Verslag vau de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Januari 1906. het instellen van een scheidsgerecht te hebben aangetoond en komt nu terug op zijne opmerking in het begin, dat een scheidsgerecht een onderdeel van een werklieden reglement moet zijn. Wat kunnen nu de redenen zijn, waarom Burgemeester en Wethouders niet willen overgaan tot het maken van een dergelijk reglement? Spreker acht het een bekrom pen standpunt van het Dag. Bestuur, zich beleedigd te gevoelen, wanneer er gezegd wordt dat zij niet de aan gewezen personen zijn om hier te rechten, dat zij zich in hun eer getast achten als men hun die taak wil ontnemen. Dan zou men immers moeten zeggen dat de heeren Kink, Treub en Kuyper alle Dag. Besturen een kwaad hart toe dragen want deze heeren zijn alle voorstanders van verplichte scheidsgerechten. Een kwestie van arbeid is het toch ook niet, spreker ziet kans om binnen een maand met een dergelijk ont werp klaar te zijn, want iu de gemeenten den Haag, Leiden, Haarlem, Alkmaar, Zaandam, Dordrecht, Zutfen, Amsterdam en Delft bestaan ze of zijn ze in status na- sundi. Hieronder zijn de gemeenten Alkmaar, Zaandam, Zutfen en Delft kleiner dan Leeuwarden. Ook zijn in enkele of worden in andere gemeenten scheidsgerechten geregeld. Men vrage ten slotte eens aan den tegcnwoor- digen directeur der gasfabriek. Deze heeft onder het Am- sterdamsche scheidsgerecht gewerkt en kent geen belang rijke bezwaren daartegen. Mocht men bij den Kaad op bezwaren stuiten wanneer men iemands rechtspositie wil regelen? Wenschen wij zelf ook niet eene behoorlijk geregelde rechtspositie De conclusie van het advies der Ivamer van Arbeid bevredigt spreker dan ook volkomen en hij wil daarom den heeren Koopmans c.s. in overweging geven de voor keur te schenken aan de volgende motie: De Raad van oordeel, dat de instelling van een scheidsgerecht voor de werk lieden en ambtenaren in dienst der gemeente wenscheljjk is, dat dit scheidsgerecht een onderdeel dient te vormen van een werklieden-respectievelijk ambtenarenreglement, besluit over te gaan tot de benoeming van een com missie van 5 personen uit zijn midden, tot het ontwerpen van een werklieden-ambtenarenreglement, waarin een scheidsgerecht is opgenomen. De heer Burger zegt, dat veel van hetgeen door den vorigen spreker is te berde gebracht, ook hij had willen zeggen, al zou zijne motiveering op vele punten anders zijn geweest. Hij moet hierbij echter een zeer belangrijk voorbehoud makenzijne vooringenomenheid met het denkbeeld van een scheidsgerecht berust hoegenaamd niet op eeuigen twijfel aan het rechtvaardigheidsgevoel van Burgemeester en Wethouders. Het spijt spreker, dat dit element in het debat is gebracht, omdat het den diepen grond der zaak zou kunnen verduisteren. Wij hebben vernomen, dat, waar de heer van Ketwich Verschuur Optreedt als bestrijder vau het scheidsgerecht, hij toch aan die bestrijding zekere voorwaarden verbindt. Tussehen de regels door kunnen wij in die bestrijding zien, dat genoemde heer het idee toch nog zoo gek niet vindt. Spreker vindt het jammer, in het prae-advies van Bur gemeester zoo weinig blijken te vinden, dat dat college iets voelt van den geest, waaraan het voorstel zijn ont staan te danken heeft. Hij had gaarne in dat praeadvies iets meer gevouden, dan een blijk van geraaktheid en eene poging tot zelfverdediging. Hij had verwacht, daarin althans eenig spoor te zullen vinden eener gemakkelijke critiek. Spreker zegt van gemakkelijke critiek, omdat het voorstel zooals het daar ligt niet kan worden aangenomen. Dit is spreker eens met den heer van Ketwich Verschuur en hij herhaalt, dat hij het jammer vindt, dat Burgemeester en Wethou ders niets schijnen te voelen voor den geest die tegen woordig overal doordringt en iu alle klassen van ambtena ren tot uiting komt in den eisch tot regeling van rechts toestand en tot onpartijdige rechtspraak, die het vertrou wen van allen bezit. Dit streven is niet beperkt tot ons land, niet tot de genoemde klassen van personen, maar in de geheele maatschappij wordt de behoefte gevoeld aan eene recht spraak, die de onderdanen beschermt tegen daden van de overheid. Spreker doelt hier op het verlangen naar ad ministratieve rechtspraak, een verlangen dat tegenwoor dig algemeen als rechtmatig wordt erkend en vermoe delijk binnen niet te langen tijd bevrediging zal vinden door eene daad van wetgeving. Wat de administratieve rechtspraak brengen zal, is niet met één woord te zeggen, maar wel kan er dit van worden gezegdhet aanhangige wetsontwerp heeft bovenal ten doel, aan de onderdanen de bevoegdheid te geven om tegen een besluit van de publieke overheid, waarbij rechten worden gekrenkt, rechtsherstel te vragen bij den rechter. Dit nu gaat volgens spreker een heel eind verder, dan dat men in dienstbetrekking bij een publiekrechtelijk lichaam eene onpartijdige rechtspraak eisclit. Onze tijd met zijne vele en velerlei rechtsregelen doet het ontbreken van den waarborg tegen rechtskrenking, die alleen eene onpartijdige rechtspraak geven kan, scherp gevoelen. Van alle kanten vraagt men gelegenheid tot herstel van geschonden recht. Elke uitvoerende macht, dit is het uitgangspunt, moet en kan bij de vervulling zijner taak in botsing komen met de belangen en rechten zijner geadministreerden. Zoo ook elke patroon met de belangen en rechten zijner ondergeschikten. En hoe streng rechtvaardig deze ook moge zijn, hij is, als het er op aankomt, de meest on geschikte persoon om objectief te oordeelen over de vraag, of hij de rechten zijner ondergeschikten heeft aangerand. De reden hiervan is doodeenvoudig deze de patroon is in de kwestie partij. Dit is ook hier het geval. liet is onvermijdelijk, dat Burgemeester en Wethouders zullen zien door de oogen hunner hoofdambtenaren. Zij kunnen toch bij het instellen van een onderzoek slechts afgaan op de gegevens en inlichtingendie hun door die hoofdambtenaren zijn verstrekt. En dan uit den aard zelf hunner betrekking, die hun het behartigen der belangen van den dienst als taak oplegt, zullen zij steeds gevaar loopende belangen van den dienst te stellen boven het particulier belang. Dat is nu op zich zelf goed, want het is een onvermijdelijk iets, dat waar het particulier belang in botsing komt met het publiek belang, liet eerste het loodje moet leggen. Maar tegen rechtskren king moet gewaakt worden en die taak kan niet veilig geacht worden in de handen der administratie. Ontdaan van de franjes en kwalificaties kan spreker de woorden van den vorigen spreker tot de zijne maken. Want al is zijne motiveering anders, ook spreker is een voorstander van de regeling der rechtspositie van de gemeente-werklieden en ambtenaren. Op één punt is hij het ook eens met den heer van Ketwich Verschuur en met de Kamer van Arbeid, en wel ditdat de kwestie van het scheidsgerecht niet kan worden beslist zonder de regeling van het materieel recht d.w.z. zonder een werklieden-reglement met eene volle dige regeling, van de regelen waarover die rechtspraak moet loopen. Spreker stelt dan ook meer belang in het vaststellen der rechten en verplichtingen, dan in de manier waarop over die rechten en verplichtingen zal worden recht gesproken. Wanneer wij nu een reglement vaststellen, dan moeten wij niet blijven staan bij de werklieden, maar er iu opnemen ieder, wiens rechtspositie regeling noodig heeft. De vraag of het mogelijk is om dat alles in één reglement te doen, wil spreker gaarne in het midden laten. Gaat het niet bij één reglement, dan moeten er twee komen. De motie, die spreker den Voorzitter dezer vergadering heeft ter hand gesteld, verschilt met die van den heer Besujjen. Spreker heeft vermeden in die motie de weu- schelijkheid van een scheidsgerecht uit te spreken, omdat zelfs ook tegenstanders van een scheidsgerecht voorstan ders kunnen zijn van de regeling der rechtspositie der werklieden en ambtenaren. Komt de Kaad dan te eeni- ger tijd voor het ontwerp-reglement te staan, dan kan een scheidsgerecht altijd worden ingelascht. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Januari 1906. 9 Van den heer van Ketwich Verschuur heeft spreker gehoord, dat er eigenlijk al een werklieden-reglement bestaat. Door zijn kort lidmaatschap van den Raad wist spreker dat niet, maar hij wil toch aan dien spreker op merken, dat, wat deze het grond reglement noemt, slechts een begin is. Er moet nog veel meer in worden opge nomen, zal het in werkelijkheid eene regeling van den rechtstoestand der werklieden geven, op de hoogte van onzen tijd. Het is dan ook een reglement, waarin alles slechts in het kort is aangestipt en slechts voor drie groepen, niet voor den geheelen gemeentedienst. Dat de heer van Ketwich Verschuur het ook in dit opzicht met spreker eens is, en dat ook deze spreker voelt, dat er iets aan hapert, bewijzen wel de beide eischen, van wel ker inwilliging hij het meegaan met Burgemeester en Wethouders afhankelijk stelt. De motie, die spreker in behandeling wenscht te brengen, heeft dit voor boven die van den heer Besuijen, dat zij uitsluitend beoogt de sa menstelling van een werklieden-reglement en de kwestie van een scheidsgerecht intact laat. Wordt de motie aan genomen en komt het werklieden-reglement tot stand, dan kunnen wij er beter over oordeelen en het scheids gerecht laten oordcelen over meer zaken, dan alleen over straf. Dan wordt eene logische volgorde gevolgd. Spreker leest ten slotte de volgende motie voor De Kaad, Overwegende dat het wenscheljjk is, een algemeen reglement samen te stellen, regelende den rechtstoestand van alle werklieden in dienst der gemeente en na te gaan of het aanbeveling verdient, zoodanig reglement mede toepasselijk te maken op andere ambtenaren in dienst der gemeente of wel de rechtspositie dezer personen bij een afzonderlijk reglement te regelen, Overwegende dat de vraag, of de instelling van een scheidsgerecht wenscheljjk is, behoort te worden behan deld bij en in verband met de vaststelling van het werk lieden-reglement, Noodigt Burgemeester en Wethouders uit een regle ment of reglementen ids in de eerste overweging be doeld, te ontwerpen en den Kaad ter vaststelling aan te bieden, Houdt de behandeling van het voorstel de" heeren Koopmans c.s. aan tot de behandeling der ingevolge deze uitnoodiging te verwachten ontwerpen. De Voorzitter deelt mede, dat hij de motie Burger, als zijnde van de verste strekking het eerst in behande ling zal brengen. De heer Besuijen is dit niet met den Voorzitter eens. Het gebeurt iu deze vergadering vaak dat spreker, zoo 't heet, buiten de orde is, maar hij meent, dat de motie van den lieer Burger buiten de orde is, want er moet eene beslissing vallen over een scheidsgerecht en niet over een werklieden-reglement. Spreker begrijpt den heer Burger niet, waar deze zegt„ontdaan van franje en kwalificaties." Is de laatste uitdrukking gebezigd iu on- gunstigen zin, dan is zij onjuist. Acht do heer Burger het een beleediging wanneer spreker zegt dat geen ver trouwen bestaat in de rechtspraak van Burgemeester en Wethouders? Spreker voegde er immers uitdrukkelijk aan toe dat dit de personen van het college niet trof, maar voortkwam uit het stelsel en hun kwaliteit. Ook heeft de heer Burger het mis, als hij meent, dat spreker plan heeft één reglement te willen maken, in de motie wordt gesproken van werklieden- respectievelijk ambtenaren reglement. Door te doen opmerken dat voor zijn motie pok tegen standers van een scheidsgerecht kunnen stemmen, heeft de heer Burger het beste bewijs geleverd, dat de motie buiten het onderwerp der agenda staat. Spreker herhaalt, de motie Burger is buiten de orde, ten minste als dat buiten de orde zijn voor ieder gelijk is in deze verga dering. De Voorzitter zal niet antwoorden op de insinuation van liet lid Besuijen over de leiding dezer vergadering. Ilij laat die voor rekening van dien spreker en trekt zich die niet aan. fntusschen blijft hij bij zijne meaning dat de motie- Burger de verste strekking heeft en voorrang moet hebben boven elke andere motie, omdat zij niets minder wenscht dan dat de discussion over het scheidsgerecht, dit is over het onderwerp van beraadslaging, zullen worden geschorst totdat over een te maken werklieden-reglement zal zjjn beslist. De heer Hijlkema zegt, dat de motie-Burger bedenke lijke bezwaren heeft zoowel voor Burgemeester en Wet houders als voor den Kaad, eerstens omdat zij Burgemeester en Wethouders uitnoodigt een werklieden-reglement te ontwerpen en het toch niet aangaat, aan dat college die opdracht te doen. Tweedens omdat de motie aanhouding der behandeling voorstelt en de Kaad, nu de zaak van het scheidsgerecht zoo dikwijls ter tafel is geweest en de besprekingen over dat onderwerp reeds zóóver zjjn gevorderd, het toch geen zin heeft, om eenvoudig door 't indienen van zulk eene motie, de reeds bijna afgehandelde zaak weer van de baan te schuiven. De heer van Ketwich Verschuur zou gaarne nog een enkel woord spreken als antwoord aan den heer Besuijen. Deze heer meent, dat niet ieder arbeider de alhier be staande instructies en grondreglement kent. Volgens de slotbepaling dier instructies van 190 heeft echter ieder werkman destijds een exemplaar daarvan ontvangen. Het schijnt echter, dat de Kamer van Arbeid bjj het geven van haar advies het grondreglement noch de speciale in structies gekend heeft, evenmin als de de heer Burger. De heer Besuijen heeft drie voorbeelden genoemd van werklieden, die sinds de reglementeering van 1900 be zwaar hebben gemaakt tegen eene hun opgelegde straf: lo. de werkman van de gemeentereiniging wegens onregelmatige urineloozing. Over dezen heeft die spreker gezegd, dat Burgemeester en Wethouders j e noot/zaak t waren die straf in te trekken hij heeft dit echter door niets bewezen, in elk geval is in beroep de straf inge trokken 2. wat de fitter van de gasfabriek betreft, hierover kan spreker geen oordeel vellen want lij weet van dit geval niets en wat de heer Besujen er over gezegd heeft is hem niet duidelijk; do. wat aangaat den tonncman, deze heeft de politie verordening overtreden op het onbeheerd op straat laten staan van eenig voertuig en is deswege beboetdit geval heeft dus met het genoemde gemeentewets-rcglement niets maken. Dan zegt de heer Besuijen neg boudweg, dat men geen vertrouwen heeft in de onpartijdigheid van Burgemeester en Wethouders, maar nu vraagt spreker, wat raakt meer de eer en den goeden naam van een college, dan dat men het toevoegt: ik heb geen vertrouwen in uwé rechtspraak; dit is wel het ergste wat men tot hen, die zulk eene beslissing moeten nemen, kan zeggen. Laat de Kaad toonen het Dagelijksch Bestuur wel in zijn rechtvaardig heidsgevoel te vertrouwen. Ook heeft de heer Besuijen de groote staking in het midden gebracht; die ging ech ter over een getal van duizenden werklieden en in deze gemeente is immers sprake van 124 allo zeer bekende ar beiders, die nog in verschillende categoriëu onder drie Directeuren verdeeld zijn. De heer Besuijen neemt aan binnen een maand met een werklieden-reglement klaar te zijn. Dit wil spreker wel gelooven, want die spreker kan zeker in Amsterdam heel gemakkelijk een stel bepalingen krijgen, waar dit, even als andere zaken, voor den heer Besuijen op zeker bureau gereed kan worden gemaakt, zoodat hij het hier gemakkelijk kan opdisschen. De Kaad van Leeuwarden echter wil liever niet geregeerd worden door eene spe ciale Amsterdamsehe club van adviseurs voor gemeente-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1906 | | pagina 5