20G Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 October 1905. De motie van den heer Koopmans luidde De Raad, gehoord de discussie omtrent het adres van T. Vellinga, tot teruggave van 50 cent te veel betaald schoolgeld over 1903, besluit: de gevraagde teruggave te verleenen. De beraadslaging wordt geopend. De heer Kooptnans meent, dat het den Voorzitter wel niet zal verwonderen, dat spreker het woord wenscht te hebben over deze zaak. In het voorstel van het Dage- lijksch Bestuur komt al reeds een glimpje voor, dat er op wijst, dat men niet verwacht, dat het algemeen zal wor den aangenomen. Om daartoe te komen, moet spreker mededeelen, dat het verschil tusschen het over deze zaak in het midden gebrachte door Burgemeester en Wethouders en spreker's opinie zetelt in de vraag of schoolgeld al dan niet moet worden beschouwd als belasting. Bij spreker staat liet vast, dat volgens art. 238 der Gemeentewet het school geld valt onder het begrip: belasting. In de toelichting- op art. 238 komt dat wel degelijk voor. En wanneer spreker zich op dat standpunt plaatst, kan hij niet anders, dan het prae-advies niet goedkeuren. Burgemeester en Wethouders zeggen: „Op grond van het bepaalde in de belastingverordeningen kan de llaad geen beschikking nemen op het adres". Dus Vellinga zou zich bij het besluit van Burgemeester en Wethou ders van 3 Mei moeten neerleggen. Als dat waar was, zon de man achterop zijn en nergens hooger beroep hebben. Dat is niet zoo. De Grondwet waarborgt in artt. 9 en 144 het recht om in hooger beroep te gaan. Waar dit niet zou kunnen, is het in strijd met do Grondwet. In alle zaken staat hooger beroep open. Reeds in de vorige vergadering heeft spreker er op gewezen, dat wijlen de gemeente-ontvanger van Amster dam spreker inlichtingen verstrekte over dit onderwerp, waarin deze stellig zeide, dat deze zaak bij den Raad thuis behoort. In het pas verschenen handboek van den heer Beufort, hoofd-ambtenaar, belast met de ontvangst van plaatselijke belastingen te Rotterdam, staat eveneens: „Evenzeer zal de actie tet terugvordering- van onverschuldigde belasting, om diezelfde reden buiten de bevoegdheid der rechterlijke macht blijven. Ook in dit geval berust het oordeel bij den Raad of bij Gede puteerde Staten." Verder zegt de heer Bentfort nog„Het college van Geduputeerde Staten is in alle provinciën samengesteld uit ernstige mannen, die allerminst benadecling van be lastingschuldigen tot oogmerk hebben. Van den gemeente raad, vooral in kleine plaatsen, kan niet altijd hetzelfde getuigd worden. Onwetendheid en bekrompenheid huizen daar dikwijls meer, dan overeen te brengen is met de hooge beslissingen, die ook dit college te nemen heeft." De schrijver behandelt de quaestie waar zoo iemand zich moet wenden. Waar men van oordeel zou kunnen zijn, dat een burgerrechterlijke vordering moest worden ingediend, zegt hij terechtneen, men moet zich wenden tot den Raad of tot Gedeputeerde Staten. Bentfort schijnt er zeker oudervinding van te hebben, dat het bij de ge meenteraden niet altijd gaat zooals het behoort. Gede puteerde Staten hebben allerminst reden om het bela tinsschuldigen lastig te maken. Bjj een gemeenteraad is dat niet altijd het geval, vooral niet in kleine gemeenten. liet prae-advies zegt verder, dat Burgemeester en Wethouders in de verordeningen worden genoemd als het college, dat in het hoogste ressort beslist op aan vragen om ontheffing. Dat is niet altijd het gevalart. 14 der verordening betreffende den hoofdelijken omslag laat hooger beroep op den Raad toe. Dat is al in strijd met de stelling van het prae-advies. Doch volgens spreker moet men ook in hooger beroep kunnen komen. Dan zeggen Burgemeester en Wethouders, dat zij het voorstel-Koopmans niet kunnen aanvaarden. Dat begrijpt spreker niet. Waarom niet? Zij erkennen zelf, dat het waar en wettig is, wat spreker zegt. Dan verwondert spreker zich er over, dat het prae-advies zegt, dat hij met een motie van orde had moeten komen. Dat zou toch op hetzelfde neerkomen, daar zou eveneens in staan, wat spreker van de zaak denkt. Trouwens Burgemeester en Wethouders erkennen, dat hun stelling omtrent de verjaring, onmogelijk is. Nu vragen zij spreker zijn voorstel in te trekken, maar dat kan hij niet doen, want het Dagelijksch Bestuur is het volkomen met spreker eens. Men heeft adressant genoodzaakt, in hooger beroep te gaan. Maar gaat de Raad nu mee met Burgemeester en Wethouders, dan zal men op eigenaardig terrein komen. Dan is een nog hoogere beslissing noodig. Is het de bedoeling om, of schoon Burgemeester en Wethouders het met spreker eens zijn, toch niet daarnaar te handelen, ten einde een uitspraak in hoogste instantie uit te lokken, welnu, dan zal dit gebeuren en dan zal dit spreker genoegen doen, omdat die uitspraak dan zeker zal zijn in overeenstemming met hegeen spreker beweert. De conclusie van Burgemeester en Wethouders ishet voorstel-Koopmans niet aannemen en de zaak aan Bur gemeester en Wethouders renvoyeeren ter afdoening. Maar Burgemeester en Wethouders hebben 3 Dec. 1903 besloten, dat Vellinga de 50 cents terug kon krij gen. Op 3 Mei 1905 hebben zij besloten, dat hij het geld niet terug kon krijgen. Op het oogenblik zeggen zij weer, dat hij het wel kan terugkrijgen. Daar kan spreker niet in berusten. Men moet nu tot een beslissing komen. Burgemeester en Wethouders hebben op 3 Mei hun be slissing genomen, nn moet de Raad spreken, of anders de -Gedeputeerde Staten. Spreker had stellig verwacht dat Burgemeester en Wethouders zijn voorstel ter aaneming zouden aanbevelen. De heer van Ketwicli Verschuur wenscht te verklaren dat hij met Burgemeester en Wethouders kan meegaan I en wel op dezen grond, dat de verordeningen eenmaal bepalen, dat Burgemeester en Wethouders ontheffing verleenen de Raad heeft zijn macht in dezen aan Bur gemeester en Wethouders gedelegeerd, zonder hooger be roep; het is derhalve aan Burgemeester en Wethouders om te beslissen. Wat nu de quaestie der verjaring betreft, daaromtrent is naar sprekers meening in het prae-advies niet juist uit elkaar gehouden de verjaring der indiening volgens de wet van 1815 en die der vordering tot het terugbe komen van het te veel betaalde. Spreker meent, dat do vordering tot het terug verkrij gen van wegens overlijden of vertrek onverschuldigd betaalde belasting, na opeischbaarlieid dier schuld gedurende den tijd van 30 jaar bij den burgerlijken rechter ingesteld kan worden, omdat het niet is een vordering, die uit een publiekrechtelijken band (o. a. te hooge aanslag) ont staat, maar eene privaatrechtelijke verhouding. Wanneer toch iemand vertrekt uit een gemeente, of sterft, ver vult de publiekrechtelijke verhouding, welke tusschen die gemeente als belastinghefster en dien belastingschul dige bestond; het overlijden of het vertrek is dan de grond tot het opeischen eener door dat feit geboren zuivere geldschuld (art. 1395 Burgerlijk Wetboek) waar voor de wet een rechtsvordering geeft. Spreker wil daarop nu niet verder ingaan, doch alleen doen blijken, dat hij hierin niet geheel met het prae-advies meegaat. Overigens meent spreker, dat voldoende blijkt, dat Burgemeester en Wethouders tot teruggaaf willen over gaan. Wanneer zij daaromtrent nog een bepaalde ver klaring kunnen afleggen, heeft men verkregen wat men wilde en ook noodzakelijk was en is het voorstel-Koopmans niet meer noodi»:. De Voorzitter doelt mede, dat dit ook juist de bedoeling was. De quaestie is deze; Burgemeester en Wethouders waren van oordeel, dat de teruggaaf krachtens de wet van 1815 niet meer kon geschieden omdat de vordering Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 October 1905. 207 te laat was ingediend. Nu zij hierin hebben toegegeven, komt het hier op neer, dat Burgemeester en Wethouders den ontvanger last geven tot uitbetaling. Spreker blijft stellig van oordeel, dat de Raad evenwel daarmee niets te maken heeft. De heer Koopmans heeft er den heer van Ketwich Verschuur op hooren wijzen, dat de verordening op de schoolgeldheffing Burgemeester en Wethouders het recht geeft om afschrijving te verleenen zonder hooger beroep. Dat is in zoover waar, dat de verordening niet spreekt over hooger beroep. Maar volgens de Grondwet heef't men recht op hooger beroep. Stond in de verordening be paald geschreven, dat er geen hooger beroep was, dan zou dat in strijd zijn met de Grondwet. Maar er staat niets en nu geldt de Grondwet. Men kan altijd hooger op gaan, die weg is niet afgesloten en het zou ook wel treurig zijn, als men hier zonder hooger beroep van Burgemeester en Wethouders afhing. In de zooeven geciteerde handleiding komt voor, dat de gemeenteraad niet altijd doordrongen wordt bevonden van het belang en het recht van enkele ingezetenen. Te meer kan men zeggen dat Burgemeester en Wethouders niet overal goed zullen weten wat recht en wet is. Daarom bestaat het hooger beroep, een recht, dat door de Grondwet voor ieder is opengesteld. Het voorstel-Koopmans, in stemming gebracht, wordt verworpen met 20 tegen 3 stemmen, die der hoeren Koopmans, Jansen en Besuijen. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen zonder hoofdelijke stemming met aanteekening, dat de heer Koopmans zich tegen verklaart. 3. Benoeming van tijdelijk onderwijzend personeel aan de Burgeravondschool. De heer Jansen zou het college van Burgemeester en Wethouders willen vragen of het niet goed zou zijn, dit punt uit te stellen. Spreker vermeent, dat het nogal tot oenig debat aanleiding zal geven, waarvoor hij slui ting der deuren zou vragen. Maar zou het dan met het oog op het vergevorderde uur niet wenschelijk zijn, -dit punt voor een volgende vergadering te bewaren, ten minste als de benoemingen zoo lang kunnen wachten De Voorzitter acht het zeer wenschelijk, dat de benoe mingen nu geschieden. De cursus is toch al eenige weken aan den gang. De heer Jansen verzoekt dan, de deuren te sluiten, aangezien het een debat over personen geldt. De Raad gaat over in geheime vergadering. Na heropening der openbare vergadering wordt tot de benoemingen overgegaan. benoeming van een tijdelijk leeraar in het recht lijnig teekenen voor den cursus 19051906; op de voordracht is geplaatst de heer I). Boomsina, civiel-inge- nieur te Leeuwarden. Bij eerste vrije stemming verkrijgt de lieer Boomsma 21, de heer Steggerda 2 stemmen, zoodat benoemd is de heer Boomsma. h. benoeming van een tijdelijk leeraar in de wiskunde voor den cursus 19051906op de voordracht zijn geplaatst de lieerenL. bij de Leij, hoofd van gem. school no. 11 Sj. Boersma, hoofd van gem. school no. 8 en W. Bakker, onderwijzer aan gem. school no. 9. Bij eerste en ook bij tweede vrije stemming verkrijgen: de heer bij de Leij 11, de heer Boersma 10 stemmen benevens 1 op den heer Bakker en 1 blanco. Bij herstemming verkrijgt de heer Boersma 12, de heer bij de Leij 10 stemmen, mot 1 in blanco, zoodat benoemd is de heer Boersma. 4. Benoeming van een lid en een plaatsvervangend lid in de commissiebedoeld in art. 1!) lb der wet op de Bedrijfsbelasting. De op de voordracht geplaatste aftredende heeren K. E. Brunger en J. Oosterlioff Wzn. worden herbenoemd, de eerste met 20 stemmen en 1 blanco, de tweede met 19 stemmen en 1 blanco. Bij de eerste stemming was de heer Wilhelmij en bij de tweede ook do hoer Tigler Wijbrandi vertrokken. 5. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan mej. Dijkstra op haar verzoek eervol ontslag te ver leenen als onderwijzeres aan gemeenteschool no. 9. Met algemeene steunden wordt het eervol ontslag verleend, met ingang van 1 Januari 1906. 6. Alsvoren aan mej. J. C. Eggink als onderwijzeres aan gemeenteschool no. 3. Met algemeene stemmen wordt het eervol ontslag ver leend met ingang van 1 December 1905. 7. Alsvoren aan den heer C. Swarts als onderwijzer aan gemeenteschool no. 8. Met algemeene stemmen wordt het eervol ontslag ver leend met ingang van 1 Maart 1906. 8. Rapport der Commissiebelast geweest met het. onderzoek van eene wijziging tier gemeente-heg rooting, dienst 1905. Overeenkomstig de conclusie van het rapport wordt met algemeene stemmen besloten, de wijziging goed te keuren en de begrooting in eindcijfers nader vast te stellen op 1,329,966.32. 9. Alsvoren tier Commissiebelast geweest met het on derzoek van de begrooting der Administratiekosten der Stads Bank van Leeningdienst 190(1. Met algemeene stemmen wordt besloten, de begrooting goed te keuren tot een bedrag van f 5150. 10. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan het li jk vergunning te verleenen tot den aanleg van een verhard voetpad over geuieenleeigendomten behoeve van een aan te leggen schietbaan. Zonder beraadslaging wordt met algemeene stemmen overeenkomstig de conclusie van het voorstel besloten Aan het rijk tot wederopzegging toe vergunning te verleenen tot het aanleggen en hebben van een verhard voetpad langs de noordelijke grens van de kadastrale perceeleu gemeente Leeuwarden, sectie F nos. 645 en 650 met eene hoogte van 0.50 M. eene kruinbreedte van 3 51. en eene helling van 1 op 1 nader aangeduid op de bijgaande teekening, met dien verstande, dat het werk moet zijn uitgevoerd voor 1 Januari 1907 en verder op voorwaarde lo. dat jaarlijks (met ingang van 1 Januari 1906) voor 31 December aan de gemeente worde betaald een bedrag, berekend naar den maatstaf van f 50 voor elke pondemaat land (36S/4 Are) die het Rijk voor aanleg van den geheelen weg mocht noodig hebben, als ver goeding voor het gemis der opbrengst van grasgewas.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1905 | | pagina 5