Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 6 Februari 1903. dering bleek, dat de heeren van dat bestaan niets wisten, hetgeen gememoreerd is in bijlage 6. Aan wie in dezen de* schuld Niet aan Burgemeester en Wethouders. De uitdrukking van den heer Burger in zijn motie „Burgemeester en Wethouders uit te noodigen, voel de wederindiening het voorstel in hun door voorziening in de beide Wethouders-vacatures gewijzigd samengesteld college opnieuw in overweging te nemen, en, zoo die overweging daartoe aanleiding geeft een gewijzigd voorstel in te dienen", doet vermoeden, dat de heer Burger, die zooeven verklaarde geweten te hebben, dat de Raad hem heden tot Wethouder zou benoemen, van oordeel is dat zijn zitting-nemen in het college van Burgemeester en Wethouders een gunstigen invloed, in den geest van dat lid, op het nieuw verwachte voorstel zou moeten hebben. Spreker zou willen vragen, moeten de heeren dan per se zitting hebben in het college van Burgemeester en Wethouders om hunne wensehen kenbaar te maken kunnen zij dit hier niet doen door amendeeren van de voorstellen van dat college Op welk standpunt plaatsen zich dan toch de heeren Toch niet op dat, dat zij slechts voetstoots hebben aan te nemen, wat hun door Burgemeester en Wethouders wordt voorgesteld De lieer Besuijen heeft den leden, die tegen de motie-Burger hebben gestemd, aangeraden het voorstel van Burgemeester en Wethouders te ver werpen. Deze raad is onnoodig, want op de raadsleden rust de plichtom een voorstel, dat naar hun ooideel niet is in het belang der gemeente, te verwerpen. En de Raad toch beslist. Spreker heeft dit willen zeggen, dat indien het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet is de uitvoering van de opdracht van den Raad, de schuld hiervan niet ligt bij het Dageljjksch Bestuur, maar bjj den Raad zelf, die niet wist wat te dezer zake bestond. Staat het voorstel den leden niet aan, welnu, laten zij het dan verwerpen of door amendeeren het in hun geest trachten te ver anderen. liet gaat echter niet aan, Burgemeester en Wethouders te verwijten, dat zij dienstweigeraars zijn, of dat zij worden betaald om den wil van den Baad uit te voeren. Spreker is niet van plan verder met den heer Besuijen, zoo deze geen anderen toon weet aan te slaan, te debat- teeren. 11 jj zal afwachten, wat het lot zal zijn van de ingediende moties om dan over te gaan tot de verdediging van het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De heer Haverschmitlt heeft den heer Besuijen een beroep hooren doen op de 11 leden, die vóór de motie-Burger hebben gestemd, liet is volstrekt niet noodig dat deze leden warm zijn voor een scheidsgerecht; ze kunnen evengoed voorstanders zijn van een werkliedenreglement, aangevuld volgens de bedoeling van den heer van Ket wich Verschuur. Als zoodanig beschouwe men ook sprekers stem. De voorsteller van de motie gaf daar zelf aan leiding toe, waar hij, volgens het raadsverslag te kennen gaf, dat zijne motie uitsluitend beoogde de samenstelling van een werkliedenreglement en de kwestie van het scheidsgerecht intact liet. Later voegde de heer Burger den heer Hijlkema toe, die de vrees uitte dat Burge meester en Wethouders in hun reglement het scheidsge recht zouden moeten opnemen, dat zulks niet behoeft, en dat Burgemeester en Wethouders, wanneer zij de instelling van een scheidsgerecht niet wenschelijk vinden, dat in hun ontwerp niet zullen opnemen. Op dien grond is spreker's mëening, dat Burgemeester en Wethouders tegenover het scheidsgerecht geheel vrij staan, zooals dit ook het geval is met de 11 leden die vóór de motie-Burger stemden. De heer Besuijen constateert, dat de voorzitter hem, waar hij spreekt over goede trouw, verkeerd heeft be grepen. Spreker komt terug op hetgeen door hem al eerder is gezegd, dat de Voorzitter, volkomen te goeder trouw kan meeneu het recht aan zijne zijde te hebben; iemand uit de andere klasse kan ook te goeder trouw dit onrecht noemen. De Voorzitter meent, dat misschien ook het begrip „uitvoeren van een opdracht" door hem en spreker ver schillend beoordeeld zal worden, doordat onze klasse verschillend is; ofschoon niet onaardig, moet toch spreker er de aandacht op vestigen, dat ook een l-lusseyenoot van den Voorzitter, de heer Burger, uit gaat van de stolling, dat Burgemeester en Wethouders niet voldoen aan de opdracht hun door de meerderheid van den Raad gegeven. Hieromtrent behoefde dus tusschen spreker en den Voor zitter geen verschil van opinie te bestaan. Ook is het onjuist, dat de meerderheid der raadsleden niet bekend zou zijn met de bepalingen van 19UU, bepalingen, welke als aanhangsel op een enkel artikel na in iedere instructie te vinden zijn. Die dertien artikelen zijn, zooals de heer van Ketwich Verschuur zelf gezegd heeft, geen werklieden-reglement. Spreker heeft bij zich het kleinste werklieden-reglement dat bestaat, en dit heeft nog 2(i artikelen. De lieer llayerschmidt, die nu omvalt, en het voorstel van Bur gemeester en Wethouders als een ontwerp-werklieden reglement wil erkennen, had zich de vorige maal bij de minderheid moeten aansluiten en dus tegen de motie Burger moeten stemmen. Niet alleen de meerderheid van den Raad, maar zelfs Burgemeester en Wethouders hebben (in hunne toelich ting) erkend, dat het voorstel geen werkliedenreglement is, zooals de meerderheid er een wenscht, waar zij zeggen „Wij voelden meer voor de motie-Besuijeu die het werk aan een raadscommissie opdroeg. Van ons kon bezwaarlijk een voorstel worden verwacht naar den geest der meer derheid." Den heer Duparc, die zegt met het voorstel-Burger te zullen meegaan, wil spreker zeggen, dat niemand de zekerheid heeft, dat de beide nieuw benoemde Wethou ders de benoeming zullen aannemen. Doen zij dit niet, dan wordt de zaak weer 14 dagen uitgesteld en daardoor de beslissing over deze kwestie vertraagd. Nemen zjj de benoeming aan, dan bestaat er nog altijd mogelijkheid, dat het in het college van Burgemeester en Wethouders een strijd wordt van twee tegen twee, waarbij dan ten slotte de stem van den Voorzitter den doorslag geeft. Dan komen wij nog niet verder, want dan blijft de zaak zooals die is. Dit is dus niets dan tijd vermorsen en spreker raadt den lieer Duparc dan ook ernstig aan, voor zijne motie te stemmen. De heer Burger heeft reeds bij de toelichting zijner motie gezegd, dat zij misschien wel iets anders gesteld kon worden, waardoor zij beter werdhij neemt dus gaarne de door den heer Duparc voorgestelde wijziging over. Naar aanleiding van hetgeen door den Voorzitter in het midden is gebracht, drukt spreker zjju leedwezen uit over liet feit, dat door den Voorzitter de bestrijding zijner motie is vastgekoppeld aan die van de rede van den heer Besuijen. Hierdoor komt spreker in een moeio- ljjk parket. In zijne rede heeft spreker uitdrukkelijk vermeden een oordeel uit te spreken over het al of niet juiste in het optreden van Burgemeester en Wethouders, omdat li jj gelooft daardoor op zuiverder standpunt te staan, nu niet dat voorstel, doch eenc motie tot niet-behandeling daarvan aan de orde is. Spreker heeft het recht van amendement, zeker, maar, dat hij door ruim gebruik te maken van dat recht dit voorstel van Burgemeester en Wethouders naar zijn zin zou kunnen veranderen, is niet mogelijk. Spreker acht zich niet in staat om in korten tijd een werkliedenre glement samen te stellen, of hot voorstel van Burge meester en Wethouders door amendementen tot een zoodanig reglement te vervormen. Spreker is het eens met den heer van Ketwich Ver schuur, waar die de onmogelijkheid bepleit heeft om een werklieden-reglement binnen eenc maand te leveren. Dit Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 6 Februari 1 906. 31 kan spreker niet en ook geen raadscommissie. Sprekers opinie is en blijft, dat het noodzakelijk is een reglement samen te stellen waarin de rechtspositie der werklieden in détails is geregeld. Dit is niet mogelijk, als Burge meester en Wethouders niet willen. Daarom wil spreker het voorstel renvoyeeren. Spreker stelt de mogelijkheid, dat het gewijzigd college van Burgemeester en Wethouders de zaak in studie wil nemen dan is het niet mogelijk binnen 14 dagen met een voorstel te komen spreker wil dan wel een jaar tijd geven. Hij is nu van oordeel, dat er voor Burge meester en Wethouders alle reden bestaat, nog eene poging te wagen om een ander reglement samen te stellen, dat spreker en anderen houvast geeft om het door middel van amendementen te wijzigen. Wat het laatste gedeelte der motie aangaat, het vragen van advies van de Kamer van Arbeid, hierop is dooi den Voorzitter in het geheel niet geantwoord, liet zou toch zeer onheusch zijn om dit niet te doen, want de zelfde redenen, die de vorige maal bestonden om het advies der Kamer te vragen, bestaan ook nu. Spreker handhaaft zijn motie. De heer Duparc zegt, dat, als in de motie-Burger cenige afkeuring werd uitgesproken, hij tegen zou stem men. De heer Burger heeft echter in zijn motie in het geheel geen oordeel over het voorstel, veel minder een afkeuring er van doen kennen. Spreker zou de motie willen noemen, zoo zacht mogelijk en tevens zoo rationeel mogelijk. Hij kan daarom ook niet inzien waarom Bur gemeester en Wethouders haar niet kunnen aannemen. Het college van Burgemeester en Wethouders wordt nu toch belangrijk gewijzigd samengesteld. Spreker acht het een voorrecht, dat de Voorzitter even als een dei- Wethouders voor dat college behouden blijft. De twee nieuwe Wethouders zullen echter invloed kunnen uitoefe nen op de beslissing. Vandaar dat spreker voor de motie Burger zal stemmen. Den heer Besuijen wil spreker nog doen opmerken, dat hij zich heeft vergist in het noemen van veertien dagen voor de benoeming van nieuwe Wethouders voor het geval, dat deze mochten bedanken. Ingevolge art. <St> der gemeentewet moet in zoodanig geval eene nieuwe verkiezing binnen acht dagen plaats hebben. De heer van Messel wil den heer Besuijen met een enkel woord doen opmerken, dat hij niet onder de tegen stemmers kan worden gerangschikt (en evenmin onder de voorstemmers) omdat hij op dien datum niet ter ver gadering aanwezig is geweest. De insinuatie, spreker door dien heer naar 't hoofd geworpen, als te hebben gebezigd de uitdrukking „ina- rionnetten" opzichtens de leden van den Raad, laat spreker koud, aangezien hij zich van een dergelijke uitdrukking niets kan herinneren. In aansluiting met t gesprokene van den Voorzitter, zal spreker den heer Besuijen in zijn wijze van debatteeren niet volgen. En wat nu den heer Burger aangaat, is spreker van meening dat, waar dat geachte lid, zoowel binnen als buiten deze gemeente bekend staat als een eminent jurist, als een hoogst kundig man, ZEd.'s houding dezen namiddag geheel onbegrijpelijk, geheel onverklaarbaar is. Spreker veroorlooft zich verder te gaan en wil be weren dat mr. Burger heden niet weet wat hjj wil, zelfs niet weet wat hij zegt. En dat zal spreker zoo vrij zijn aan te tonnen. Naar aanleiding van eene aangenomen motie van den heer Burger, werd Burgemeester en Wethouders opge dragen een concept-werkliedenreglement in te dienen. Van deze taak hebben Burgemeester en Wethouders zich gekweten, waarop door mr. Burger wordt geant woord, dat het ingezonden concept-reglement niet geheel en al beantwoordt aan hetgeen hij daarin wel had ver wacht. De Voorzitter repliceerde daarop, dat de lieer Burger door indiening van amendementen dan de zaak in 't rechte spoor kan leiden en zijn doel kan bereiken. En wat is nu 't antwoord van mr. Burger. ZEd. ant woordt, dat hij niet in staat is en zich niet bekwaam genoeg acht in geruimen tijd, zelfs in geen jaar, een werkliedenreglement samen te stellen, noch het aange boden voorstel door amendementen te verbeteren. Spreker wil thans tot den heer Burger zeggenGij mr. Burger, die hier openlijk verklaart, niet in staat te zijn in een afzienbaren tijd amendementen op het voorstel van. Burgemeester en Wethouders in te dienen, gij hadt beter en verstandiger gedaan uwe motiën stilletjes thuis te houden. Na uwe verklaring van onmacht op dezen namiddag ware uw weg geweest u bjj het voorstel neer te loggun. Spreker vraagt thans of hij straks te veel heeft gezegd toen hij beweerde, dat mr. Burger dezen namiddag niet weet wat hij wil, ja zelfs niet weet wat bjj zegt. Spreker schaart zich aan de zjjde van Burgemeester en Wethouders, en adviseert de motie-Burger niet aan te nemen. De heer van Ketwich Verschuur moet een enkel woord zeggen nu de lieer Besuijen hem in het debat heeft gehaald naar aanleiding van het door hem gesprokene in de vergadering van 9 Januari, dat zoude luiden: „Er ontbreekt hier een Wetboek van Strafrecht". Die uitspraak toch is door spreker niet gedaan; doch wat bjj wel gezegd heeft, wordt als gewoonlijk door den heer Besujjen geheel uit zjju verband gerukt wederge geven. Aan de orde was toen de kwestie over het al of niet wenscheljjke van een scheidsgerecht en heeft spreker ten bewijze vati de vreemde orde van behandeling dooi de voorstellers en bij wijze van voorbeeld gezegd, dat er toch eerst een Wetboek van Strafrecht moet zjju, voor dat er aan een van strafvordering te denken was. Over sprekers bedoeling kon de heer Besujjen ook niet iu twijfel zijn, daar spreker in die vergadering zoo duidelijk mogelijk heeft doen uitkomen, dat bjj de bestaande rege ling voldoende achtte, die nu hier, in zjju geest gewijzigd, als verordening door Burgemeester en Wethouders wordt voorgesteld. De heer Besujjen heeft nog gezegd, dat het kleinste werklieden-reglement dat bestaat, nog 2ti artikelen bevat en dit ontwerp slechts 13. Hij vergeet echter, dat er naast het aangeboden reglement eene instructie bestaat van 12 artikelen. Dit wordt te zameti dus 25 artikelen. .Vis nu de heer Besujjen meent de meerdere waarde van een reglement af te moeten meten naar het aantal arti- kelen, dan scheelt dit niet zoo veel. Ook zegt de heer Besujjen, dat vele zaken in Hit voorstel niet geregeld zjju. Dit is ook onjuist, want behalve het scheidsgerecht is alles wat noodig is bjj dir ontwerp of in de instructies en andere bestaande verordeningen geregeld, b.v. het ge- net'sl'tindi<j onderzoek bjj verordening van 1905 no. 49, de lowtreyiding in art. 4 grondreglernent en de jaarlijks vast te stellen loonlijsten volgens 's Raadsbesluit van Juli 1900, overuren bij art. 4 sub h in art 5 van het grond- reglement arbeid builen gemeentedienst bij art. 8, in structie 3, art. 4, eervol, ontsla;/ artikel 1 grondreglernent; stra/Jen in dat zelfde artikel, het pensioen bjj verorde ning van 1899 gemeenteblad no. 12, bjj de vaststelling van welke verordening ook het weduwen- en weezen- pensioen is behandeld. Door spreker is dus aangetoond dat bijna alle zaken reeds geregeld zjjn, die de heer Besujjen als niet geregeld aangaf; zoo noodig bljjft toch aanvulling van het ontwerp mogelijk. Spreker tart den heer Besujjen hem te bewijzen, dat hij hiermede de waarheid niet heeft gesproken. De beer Besuijen geeft te kennen dat in iedere stad waar een werkliedenreglement bestaat, ook nog bijzondere instructies worden vastgesteld door de hoofden der ver schillende takken van dienst; het is ten eeneu male ou-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1906 | | pagina 4