeur der Gemeentewerken aan den Raad zullen
hebben voor te dragen.
De beraadslaging wordt thans gesloten, en het atnen-
demcnt-Jansen in stemming gebracht. Het wordt ver
worpen met 8 tegen 6 stemmen. Vóór stemmen de
hoeren Schoondermark, Jansen, Komter, Koopman», Fed-
dema en Duparc.
Art. 2 wordt hierna met algemeene stemmen aangenomen,
evenals de artt. 3 en 4.
Art. 5.
liet kantoor van den inspecteur voor het woning-toe-
zicht is voor het publiek geopend van 's voormiddags 9
tot 's namiddags 5 uur, uitgezonderd op Zon- en alge
meen erkende feestdagen.
Zooveel mogelijk moet de inspecteur ten gerieve van
het publiek tot 's middags 12 uur aan zijn bureau aan
wezig zijn.
De heer Duparc acht de woorden „ten gerieve" in de
2e alinea overbodig. Het spreekt van zelf dat als de
inspecteur op zijn bureau voor het publiek «is te spreken,
dit geschiedt ten gerieve van het publiek. In art. 4 der
zoo pas vastgestelde instructie voor den Directeur der
gem. gasfabriek komen deze woorden ook niet voor.
De heer Troelstra meent, dat deze bepaling nagenoeg
woordelijk is overgenomen uit de instructie van den
Directeur der gemeentewerken. Z. i. is er niets tegen,
dat zij ook voor den Inspecteur geldt.
De heer Duparc zegt, dat als er niets tegen moge zjjn,
er ook niets vóór is. Het is iets, dat van zelf spreekt.
De heer Beekhuis gelooft, dat het beter zal zijn, de
woorden te laten staan. 1 let is de bedoeling, dat de In
specteur niet alleen gedurende dien tijd op zjjn bureau
zal zjjn om te werken, maar dat hij alsdan door het pu
bliek kan worden geraadpleegd.
De heer Troelstra zegt, dat art. 7 alinea 2 der in
structie van den Directeur der gem. werken luidt:
„Zooveel mogeljjk moet de directeur van 's voormid
dags 9 12 uur aan het bureau aanwezig zjjn."
Het blijkt, dat het voorstel van den heer Duparc niet
wordt ondersteund. Het bljjft dus buiten stemming.
De artt. 5, 6 en 7 worden hierna met algemeene stem
men goedgekeurd.