200 Verslag van de handelingen van den gemeenteraa V. Wordt overgegaan tot behandeling van de op den oproepingsbrief vermelde punten. 1. Herstemming over de motie-Besuijen, om eene com missie van onderzoek te benoemen inzake vaststelling van een sluitingsuur voor bedrijvenc. g. voorstel vin Burge meester en Wethouders tot afwijzing van het verzoek van het comité voor de 9-uur winkelsluiting ■De beraadslaging wordt geopend. De heer Burger begint met te zeggen, dat hij de vorige maal misschien uit gebrek aan ervaring omtrent de wijze van behandeling der zaken in dit college er geheel niet op voorbereid was, dat deze quaestie dadelijk aan de orde zou komen. Spreker heeft zich dus toen moeten bepalen tot het uitspreken van eenigen twijfel ten aanzien van liet juridische punt, waarover allejuris- ten in den Raad het 't vorig jaar eens waren en dat spreker toch minstens voorkwam, twijfelachtig te zijn. M isschien had spreker verstandiger gedaan (en misschien zou hij dat bij meer ervaring ook gedaan hebben) met de vorige maal verdaging te vragen. Nu heeft hij zich verplicht gerekend de quaestie nog eens nader onder de oogen te zien, juist waar zijn voorloopige meening indruischte tegen die van alle andere juristen hier, waar toe spreker ook van ganseher harte den heer Duparc wil rekenen, die, al draagt hij geen mr. voor zijn naam, door zjjn langdurige ervaring op het gebied van het admini stratief recht en zijn ernstige studie menig jurist daarin ver de baas is. Maar als spreker dan zou moeten verklaren, wat nu zijn meening is. dan moet hij ronduit zeggen, dat alles wat hij over de zaak heeft nagezien, hem heeft bevestigd in zijn voorloopigen indruk, dat hij in geen enkel opzicht zal kunnen meegaan met wat door de juristen hier is in het midden gebracht, noch met hetgeen in het advies staat, noch met hetgeen voorkomt inde redevoeringen der heeren Duparc en van Ketwich Verschuur. Spreker vond voor de bestudeering der quaestie een ge makkelijke handleiding in het uitnemend samengestelde rapport van de Amsterdamsche strafverordeningscommissie. Dat is werkelijk een interessant stuk en ook voor niet- juristen wel te volgen. liet grondt zich op twee dingen ten eerste de leer der tegenwoordige wetenschap omtrent het administratief recht, zooals die het eerst uitvoerig door prof. Buijs is verkondigd en die werkelijk de wetenschappelijke leer is geworden, waarbij ook Oppenheim zich aansluitten tweede het meergenoemde arrest van den lloogeu Raad van 1899. Nu is het wel merkwaardig, dat die beide bronnen Buis en de Hooge Raad, waarop de Amsterdamsche commissie zich beroept voor de meening, die spreker ook zal verdedigen, ook zjjn aangehaald door den heer van Ketwich Verschuur, die juist tot de omgekeerde conclusie komt. Spreker heeft zich niet bepaald tot het nalezen van het Amsterdamsche rapport, doch de bronnen zelf ge raadpleegd en is daardoor slechts in zijn mccning beves- tigd. Waar hij nu lijnrecht tegenover alle medejuristen in dit college staat, vroegere en tegenwoordige, wil spre ker zoo kort mogelijk doen uitkomen, wat de quintessence van de zaak is. De drie wetsartikelen waar het hier op aankomt, zijn de artt. 144 van de Grondwet en 135 en J5U van de Gemeentewet. In hoofdzaak komen zij alle drie, ofschoon in verschillende bewoordingen, hierop neer, dat een ge meenteraad zich bij liet maken van verordeningen heeft te bepalen tot de gemeentehuishouding, zich niet heeft te begeven op het gebied van provinciale en rijkshuis houding. Nu is het de leer van Buijs en ook van Op penheim, dat deze bepalingen hoegenaamd niet van ju- ridischen aard zijn, zij willen niets anders zeggen, dan dat de gemeentewetgever het terrein van rijk en provincie van Leeuwarden van Dinsdag 24 October 1905. niet tot zijn terrein mag maken. Voor den gemeente- wetgever is dat verboden terrein. Dat is het eenigc. De oude leer, die meende, dat „behoorende tot de gemeentehuishouding" een principieel verschil aanduidde a priori ten aanzien van hetgeen de gemeente-wetgever wel en hetgeen hij niet mocht regelen, is sedert prof. Buis verworpen. Spreker kan die opinie documenteeren door uit het werk van Buijs anderhalve bladzijde, de kern van het betoog inhoudende, voor te lezen, maar men zij gerust, hij zal dat voorloopig niet doen. Nu is het merkwaardig, dat de heer van Ketwich Ver schuur prof. Buijs heeft geciteerd, om er juist het tenge- deel uit te halen, doch spreker heeft dat citaat niet kun nen controleeren, aangezien toch op de aangeduide blad zijde de geciteerde woorden in het geheel niet voorkomen en op de voorafgaande en volgende bladzijden komt voor, wat spreker nu hier als de leer van prof. Buijs heeft medegedeeld. Was er dus niets dan de wetenschap, dan zou hiermee de juridische quaestie eens en vooral ten einde zijn. Maar er is een andere moeilijkheid. De rechtspraak n.l. heeft zich heel lang gehandhaafd op een ander stand punt. Vroeger nam de Hooge Raad het standpunt in, dat de rechter de bevoegdheid had om te beoordeelen of naar zijnen aard het in een verordening geregelde onder werp behoorde tot de gemeentehuishouding. In den regel betoogde de Hooge Raad dat de gemeente wel be voegd was, omdat het betrof de openbare gezondheid, of veiligheid, of eenig ander onderwerp, tot de gemeente huishouding behoorende. Nooit -is de Ilooge Raad er echter in geslaagd, een essentieel kenmerk te vinden voor hetgeen zou behooren tot do gemeentehuishouding en wat niet. Juist daarop baseert zich de nieuwe leer. Het bleef zwevend, met het resultaat dat de Hooge Raad zonder een bepaalde grens aan te geven, meestal maar zeide, dat het betreffende onderwerp in elk geval toch behoorde tot de gemeentehuishouding. De wetenschap was daarmee altijd nog net even ver. In 1899 echter is de Hooge Raad een stap verderge gaan, aangezien lijj toen heeft uitgemaakt dat de vraag of het een onderwerp geldt, tot de gemeentehuishouding behoorende, niet staat ter beoordeeling van de rechter lijke macht. Spreker zal niet zeggen, dat de Ilooge Raad hier beslist de leer van Buijs omhelst, maar toch is van nu af aan geen ingrijpen van de rechterlijke macht tneer te wachten. Er is geen arrest meer ver schenen, waaruit het tegendeel zou blijken, ook geen cén trouwens, waardoor meer uitdrukkelijk dezelfde leer wordt verkondigd. Men kan echter zoolang de Ilooge Raad niet van zijn beslissing van 1899 terug komt, dit wel vast houden: bij de rechterlijke macht is er geen sprake meer van, dat zij een verordening buiten werking zal stellen, omdat deze niet tot de gemeentehuishouding zou behooren. Het standpunt der rechterlijke macht is nu, dat zij daarmee niet heeft te maken, dat daar het koninklijk vernietigingsrecht voor dient. De conclusie is dus wel het hoog gezag kan een ver ordening vernietigen, maar dan is dit niet een juridische quaestie, doch alleen een van doelmatigheid, liit is feite lijk de leer van Buijs en van Oppenheim eveneens d. w. z. dat de hooge regeering een gemeentelijke regeling zal vernietigen, waar zij meent dat de zaak beter bij het rijksgezag thuis behoort. Dan is echter de juridische quaestie aan den kant. Spreker moet aan den heer Du parc den lof geven, dat deze in zijn uitvoerig betoog vaii verleden jaar, waarmee spreker zich overigens in geen enkel opzicht vereenigt, dit onderscheid tusschen ver nietiging door hooger gezag of door de rechterlijke macht doet uitkomen. Nu zullen de leden van deze vergadering gevoelen, dat de quaestie is teruggebracht tot iets, waarover ieder een mag meespreken. Wat de heer Duparc omtrent vroegere koninklijke ver- nietigingsbesluiten meedeelt, komt dus neer op een betoog omtrent de waarschijnlijke houding van het hooger gezag. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 October 1905. 201 Maar het geeft nu niets, wat vroeger onder minister van Houten is gebeurd. De ineenigen wisselen met de personen. In het algemeen zal een regeering, die ten aanzien van eenig onderwerp geen bepaald plan heeft om een regeling te maken, te dien aanzien de gemeente vrij laten; ten minste als deze er geen kwaad mee doet, wat bij voorbeeld dikwijls het geval zal zijn, als een veror dening zich begeeft op het terrein van algemeene soci ale wetgeving, waardoor het gemeentebestuur de belangen barer ingezetenen in botsing zou brengen met die van omliggende gemeenten. Zou dat nu het geval zjjn met dit onderwerp Na het juridisch rapport is in Amsterdam ook een feitelijk rapport verschenen, in 1904 ten aanzien van het kappers- en barbiersbedrijf, in 1905 ten aanzien van allerlei andere bedrijven. En spreker heeft vernomen, dat thans binnen zeer korten tijd bij den Raad een ontwerpverordening in behandeling zal komen. Gaat men met de conclusie van het verslag der Am sterdamsche enquête in de hand vragen of een regeling der winkelsluiting willicht de gemcentenaren in schade lijke conditie kan brengen tegenover bewoners van aan grenzende gemeenten, dan ziet men, dat zelfs in Amster dam met zijn uitgebreide kom, die zooveel andere gemeenten raakt, er niets tegen wordt geacht uit grensopzicht, uit vrees voor grensgeschillen. Te Leeuwarden zou de Schrans het eenige gevaar opleveren, maar spreker wil den leden van den Raad in gemoede de vraag stellen, of zij werkelijk vreezen, dat vroegere winkelsluiting in Leeuwarden velen naar de Schrans zou doen loopen 's avonds na 9 uur tot het doen van inkoopen, waar door Leeuwarden schade zou lijden Voor wie nu niet uitgaat van de vooropgezette mee ning, die zelfs de kleinste vrijheidsbeperking onduldbaar acht, maakt deze vraag, waarop maar één antwoord is, aanstonds duidelijk, hoe dit onderwerp zich bij uitstek voor gemeentelijke regeling leent. En daarom verwacht spreker van de regeering, te meer van de tegenwoordige, die zoo ver bekend zelf niet denkt aan een regeling door een arbeidswet, waardoor het onderwerp aan het rijk zou worden getrokken, niet, dat zij op dien grond een ge meentelijke regeling zou vernietigen. De Voorzitter moet doen opmerken, dat naar zijn oordeel deze eerste spreker eigenlijk buiten de orde ging. Hij bewoog zich buiten een bespreking der motie, die aan de orde is, en was eigenlijk al bezig aan een betoog over het al dan niet wenschelijke eener regeling der winkelsluiting. Spreker leest de motie nog eens voor en verzoekt de leden, zich daartoe te bepalen. De heer Beekhuis heeft tot zijn groeten spijt de vorige maal wegens ongesteldheid niet tegenwoordig kunnen zijn. Daardoor hebben toen de stemmen gestaakt en sommigen zullen nu zeker wel benieuwd zyu om te ver nemen, hoe spreker er over denkt, misschien minder om hetgeen spreker zal zeggen, dan om te weten hoe hij zal stemmen. In het kort wil spreker motivceren de stem, die hij zal uitbrengen tegen de motie. Spreker kan kort zeggen wat hij te zeggen heeft, en wil te meer kort zijn omdat uit den aard der zaak in deze tweede vergadering, die aan hetzelfde onderwerp is gewijd, niet weer in den breede op de zaak teruggekomen moet wor den, althans niet voor zoover het niet iets betreft wat niet reeds in de vorige vergadering door verschillende sprekers is gezegd. Wat spreker dan nog te zeggen heeft, is dit. Allen zullen het wel met spreker eens zijn, dat het motief van het 9-uur-sluitings-Comité en andere adres santen en van de sprekers, die vóór het voldoen aan het verzoek het woord hebben gevoerd, dit is geweest, dat de winkelbedienden de noodige rust zouden genieten. Het was er om te doen, den minderen man, in easu den winkelbediende, in bescherming te nemen tegen hetgeen men wel eens noemt: uitbuiting. Nu is het spreker's bezwaar, dat men dit doel op de aangegeven wijze aan den eenen kant niet zal bereiken, en aan den anderen kant het doel zal voorbijstreven. Wat betreft het voorbijstreven van het doel, schijnen één of meer sprekers de vorige maal het officieel verslag heeft spreker nog niet kunnen lezen er reeds op gewezen te hebben, dat men door den gevraagden maatregel niet alleen de winkels treft, waar bedienden zijn, maar ook die, welke zonder bedienden werken. Hier streeft men dus het doel voorbij. Van den anderen kant wordt het doel niet bereikt, waar de maatregel niet zou kunnen voorkomen, dat aan de bedienden ander werk werd opgedragen, dan het publiek te bedienen. De patroon zou hen na sluiting bijv. nog kunnen houden om den winkel schoon te maken of waren in te pakken en gereed te maken ter verzending. Dit zou niet in strijd zijn met het gebod 0111 den winkel om 9 uur te sluiten. Wat nog het voorbijstreven van het doel betreft, om dat men niet alleen de winkels met bedienden treft, maar ook de kleine winkeliers, die zelf alles doen, daar moet men nog wel in het oog houden, dat die kleine patroons juist het meest getroffen zouden worden, die tot werkeloosheid gedoemd zouden zijn, terwijl men de grootere patroons niet kan beletten, hun bedienden toch te laten werken. Dit een en ander is voor spreker aanleiding om tegen te stemmen en zich te verzetten tegen het in 't leven roepen van een maatregel, die uit hoe goede bedoeling ook voortgesproten tegelijk het doel zou voorbijstre ven en het niet bereiken. De heer Besuijen wil niet veel toevoegen aan het uoor hem in de vorige vergadering gesprokene, liet laatste argument van den vorigen spreker is echter wat zon derling. Wanneer een patroon zijn bedienden na 9 uur ander werk zou kunnen laten doen, kan een patroon, die zonder bedienden werkt, dat zelf ook. iljj behoeft niet werkeloos te .zijn. Evengoed als een patroon zijn bedienden aan het inpakken kan zetten, kan hij zelf zulk werk gaan doen. Overigens gelooft spreker niet, det patroons er toe zullen overgaan, na 9 uur te laten werken. Dan is de vakvereeniging er ook nog. Spreker gelooft, dat de strekking zijner motie beter begrepen zou zijn, als het oHiceel verslag al was ver schenen. Toen in de vorige vergadering door den heer Duparc werd beweerd, dat iu Amsterdam sedert de instelling der enquête, de zaak stilstond, hoeft spreker gezegd, dat juist het tegendeel het geval is. Nu heeft men reeds van den heer Burger gehoord, dat inderdaad tot indie ning ecuer ontwerp-verordening zal worden overgegaan. Men is mot het ontwerp bezig en er is groote kans dat het spoedig wordt ingediend. Toen ook spreker dit de vorige maal zeide, schudde de heer Duparc ontkennend het hoofd. Het doet spreker nu genoegen te constatec- ren dat in de Provinciale Friesche Courant een ingezonden stuk voorkomt van een Jftnsterdamseh Raadslid, van iemand dus die weten kan wat in dien Raad gebeurt, en dat de laatste zinsnede van bedoelden brief woordelijk luidt „In Amsterdam is een ontwerp-verordening bij de com missie van de strafverordeningen iu behandeling, hetwelk ik verwacht na de afdoening der begrooting door den Raad te zien aangenomen." En volledige bevestiging dus van wat spreker in de vorige vergadering te berde bracht. Dit aan 't adres van den heer Duparc. Rest spreker slechts de attentie van den Raad te vragen voor den stroom van adhaesie-betuigingen, die den Raad iu de laatste 14 dagen bereikten, adhaesie- betuigingen, niet met sprekers motie, maar met liet ver zoek van het 9-uur-sluitings-eomité, dat veel verder ging dan de motie, want het vroeg, dadelijk een verordening te maken. Adhaesie-betuigingen verder, niet van een

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1905 | | pagina 2