202 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 October 11105.
bepaalde richting, maar van veroenigingen van zeer ver
schillende godsdienstige of politieke richting, een
bonte schakeering van al wat in Leeuwarden georgani
seerd is. Juist die adhaesie-adressen, waaronder dat der
winkeliers, die blijk geven de regeling gaarne te willen,
doen spreker aan zijn medeleden vragen toch ernstig te
overwegen of aanneming der motie althans, die slechts
een onderzoek vraagtniet wensehelijk is.
De heer Jansen heeft geen plan om lang te spreken,
vooral niet na al hetgeen al over de zaak is gezegd,
waaraan weinig valt toe te voegen. Onder de heden
aangebrachte adressen is er echter één van de afdeeling
Leeuwarden van het Nederlandsch Werkliedenverbond,
liet heeft bij de stukken ter visie gelegen. Spreker,
die secretaris is van de adresseerendc afdeeling, zou,
indien niet allen het adres gelezen hebben, nog gaarne
voorlezing verzoeken, lijj wil echter den tijd niet ver
spillen, alleen wil hij niet, dat hem in genoemde ver-
eeniging het verwijt treft, er niet de aandacht o ge
vestigd te hebben. Dat heeft spreker hier gedaan, liet
adres beveelt ten zeerste aan, de motie aan te nenen.
De heer Tromp heeft naar aanleiding van een schrijven,
ontvangen van liet 9-uurslnitingscomité, het woord ge
vraagd.
In genoemd schrijven worden de stemmen vóór de
motie gelijk gesteld met stemmen vóór een wettelijk
sluitingsuur en nu wenscht spreker hier te constateeren
dat de motie Besuijen geenszins vóóronderstelt, dat zij
die hunne stem vóór die motie uitbrachten, daarmee in
principe zich verklaarden vóór een wettelijk sluitingsuur.
Dat is de vorige maal uitdrukkelijk betoogd en naar
spreker meent, zooeven nogmaals door den heer Besuijen
zelf.
W aarom spreker en, zooals spreker vermoedt, meerderen
vóór die motie stemden, is gelegen in het feit, dat uit het
Rapport der Amstcrdamsche Commissie is gebleken, dat de
juristen het niet ééns zijn over de bevoegdheid van den Baad
in deze.
Tijdens deze phase van onzekerheid kan een ingesteld
onderzoek nut hebben, omdat wanneer de bevoegdheid
van den gemeenteraad door de hoogere macht wordt
geaccepteerd, men alsdan de gegevens bij de hand heelt
om verder te gaan met de zaak.
Spreker wenscht zich het recht te reserveeren zijne
stem te bepalen bij de behandeling der zaak zelve.
De heer Hijlkema heeft de vorige maal gezwegen om
twee redenen, ten eerste om de discussie niet te rekken
en dan omdat hij niet had gedacht, dat de motie zoo
grooten steun zou vinden. De oorzaak van dit verrassende
feit ziet spreker hierin, dat men niet algemeen de portee
direct heeft gevat en zich de motie in een verkeerd licht
heeft gedacht. Toen in de vorige vergadering door den
Voorzitter werd voorgesteld, het hernieuwd verzoek van
het comité te wijzen van de hand, onder verwijzing naar
de behandeling derzelfde zaak in het vorig jaar, terwijl
niets te berde is gebracht om aan te toonen, dat de om
standigheden voor den Raad veranderd zouden zijn, toen
heeft de lieer Besuijen zich verzet en een motie ingediend,
vooral door den heer Burger gesteund, waarin zou uit
komen, dat werkelijk verandering in de zaak is gekomen.
Dat wenscht spreker met een enkel woord te bestrijden.
Toen de zaak het vorig jaar uitvoerig is behandeld,
is het criterium voor den Raad niet gezocht in de vraag
ot de Raad bevoegd was, maar wel in de vraag of de
Raad was geroepen om dergelijke ingrijpende, de per
soonlijke vrijheid aanrandende verordeningen in het leven
te roepen. Dit kan spreker met een enkel woord aan-
toonen. De lieer Duparc, als woordvoerder der com
missie, zeide toen na bespreking der wettelijke quaestie:
dan wenschen wij er op te wijzen, dat er tal van per- i
sonen zijn, die evenzeer aanspraak kunnen maken op
kortoren arbeidsdag en die zouden van de regeling zijn
uitgesloten. Rn de lieer Duparc haalde ook de woorden
aan van Mr. Levy over het Middenstandscongres Twee
jaren geleden schreef Mr. J. A. Levy naar aanleiding
van de behandeling van het vraagstuk in het te Am
sterdam gehouden congres van de middeustand, do vol
gende gulden woorden er over: „Het winkelpersoneel
wenscht vrije uren. Uitnemend. Naast de open winkel
echter staat het gesloten magazijn. Naast het. gesloten
magazijn bevindt zich het laboratorium. Naast het labo
ratorium staat de particuliere woning. Zullen wij nu
van Staatswege gaan verordenen, hoelang men allerwege
te arbeiden en wanneer men allerwege te rusten te gaan
heeft? Ja, bijaldien wij reeds waren in den socialis-
tischen heilstaat, waarvan dwang de schering en inslag
is bijaldien er reeds bestond gemeenschap van produc-
tiemidddelenbijaldien de Nederlaudsche staatsburger
voor handel en wandel, voor nering en bedrijf, zich reeds
verheugde in het lieftallige, ons voorgespiegelde keurslijf
en hij naar belmoren reeds ware gedresseerd, geregle
menteerd, gemodelleerddan, maar ook alleen dan,
zou in dat kader passen de vervroegde, wettelijk voor
geschreven winkelsluiting. In onze Staatsregeling past
zij niet. En verder „(lij moogt hen niet dwingen, om
dat eerlijke arbeid, naar de mate van ieders krachten,
in den rechtstaat aan ieder geoorloofd moet zijn en
blijven. Gij kunt eindelijk niet dwingen, omdat de ver
scheidenheid der toestanden in het winkelbedrijf, samen
hangende met de verscheidenheid van localiteit, waarin
tijd, waarop goederen, waarvoor het uitgeoefend wordt,
zóo groot zijn, dat de te maken wettelijke regel, zal men
niet in bodemlooze willekeur vervallen, kans heeft, uit
niets dan uitzonderingen te bestaan."
Na de breedvoerige en heldere uitéénzetting van den
heer Duparc en vooral gegrond op den twijfel, wel ook
aan de wettelijke, maar vooral aan de moreele bevoegd
heid van een Gemeentebestuur, heeft de Raad toen met
18 tegen 3 stemmen een motie-Koopmans verworpen,
van dezelfde strekking als de nu voorgestelde, en daarna
aangenomen het afwijzend voorstel der strafverordenings-
commissie, eveneens met 18 togen 3 stemmen.
Hieruit volgt naar sprekers inzien, dat de Raad in
principe niet wilde ingrijpen op deze wijze in het par
ticulier leven. Waar nu niets is gewijzigd en deze motie
wel op een wijziging in den toestand heet te steunen,
meent spreker, dat zij geen recht vaii bestaan heeft. De
heer Besuijen heeft zijn motie aangeprezen als onschuldig.
In den laatsten tijd worden moties en interpellaties een
modeartikel, dat voor velen een smakelijk gerecht schijnt
te zijn, vooral wanneer het, zooals nu, wordt voorgesteld
als een licht verteerbaar kostje. Die onschuld is echter
niet zoo groot. Men weet wel, dat als een man als de
heer Besuijen een motie voorstelt, hij dit niet maar zoo
voor de aardigheid doet. Dan heeft hij er een bedoeling-
mee. En waarom zal men, als men de zaak toch in
principe niet wil, zich vóór een onderzoek verklaren, dan
benoemt men een enquête-commissie, die men monniken
werk laat verrichten.
Wanneer de Raad zich eenmaal op dit pad begeeft
en een commissie benoemt, beweegt hij zich zeker in een
richting, die in strijd is met de vroegere principieele
beslissing, aangenomen in de vergadering van nu juist
een jaar geleden.
De heer Duparc had niet gedacht dat deze zaak,
waarover nu reeds twee malen zoo breedvoerig is gespro
ken, opnieuw aanleiding zou geven tot een zoo uitvoerige
discussie, als de leden nu reeds hebben moeten aankooren.
Nadat veertien dagen geleden de beraadslagingen over
de zaak waren gesloten geworden, had het debat zich
eeuig en alleen moeten bepalen tot de motie van den
heer Besuijen. Zooeven heeft spreker van den heer
Besuijen gehoord, dat deze in de vorige vergadering van
spreker een ontkennend hoofdschudden had opgemerkt.
Nu moet spreker hetzelfde van den heer Burger consta-
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 October 1905. 203
teeren, die thans het hoofd schudt naar aanleiding van spre
kers opmerking, dat hij geen heropening van het debat over
de zaak a fond had verwacht. Spreker wil intusschcn
den heer Burger gaarne dank brengen over het tot hem
gerichte waardeerend woord, dat tevens oen kleine ver
goeding schenkt, voor hetgeen spreker de vorige maal
moest hooren uit den mond van den voorsteller der motie.
De heer Burger heeft verklaard, de vorige maal op
de behandeling der zaak niet te zijn voorbereid geweest,
Allerminst was spreker dit, en met de meeste leden zal
dat zeker ook wel zoo zijn, op het zoo diep ingaand
betoog van den heer Burger en op diens beschouwingen,
die te pas hadden kunnen komen verleden jaar, toen de
zaak a fond werd besproken. Niet echter thans, nu
alleen de motie-Besuijen aan de orde is.
Ofschoon spreker dus niet was geprepareerd, spreker
ziet den heer Burger wederom het hoofd schudden,
toch wil hij tegenover het gezag van prof. Buis en prof. Op-
penheim, voor wier beider groot gezag spreker de
eerste zal zijn om zich diep te buigen,t en tegenover
het gezag van het arrest van den Hoogen Raadwelks
uitspraken intusschcn vaak afhangen van de opvolgende
samenstelling van het personeel het gezag stellen,
allereerst niet van een enkel persoon, maar van een
geheele commissie. Spreker doelt op het reeds verleden
jaar door hem geciteerde verslag der staatscommissie voor
het ontwerp Wetboek van Strafrecht. Bij het uitbrengen
van advies over de strekking van hetgeen de algemeene
wetgever moest doen, zeide deze commissie
a. De rijkswet voorziet in die overtredingen, die èn
in alle gemeenten èn overal op dezelfde wijze behooren
strafbaar te wezen.
b. Aan den provincialen of gemeente wetgever wordt
overgelaten al datgene, waarbij bijzondere provinciale of
gemeentelijke toestanden invloed uitoefenen.
En nu meent spreker te moeten herhalen wat hij 11
Oct. 19Ü4 zei, dat het toch moeilijk kan worden weer
sproken, dat de zorg voor winkelbedienden, 0111 wie
het hier geheel is te doen, een zaak betreft, waarop
de woorden der Staatscommissie ten volle toepasselijk
zijn.
Spreker wenscht mede een beroep te doen op een man,
wiens gezag op het gebiedvan het staatsrecht zeker ook niet
door den heer Burger zal worden geloochend, mr. J. L.
de Leao Laguna, die jaren geleden in de bijdragen tot de
kennis van het staats-, provinciaal- en gemeentebestuur,
zeer terecht de vraag stelde, wat er zou worden van de
eenheid van wetgeving en van de beginselen, die haar
beheerschen, indien aan de gemeentebesturen word over
gelaten, zaken te regelen, die uit haar aard (-spreker
bezigt het woord van den heer Burger) behooren tot wat
den rijks-wetgever staat te doen, bovendien geheel in
strijd met art. 135 der gemeentewet.
Slag spreker zich veroorlooven, óok nog te wijzen op
een man, wiens gezag hoog staat op het gebied, niet al
leen van straf- en burgerlijk recht, maar ook van staats
recht, mr. J. A. Levy, die in elk geval in dit opzicht
niet lager is te stellen, dan mr. van den Bergh, voor
wiens veelzijdige bekwaamheden ook spreker allen eerbied
heeft, doch die zich nu niet behoeft te zien geroepen,
om, gelijk hij eeuige dagen geleden, in eeii klein
Leeuwarder blad deed, voor te schrijven wat men te
Leeuwarden moet doen, in dezen raad, als ware het de
lakens uit te doelen. Welnu, mr. Levy heeft mede reeds
twee jaar geleden in het congres van den middenstand
te Amsterdam, 's Raads bevoegdheid in dezen zoo krach
tig mogelijk bestreden.
Spreker herhaalt wat verleden jaar reeds door hem is
gezegd, en nu zijn we een jaar verder, - te Am
sterdam is de zaak nu reeds twee jaren hangende, zonder
iets vooruit te zijn gekomen. „Haast u langzaam" schijnt
hierop voor Amsterdam van toepassing te zijn, de eerste
en laatste spreker achten het wel waarschijnlijk, dat
Amsterdam eindelijk zal overgaan tot het vaststellen der
verlangde verordening. Maar is het dan weer niet op
merkelijk, dat in het geheele land in weerwil van de
groote beweging, die voor deze zaak in tal van plaatsen
is ontstaan, dikwijls met kunstmatige middelen is
gaande gemaakt, zou men kunnen zeggen, toch nog
nergens zoodanige verordening is vastgesteld. De Raad
van Rotterdam, waarin waarlijk ook knappe juristen zit
ten en evenzeer vele practische handelaren, heeft in 1903
met nagenoeg algemeene stemmen èn op bevoegdheids-
èn op utiliteitsgroudeu, overeenkomstig het prae-advies
van zijn verordeningscommissie, besloten niet in te gaan
op een verzoek, om een dergelijke verordening vast te
stellen.
Spreker heeft thans ook gezag tegenover gezag, personen
tegenover personen, besluit tegenover besluit gesteld, en
gelooft nu verder, dit punt te kunnen laten rusten.
Nu nog eens de wcnschelijkhcid van de verlangde be
perking. In het Handelsblad van 4 October en ook in
andere Amsterdamsche bladen van dien dag is opgenomen
het verslag eener vergadering van de algemeene wiuke-
liersvereeniging te Amsterdam. De voorzitter begon al
met er aan te herinneren, dat men daar reeds in 1892
begonnen is met de agitatie op touw te zetten. De ver
gadering dezer vereeniging, die eenige duizenden led"n telt,
was echter slechts door een 200-tal bezocht, wat
al niet wijst op groote belangstelling. Een motie
van het bestuur om vaststelling van een sluitingsuur bij
verordening aan te bevelen, werd ten slotte aangenomen
niet 51 stemmen tegen, nadat blijkens het verslag vele
leden de vergadering hadden verlaten. Men zal dus niet
kunnen beweren, dat in Amsterdam eene algemeene nei
ging van de winkeliers bestaat, om zich in de vrije uit
oefening van hun beroep te laten beperken.
Op een cardinaal punt wenscht spreker nog terug te
komen. Er is in de vorige vergadering en nu ook
weer door den voorsteller der motie beweerd, dat, nu
het ontwerp-arbeidswet is ingetrokken, waarbij den Raad
de bevoegdheid tot regeling der zaak (alleen echter voor
de winkelbediendenwerd toegekend, de Raad des
te geruster er toe kan overgaan, een verordening vast te
stellen. Daarom wil spreker er nog eens met nadruk op
wijzen, dat indien 's Raads bevoegdheid dan, volgens art.
135 der gemeentewet, zoo vast stond, als sommigen
meenen, er dan tocli twee jaar geleden voor de regeering
geen reden kon bestaan om in het ontwerp-arbeidswet,
die bevoegdheid nog eens neer te leggen.
Maar, en daarop wil spreker nu nog een bijzonderen
nadruk leggen, al heeft de heer Beekhuis het reeds duideljjk
nog eens doen uitkomen, niemand meer dan de leden der
verordeningscommissie zou wenschen, dat winkelbedien
den evenals het personeel in andere vakken, 's avonds
vroeger vrij hadden. Hier echter treft men de winkeliers.
In het ontwerp-arbeidswet werden deze trouwens niet
genoemd. En nu wenscht spreker in herinnering te
brengen, dat toen wij nog leefden onder de patent
wet, de voorzitter, die in een andere betrekking
deze wet tal van jaren hielp uitvoeren, zal het
weten door vele gemeentebesturen, tot bescher
ming van de neringdoende ingezetenen tegen de con
currentie van elders, een verordening werd vastgesteld,
waarbij aan kooplieden uit andere plaatsen werd verbo
den, openbare veiling van goederen in de gemeente te
houden. Ook te Leeuwarden bestond zoodanige veror
dening, doch men ging toen veilingen houden in de"
Schrans. Jarenlang bestond dit verbod tot eindelijk door
het hoogste gezag werd uitgemaakt, dat ieder die van
een patent was voorzien en het recht er voor had betaald,
daardoor ook het onbeperkt recht had om waar en wan
neer hij wilde, te verkoopen, zoolang de wet zelf hem
in dit recht niet beperkte. Alle plaatselijke verorde
ningen die de genoemde verbodsbepalingen behelsden,
werden hierna of ingetrokken of vernietigd.
Het patentrecht is nu gelukkig afgeschaft, de bedrijfs
belasting is er voor in plaats gekomen. Wat nu vroeger
voor het patentrecht gold, moet thans van toepassing
worden geacht, te zijn voor de bedrijfsbelasting en bij
gevolg zou het ook reeds om deze reden hoogst onbil
lijk tegenover de winkeliers zijn, hen te beperken in de