204 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 October 1005. uitoefening van hun beroep en zoodoende te beletten al de vruchten te plukken van de zaak, waarvoor zij den lande belasting hebben betaald. De Voorzitter moet den spreker ernstig verzoeken, binnen de grenzen van liet aan de orde zijnde onderwerp te blijven. De heer Duparc is van meening, dat indien de Voor zitter lieden terstond had te kennen gegeven, dat thans alléén beraadslaging kon worden toegelaten over de motie-Besuijen, de behandeling der zaak zeker niet de grooten omvang zou hebben verkregen, zooals nu het geval is; spreker zou, gelijk zijn medeleden van de verordeningscommissie, zich dan van alle deel neming aan het debat onthouden en de bestrijding der motie aan hen overgelaten hebben. Spreker werd thans echter wel gedrongen te spreken, omdat opnieuw door sommige leden zjju vroegere beschouwingen worden be streden. Spreker zal nu verder zich zelfbeperking opleggen. Slechts wil hij nog mededeeleu, dat meer dan één winke lier in den omtrek van het spoor, van de kanalen, de Harmonie, Schouwburg en van nog meer stadsgedeelten, die er geen bedienden op na houdt, hem vroeger en later heeft verzekerd, dat het voor hem een groot gelde lijk nadeel zou opleveren, indien het sluitingsuur op 9 uur werd bepaald, daar juist na dien tijd dikwijls door hen het meest wordt verkocht. De Voorzitter moet er op wijzen, dat het bijna vier uur is en dat nog veel op de agenda staat, dat dient te worden afgehandeld. Spreker zou het debat over dit punt willen sluiten het is nu van alle zijden bezien en ook reeds in de vorige vergadering behandeld. Spreker heeft het recht, een voorstel tot sluiting der beraadsla ging in stemming te brengen. Wil de vergadering het niet, dan kan zij het voorstel afstemmen. De heer van Ketwich Verschuur meent, dat waar eene alhier verleden jaar besproken quaestie opnieuw breed is behandeld en daarbij een toen ontwikkelde stelling wordt aangevallen, hij die destijds die stelling verdedigde, thans in staat gesteld moet worden, zijn standpunt te verdedigen. Spreker verkeert in die positie en verzoekt het woord te mogen hebben. De Voorzitter verleent alsnog het woord aan den heer van Ketwich Verschuur. De heer van Ketwich Verschuur zal te rade gaan met den wensch van den Raad en niet uitvoerig den heer Burger beantwoorden. Het grootste deel van hetgeen spreker zou kunnen aanvoeren, is door hem reeds ver leden jaar gezegd in de vergadering van 11 October 1904. Toen heeft spreker uitvoerig ontwikkeld, hoe hij over deze zaak dachtmaar in het gesprokene door den heer Burger zijn toch een paar punten, die spreker nog even onder de oogen wil zien. De heer Burger stelt zich op het jong-juridisch stand punt dat zich vrij gevoelt tegenover do woorden der wet; spreker stelt zich op het standpunt van den wet gever van 1851, die zijn wil in die woorden belichaamde. Spreker moet zich dus afvragen wat wilde de wetgever, toen hij de wet schiep En dan is de in 's Raads ver gadering van 11 October 1904 gegeven uitlegging van de artikelen 135 en 150 der Gemeentewet, waarop het hier aankomt, de eenig mogelijke. Misschien is de omstan digheid, dat de heer Burger en spreker in de rechtzaal een verschillende positie innemen, de oorzaak, dat spreker eenigszins anders dan de heer Burger staat tegenover het zich houden ook aan den geuiten wil en de be doeling van den wetgever. De quaestie loopt daarover of 's Raads regelingsbevoegdheid beoordeeld moet worden naar den aard van het onderwerp, dan wel of daarbij do doelmatigheid eener bepaling de richtsnoer kan zijn. Beperkt art. 135 der gemeentewet de macht van den Raad ten aanzien van den aardder zaak, of wel, beslist het woord belangin art. 150 dier wet ten voordcele van het doelmatigheidsbegrip Het standpunt van den wetgever is geweest, dat de macht van den Raad werd beperkt voor den aard der te regelen onder werpen. Spreker kan volstaan met aanhaling van enkele bladzijden uit de bekende werken van de latere Ministers van Justitie, Mr. de Vries, in diens boekwerk getiteld „de Wetgevende macht der plaatselijke besturen" blz. 31 en volgende en van Mr. Olivier in de „beperkingen van den eigendom door het Politie-regt," blz. 140 en volgende, waarin de denkboelden van Thorbecke, den vader van de gemeentewet, worden ontwikkeld, zoo als door spreker reeds op 11 Oct. 1904 zeer uitvoerig aan dezen raad is medegedeeld. Spreker heeft bij die gelegenheid reeds betoogd, dat het hier bij de negenuur winkelsluiting geldt een parti culier behing en niet een gemeentehuishoudelijk belang. Spreker- weet zeer goed, en de heer Burger heeft zich daarvan kunnen overtuigen door inzage van het verleden jaar door spreker te berde gebrachte, dat prof. Buijs in zijn werk „de Grondwet", een ander standpunt inneemt. Maar de toen aangehaalde pagina's van het werk van prof. Buijs waren in 't raadsverslag verkeerd weergege ven, men zie aldaar deel II pagina 181191. Ofschoon prof. Buijs op het standpunt der doelmatigheidsleer staat, erkent deze geleerde toch dat de strenge cischen der logica er toe nopen om den aard van het onderwerp over die bevoegdheid te doen beslissen, terwijl hij een paar bladzijden verder erkent, dat de doelmatigheidstheorie eigenlijk niet bij het beginsel der Grondwet past, doch in art. 150 Gemeentewet ziet hij dit beginsel aanvaard dit nu kan spreker geenszins toegeven; hij verwijst daar voor naar 'sRaads handelingen van 1904, blz. 158102. Wanneer de heer Burger zich verder tegenover spreker beroept op het arrest van don Iloogen Raad van 20 November 1899, dan heeft de heer Burger dat arrest niet juist gelezen, want de Ilooge Raad zegt, dat het algemeen gemeentebelang de grens aanwijst van hetgeen volgens art. 135 der'Gemeentewet „tot de huishouding der gemeente behoort", een belang rakende de bijzondere huishouding der ingezetenen, en zoodanig een isde9-uur winkelsluiting, valt alzoo, ook volgens dat rechtscollege, buiten 's Raads regelingsbevoegdheid. Nu heeft de heer Duparc nog eens gewezen op het verleden jaar ook door spreker aangehaalde besluit van den Rotterdamschcn Gemeenteraad van 7 Mei 1903, toen dat college met overgroote meerderheid, en met het oog op het wettelijk standpunt, dat in deze moest worden ingenomen, een voorstel heeft verworpen om de winkel sluiting van gemeentewege te regelen. Het congres van den handeldrij veuden middenstand te Rotterdam heeft zich in dat jaar ook bij die overwegingen en die, welke de utiliteit van het voorstel raakten, aangesloten. In Amsterdam is gebleken, hoeveel voeten het in do aarde heeft om tot een regeling in deze materie te komen, eene raadscommissie is daar al een jaar of vier aan het werk, ze is benoemd 31 Juli 1902, en nog heeft men er in den Raad enkel een rapport over zien inkomen. Ten slotte wil spreker nog dit zeggenmen vraagt inmenging van den Raad op dit punt, dus niets minder dan een dwang, die om uitgeoefend te kunnen worden, moet gevolgd worden door een strafbepaling. Het gevolg van aanneming, niet van de motie, maar van de zaak zelf, het regelen van de negen-uur winkelsluiting door den raad, zal dus zijn, dat er een verordening komt, die boete, subsidiair hechtenis tegen den winkelier bij overtreding bedreigt. De raad van de hoofdstad van Friesland, het gewest, dat op zijn vrijheid steeds zoo grooten roem droeg, zal toch niet willen, dat iets der gelijks van hier uitga en dat een burger zal worden Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 October 1905. 205 gestraft met boete en bij onwil of onmacht om die te betalen, met hechtenis, als hij om 9 uur zijn winkel niet dicht heeft. Ons volk wil niet „gemaszregelt" worden als in Duitschland het geval is. Trouwens, waar men zich op Duitschland beroept, kan er op gewezen worden, dat de zaak daar in elk geval niet van de ge meenten uitging, maar van den rijkswetgever, al heeft men daar ook niet ons art. 135 der Gemeentewet. Elke vergelijking gaat trouwens mank. Nederland is geen „Polizei-staat". Spreker handhaaft zijn meening van verleden jaar, dat de zaak zelf ook in strijd is met den geest van het vrije Nederlandsche volk. De Voorzitter komt thans terug op zijn voorstel om de beraadslaging te sluiten. De heer Besuijen meent als voorsteller der motie recht te hebben op het laatste woord en protesteert tegen sluiting van het debat. De Voorzitter handhaaft zijn voorstel, de vergadering heeft dan te beslissen. Het voorstel tot sluiting der beraadslaging, in stemming gebracht zijnde, wordt verworpen met 13 tegen 10 stem men die der hoeren Beekhuis, van Messel, Tigler Wij- brandi, Duparc, Beucker Andreae, Wilhelm ij, Burger, Beerends, Hijlkema en Troelstra. De heer Besuijetl, het woord verkrijgende, wijst er op, dat hier is gesproken over don socialistisehen heilstaat en meent, dat het toch ook niet wel zou aangaan, dat aan spreker word belet, daartegen iets te zeggen ter verdediging. De vorige maal heeft spreker niet reeds die zinsnede uit de rede van mr. Levy, aangeroerd, meenende, dat in een vergadering als deze het reagecren op dergelijke holle phrasen overbodig zou zijn, hij heeft zich hierin blijkbaar vergist. Nu wenseht hij echter te vragen: wat heeft de 9 uur-sluiting nu met het soci alisme te maken In elk geval gaat het er hier niet om of deze maatregel socialistisch is of niet, maar over de vraag: is een enquête nuttig of niet? Men spreekt van den dwang van het socialisme, doch weet men dan eigenlijk wel wat socialisme beteekent Om Levy te weerleggen zou spreker hier eerst een verhandeling moeten gaan houden over hetgeen socialisme werkelijk is. Voor spreker is het de grootste vrijheid. Men schijnt in dit geval te vergeten, dat 97 pCt. der winkeliers welmee- uend en goed gezind zijn, doch dat 3 pCt. bezig zijn, dwang te oefenen op die 97 pCt. Men spreekt ook over den toestand in Duitschland, waar minister Posadowsky de zaak bij rijkswet heeft ge regeld. De heer van Ketwich Verschuur vergat evenwel, dat deze wet aan de gemeente het recht heeft verleend om het sluitingsuur zelfs nog te vervroegen. In dertig steden is daarvan reeds gebruikgemaakt door hot van 9 op 8 uur te brengen. Als een verordening op de winkel sluiting dwang is, wat zijn dan de woningwet, een ar beidswet, de militiewet en alle belastingwetten. Het is hier belachelijk gemaak, dat iemand in de gevangenis gestopt zou kunnen worden, omdat hij zijn winkel niet sloot, dat is evenwel nog geen argument en geen kunst; waarom is het dan minder belachelijk, dat men iemand gevangen zet omdat hij met een pistool in zijn zak loopt? Spreker hoort den heer Duparc zeggen, dat dit gevaarlijk is, maar gevaarlijk is ook voor de samenleving late winkelsluiting, met het oog op de gezondheid en de zedelijkheid bij v., het laat op straat loopen van meisjes, Hier geldt het een quaestie van apprecitatie. En als men dan den dwang eener verordening betreffende de winkelsluiting socialistisch noemt, zou spreker met even veel recht van den heer Hijlkema, die zoo bang is voor allen dwang door wetten, kunnen zeggen, dat hij anar chistisch is, want de anarchisten willen ook geen wetten. Mr. van den Bergh, zoo heeft men gezegd, schijnt als burgemeester van Leeuwarden beschouwd te moeten worden, als de man, die hier de lakens moet uitdeelen. Dat wordt gezegd door de heeren, die hier zelf komen wijzen op een winkeliersvergadering te Amsterdam, waar men 51 tegenstanders bij elkaar heeft gevonden, maar spre ker zegt: hier heeft deze vergadering alleen temaken met de Leeuwarder winkeliers. Daarvan zijn 97 pCt. voor standers. Wat heeft men dan hier met de Amsterdamsche winkeliers te maken Dat de zaak in Amsterdam twee jaar aanhangig bleef, zegt niets. Als de heeren het lijvig rapport hadden gezien, een heel boekdeel, zouden ze dat beter begrepen hebben. En dan is er min of meer geïnsinueerd, dat met kunstmatige middelen zou zijn gewerkt om de beweging voor 9 uur-sluiting in het leven te roepen. Wie dat zeggen, mogen dan wel eerst mededeelen, wat zij tot staving dier bewering kunnen aanvoeren. Anders is het beter, over zulke dingen niet te spreken. Het argument, dat nog nergens een verordening is vastgesteld, is op zichzelf heelemaal geen argument. Dat zou men overal kunnen gebruiken, maar voor spreker zou het juist een aanleiding zijn om hier een verorde ning vast te stellen, opdat men dan elders Leeuwardens voorbeeld kou volgen. Als iedereen praat als deze be strijders „het is nog nergens gebeurd", en niemand doet iets, alvorens een ander is voorgegaan, dan komt er nooit iets tot stand. Om aan te toonen, dat de Raad thans niet bevoegd is, beroept de heer Duparc zich weer op het ontwerp-ar- beidswot van dr. Kuyperaan den heer Duparc zij gezegd, dat toen dr. Kuyper de regeling dezer materie ter hand nam, daardoor de gemeentelijke bevoegdheid verviel, om de bevoegdheid nu weer aan de gemeenten toe te kennen, moest dit in de arbeidswet speciaal wor den vermeld. Spreker wil aan de leden de vraag in overweging geven, of, nu zooveel verschil van opinie over de zaak zelf is gebleken niet te meer de wenschelijk- lieid op den voorgrond treedt om een onderzoek in te stellen, zooals spreker's motie wil, opdat een later uitte brengen rapport van een degelijke argumentatie voorzien, het gemakkelijk make een eindoordeel te vormen. De beraadslaging wordt gesloten. De motie-Besuijen, in stemming gebracht, wordt ver worpen met 12 tegen 11 stemmen. Voor de heeren Wilhelmij, Burger, Besuijen, Beerends, Schoondermark, Feitz, Komter, Tromp, Koopmans, Jansen en Lau ten bach. Tegen de heeren Feddema, Tigler Wijbrandi, Menal- da, Duparc, Beucker Andreae, Hijlkema, Troelstra, Haver- schmidt, Beekhuis, van Ketwich Verschuur, van Messel en Baart do la Faille. Met 12 tegen 11 stemmen wordt hierop aangenomen het voorstel van Burgemeester en Wethouders, strekkende om te wijzen van de hand het adres van H. Looienga, waarn. voorzitter en secretaris van het 9 uur sluitings comité, houdende verzoek om alsnog verordeningen te willen maken, betreffende de 9 uur winkelsluiting. 2. Nader voorstel van Burgemeester en Wethouders inzake hel adres van T. Vellinga om teruggave van te veel betaald schoolgeld. De conclusie van het voorstel luidt Burgemeester en Wethouders meenen den heer Koop- mans in overweging te moeten geven, zijn voorstel in te trekken, subsidiair den Raad te moeten aanraden, het te verwerpen, terwijl zij, wat het adres T. Vellinga aangaat, de eer hebben, den Raad voor te stellen, het ter afdoening aan Burgemeester en Wethouders te reuvoyeereu.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1905 | | pagina 4