Vergadering van Dinsdag 10 April 1906. 72 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 28 Maart 1006. dan 600 verdient en de vervanging kost minder, dan houdt hij toch nog iets overdat meerdere late men den patiënt behouden bij het voorstel van Burgemeester en Wethouders vervalt echter zijn gehcele wedde. De heer Duparc zal trachten kort te zijn, om niet weer van den heer Besuijen het verwijt te moeten hooren, dat hij veel tijd van de raadsleden in beslag neemt. Spreker meent echter, dat, wat door dat lid is gezegd, niet onweersproken mag blijven. Als de physieke toestand van de onderwijzers inderdaad zóó is, gelijk door den heer Besuijen is geschetst, mag het werkelijk verwondering baren, dat er nog steeds zooveel candidaten dingen naar de onderwijzersakte. Spreker dacht er anders over en zou durven beweren „Les gens, que vous tuez, se portent assez bien". Ilij is 20 jaar lid geweest van de commissie van toezicht op het lager onderwijs en, bedriegt zijn herinneringsvermogen zich niet, dan zijn in al die jaren slechts twee gevallen van ernstigen aard voorgekomen, waarin het te nemen besluit zal voorzien. Yan tal van beroepen zou men echter kunnen zeggen, wat de heer Besuijen van dat van onderwijzer heeft beweerd. Dat vele onderwijzers aan zenuwziekten lijden, moge misschien waar zijn. De vraag schijnt echter te mogen worden gedaan, of dit steeds wel het gevolg is van de school en dikwijls niet ook daarvan, dat vele onderwijzers zich te veel bemoeien met zaken buiten het onderwijs, vooral ook wat men verstaat onder „de politiek". Spreker misgunt hun dat in geenen deele, hij kent hun daartoe ook het volle recht toe. Maar dan wij te men ook niet alleen aan het onderwijs, wat mede het gevolg kan zijn van andere inspannende werkzaamheden. Het tafereel, door den heer Besuijen van de onderwijzers opgehangen, is inderdaad veel te zwart gekleurd. De heer Besuijen zegt, dat de heer Duparc wenscht te weten of het inderdaad waar is, dat de onderwijzers er beroepsziekten op nahouden. De vraag is wel gericht aan een der medici in dit college, maar het zij spreker vergund den heer Duparc te wijzen op de volgende woorden in meergenoemd artikel: „Hebben wij onzen toestand uiteengezet, dan hoort men van de specialiteiten: „O, de rjewone onder wijzers ziekten^ Wat betreft het zich bemoeien van onderwijzers met zaken buiten het onderwijs, doet het spreker allereerst genoegen dat zelfs de heer Duparc erkennen moet dat zij daartoe alleszins recht hebben, zoogoed als ieder burger, maar spreker wil crnog aan toe voegen, dat zij tot arbeid buiten t onderwijs gedwongen worden door de omstandigheden zelf. Tracht b.v. de een zich individueel vooruit te brengen door het halen van diploma's, waar door hij het recht krijgt door privaatles net tekort aan inkomen bij te spijkeren, een ander strijdt in de vakbe weging voor het vooruitbrengen van de geheele groep waartoe hij behoort, of op ander terrein voor de geheele klasse, waarvan hij deel uitmaakt. De heer Koopmans beschouwt als een der grootste oorzaken van het zenuwlijden der onderwijzers het pesten door de kinderen. Niet alleen hebben groote menschen soms pleizier aan zoo iets, doch kinderen kunnen, in vereeniging, van een onderwijzer gemakkelijk een zenuw lijder maken. Hij vindt het onbillijk den onderwijzers, die over het algemeen zeer weinig finantiëel, weerver- standsvermogen hebben, bij hunne lage traktementen, nog meerderen finantiëelen druk op te leggen. Hij zal daartoe niet medewerken. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement - van Ketwich Verschuur wordt aan genomen met 13 tegen 3 stemmen. Vóór stemmen de heerenJansen, Beucker Andreae, Besuijen, Lautenbach, Schoondermark, Burger, Koopmans, Feddema, Duparc, Haverschmidt, Tigler Wijbrandi, van Messel en van Ketwich Verschuur en tegende heeren Komter, Beekhuis en Hjjlkcma. Het geamendeerde voorstel wordt nu eveneens met 13 tegen 3 stemmen aangenomen. Vóór stemmen de heeren: Jansen, Beucker Andreae, Lautenbach, Schoondermark, Beekhuis, Feddema, Duparc, Haverschmidt, Tigler Wijbrandi, Komter, van Messel, Hijlkema en van Ketwich Verschuur en tegen de heerenBesuijen, Burger en Koopmans. De heeren Wilhelmij, Beerends, Tromp, Feitz, Baart de la Faille en Menalda waren vertrokken. De heer Duparc stelt met het oog op het vergevorderd uur voor de vergadering te verdagen. De heer Jansen ondersteunt dit voorstel, omdat het om halfaeht sectievergadering is. De Voorzitter meent zich er tegen te moeten verzetten. Als de Baad nog een half uur wil doorwerken dan kan misschien de agenda worden afgehandeld. De heer van Ketwich Verschuur zegt, dat niet zoozeer het late uur, als de afwezigheid van verscheidene raads leden hem nopen met het voorstel mee te gaan. Er is een belangrijk punt aan de orde, dat spreker lieist in eene zoo voltallig mogeljjke vergadering behandeld zag. De heer van Messel verzoekt den Voorzitter om voor het geval het voorstel-Duparc mocht worden aangenomen, punt 15 van deze agenda niet in de volgende vergadering te behandelen, want dan kan spreker niet aanwezig zijn terwijl hij gaarne bij de behandeling van dat punt te genwoordig zou willen zijn. De Voorzitter antwoordt dat hij den heer van Mossel zoodanige toezegging niet kan gevenhet is voor een voorzitter, die zich op het standpunt behoort te stellen dat het hem, voor de behandeling der voorstellen van Burgemeester en Wethouders onverschillig is welke leden wel welke niet daaraan deel zullen nemen, onmogelijk nu eens ter wille van het eene, dan weder ter wille van liet andere lid, bepaald aangegeven zaken niet op de agenda te plaatsen. Hij zou de verdenking op zich kunnen laden van partijdigheid en zulks dient voorkomen. Wat het voorstel van den heer Duparc betreft, om du overige punten der agenda aan te houden, hier is hij, het uur in aanmerking genomen, zeer beslist tegen. In- tusschen moet hij het tot zijn leedwezen in stemming brengen. Het wordt aangenomen met 10 tegen 5 stemmen. Vóór stemmen de heeren Jansen, Beucker Andreae, Besuijen, Lautenbach, Schoondermark, Koopmans, Duparc, Haverschmidt, Komter en Hijlkema, en tegen de heerenBurger, Beekhuis, Feddema, van Messel en van Ketwich Verschuur. Hierna, sluit do Voorzitter de vergadering. Verslag van de handelingen van den g Tegenwoordig 17 leden, te weten de heeren: Schoon dermark, Jansen, Wilhelmij, Besuijen, Burger, Baart de la Faille, Komter, Feitz, Koopmans, Beekhuis, Duparc, van Messel, Haverschmidt, Menalda, Lautenbach, van Ketwich Verschuur en Hijlkema. Eene vacature. Voorzitter: de heer A. E. Zimmerman, Burgemeester. I. De notulen der op Woensdag 28 Maart j.l. ge houden vergadering worden gelezen en goedgekeurd. II. Wordt medegedeeld: 1. Bericht van afwezigheid van de heerenBeerends, Feddema, Beucker Andreae en Tigler Wijbrandi. 2. Nota van Burgemeester en Wethouders naar aan leiding van eene mededeeling van den heer Koopmans in de raadsvergadering van 28 Maart 1.1. betreffende een ongeval, indertijd aan een werkman in dienst van den aannemer van gemeente-onderhoudswerken overkomen. De Voorzitter stelt voor de bij dit punt bedoelde nota voor kennisgeving aan te nemen. De heer Koopmans moet zeggen dat het hem niet verwondert, dat er een dergelijk voorstel komt. Hij kan zich daarmede echter niet vereenigen. Burgemeester en Wethouders hebben indertijd een besluit genomen, waar van spreker gaarne den rechtsgrond zou vernemen. Hij is van oordeel, dat bedoeld besluit niet door Burgemees ter en Wethouders had mogen worden genomen even min als later dat ten opzichte van den Prinsentuin. Spreker had gehoopt, dat nu direct na de Prinsentuin kwestie, deze zaak zou zijn afgedaan zonder tusschen- komst van anderen. Hij zal den Baad voorstellen de uit de lijfrente voortspruitende gelden in de gemeentekas te storten. Dat is recht en billijk. De heer Komter vindt het noodig eene verklaring te geven van de zaak, die de meeste raadsleden tot voor kort niet kenden. De aanleiding, die bestond om er de aandacht op te vestigen, heeft eenigszins den indruk ge geven, dat destijds door Burgemeester en Wethouders niet formeel juist is gehandeld. Zij hebben echter ge handeld met de beste bedoeling in het belang der ge meente. De zaak is deze. Voorjaren, toen de Ongevallenwet er nog niet was, kreeg een werkman in gemeentedienst een ongeluk, dat zijn dood ten gevolge had. Deze werk man was door de gemeente bij eene particuliere Maat schappij verzekerd voor 1000. Omdat nu Burgemeester en Wethouders meenden, dat het in het belang der weduwe was, dat zij die 1000 niet in eens in handen kreeg, kocht de gemeente ten haren behoeve eene dadelijk ingaande lijfrente. Door de weduwe is daartegen gepro testeerd en er is een proces ontstaan, dat door de gemeente is verloren. Toen is aan de weduwe de 1000 uitbetaald, en behield de gemeente de lijfrente. Burgemeester en Wethouders hebben toen besloten die kleine uitkeeringen van pl.m. 24 per kwartaal niet telkens in de gemeente kas te storten, doch daarmede te wachten, totdat deze, met de daarvan gekweekte renten, zouden zijn aange groeid tot het volle bedrag der uitbetaalde 1000 plus 800 proceskosten. De weduwe leeft nog, zoodat de gemeente de lijfrente nog steeds geniet, waardoor het op den duur een voordeeltje wordt, llet geld is rente- gevend belegd. Spreker is het echter met den heer Koopmans eens, dat het beter is het geld in de gemeentekas te storten en in de rekening op te nemen. Men zou het kunnen gebruiken voor het betalen der verzekeringskosten, die de gemeente eerlang moet betalen tengevolge het in de vorige vergadering genomen besluit betreffende de eigen van Leeuwarden van Dinsdag 10 April 1906. 73 risico en aansluiting bij de Bisico-Bank. Spreker zou den Baad in overweging willen geven genoegen te nemen met deze verklaring der zaak. De heer Koopmans is verheugd, dat de heer Komter het met hem eens iswat hij hoopt dat ook het geval zal zijn met den Baad. Spreker heeft groot vertrouwen in het Dagelijksch Bestuurmaar zou de zaak liever beëindigd zien. De ondervinding heeft hem geleerd zelf de koe bij de horens te vatten. Hoewel het, volgens den heer Komtereen voordeelig zaakje iskan de gemeente het geld zelf wel gebruiken, want zij zit vaak in armoede. Of de gelden op de spaarbank staan of uitgezet in pandbrieven of gedeponeerd zijn bij kassiers, 't doet er niets toe, de gelden behooren in de gemeente kas. Spreker stelt daarom voor de volgende motie De Baad besluit Burgemeester en Wethouders uit te noodigen, de gelden, voortspruitende uit de lijfrente van de Wed. Kok, te storten in de gemeentekas. De heer Hijlkema is het mot den heer Komter eens, dat het geld in de gemeentekas behoort. De zaak in kwestie is behandeld en besloten door een college, dat anterieur is aan het tegenwoordige. Indien spreker lid van dat college ware geweest, zou hij zich zeker tegen het vormen van een tijdelijk fondsje hebben verklaard het is toch regelmatiger het geld telkens in de gemeente kas te storten. Evenwel kan men het vorig college van Burgemeester en Wethouders over hun vaderlijke zorg niet hard vallen daar er van het kapitaaltje rente op rente is gekweektwat de tegenwoordige gemeentekas ten goede komt. De Voorzitter is van hetzelfde gevoelen als de Wet houders, die zooeven het woord hebben gevoerd. Nu de heer Koopmans goed heeft kunnen vinden, deze zaak in de vorige vergadering en in die van heden te bespreken op eene wijzedie naar buiten den indruk moet vesti gen dat Burgemeester en Wethouders gelden, die aan de gemeentekas toekomen daaraan wederrechtelijk heb ben onthouden, is ook hij van oordeel, dat Burgemeester en Wethouders ten spoedigste zich van de vrijwillig op zich genomen administratie moeten ontdoen en zullen mitsdien de aanwezige pandbrieven te gelde worden ge maakt en hun opbrengst met het saldo der spaarbank en het saldo in geld onmiddellijk bij den gemeente ontvanger worden overgestort. liet spijt den heer Koopmans, dat de voorzitter hem op deze manier antwoordt. Hij heeft toch in de verste verte niet fraude genoemd noch bedoeld. Spreker kent zijne collega's raadsleden zoo goed, om ook maar even te denken, dat zij daarin met den voorzitter zouden mede gaan. Hij protesteert ten sterkste tegen de uitlegging, door den voorzitter aan zijne woorden gegeven. De Voorzitter repliceert dat de wijze, waarop de heer Koopmans in „de Handelingen" der vorige vergadering heeft doen opnemen wat hij te dezer zake heeft gezegd, en ook de wijze waarop hij heden heeft gesproken getuigen van wantrouwen in de eerlijkheid van Burge meester en Wethouders, een wantrouwen dat zoo belee- digend is, dat hij zich genoodzaakt heeft gezien te spre ken gelijk hij zoocven heeft gedaan. Hij neemt daarvan niets terug. Hierna wordt met algemeene stemmen besloten de uit de lijfrente voortspruitende gelden voortaan onmiddellijk te storten in de gemeentekas. 3. Nota van Burgemeester en Wethouders ten op zichte der motie-Koopmans inzake het instellen van oen onderzoek betreffende het overschrijven der gebouwen van de Stads Bank van Leening op naam der gemeente.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1906 | | pagina 1