80
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 April 1906.
stem is toegekend. Spreker zal zijn stem aan het prae-
advies geven.
De heer Haverschmidt heeft den indruk gekregen door
de discussie dat er weinig voor en veel tegen den vierden
wethouder is te zeggen.
Het langer circuleeren der stukken kan niet bevorder
lijk zijn aan een vlugge afdoening der zaken.
De wethouders hebben het te druk, is er beweerd,
maar de vierde man zal geen enkele der 100 vergade
ringen van Burgemeester en Wethouders overbodig maken,
die de betrekking van wethouder juist zoo tijdroovend
doen zijn; ze zullen alleen nog wat langer duren, als de
vierde over alle zaken ook zijne denkbeelden zal ont
wikkelen.
Voor eene gemeente beueden de 49000 inwoners zou
het trouwens een unicum zijn.
De heer Koopmans berekent het getal wethouders
langs den weg van vermenigvuldiging, bij 17 mille 2,
bij 34 mille 4 wethouders, hoeveel moet Amsterdam er
dan wel hebben
Ondanks de gemoedelijke toelichting van den voor
steller acht spreker zich niet verantwoord het gemeente
lijk budget voor dezen post met 900 gulden te bezwaren.
De heer Koopmans vraagt het woord maar wil gaarne
den Voorzitter de voorkeur geven.
De Voorzitter had de verdediging van het prae-advies
op zich genomen, maar heeft, nu de discussion zich hoofd
zakelijk hebben bewogen over het belang om aan den
Burgemeester diens mogelijken invloed in het college
van Burgemeester en Wethouders te ontnemen, het beter
geoordeeld die verdediging aan een der wethouders over
te laten. De heer Beekhuis zal zich daarmede belasten.
De heer Beekhuis zegt, dat in de toelichting van het
voorstel van den heer Koopmans de nadruk wordt gelegd
op de verlichting van de werkzaamheden, die de aan
neming ervan zou meebrengen. Burgemeester en Wet
houders zijn blijkens hun prae-advies van oordeel, dat
dit geenszins het geval zal zijn. Zij wijzen er op dat
de werkzaamheden bij één departement beboerende, niet
kunnen worden gesplitst, zoodat de taak van Burgemeester
en Wethouders daardoor niet kan worden verlicht. Spreker
gelooft, dat de heer Koopmans het prae-advies niet goed
heeft begrepen, waar hij zeide zich voor te stellen, dat
hij, indien hij Wethouder was, in alle zaken iets- moest
hebben te zeggen. Immers dit gebeurt ook nu reeds,
alle onderwerpen worden door het geheele college ge
zamenlijk behandeld terwijl dan ook de verantwoordelijk
heid op het geheele college rust. Waar nu alle ingekomen
stukken bij alle Wethouders circuleeren, zou een vierde
wethouder niet alleen geenszins de taak verlichten, maai
de afdoening der zaken zelfs vertragen. Neen inderdaad,
de motieven door den heer Koopmans aangevoerd kunnen j
de benoeming van een vierden wethouder niet wettigen.
Veel belangrijker is het argument, dat door den heer
Besuijen is aangevoerd, n.l. de overwegende stem van
deu Voorzitter. Met instemming heeft spreker het betoog
van den heer Baart de la Faille aangehoord, waarbij
deze er op wees dat de burgemeester een rijksambtenaar
is en hem uit dien hoofde reeds een overwegende stem
in het dagelijksch bestuur toekomt.
Spreker zou hier nog willen bijvoegen dat wethouders
gewoonlijk hun eigen zaken hebben, terwijl een burge
meester iemand is, die voor zijn taak is opgeleid niet
alleen, maar zich ook daaraan geheel kan wijden. Ook
die omstandigheid maakt, dat liet niet verkeerd is dat
de burgemeester een overwegende plaats in het college
van Burgemeester en Wethouders kan innemen.
Maar van al het gesprokene kan spreker zich het best
vereenigen met hetgeen door den lieer Schoondermark
werd gezegd.
Zoodra de wethouders gevoelden, dat zij door de over
wegende stem van den Voorzitter in hunne rechten
j werden verkort, maar ook eerst dan zouden zij zelf met
een voorstel bij den Raad moeten komen tot uitbreiding
van het getal wethouders. Die aanleiding bestaat tot nu
toe gelukkig niet, en daarom kan spreker niet met het
voorstel van den heer Koopmans meegaan.
De heer Koopmans hoopt, dat de Raad en de gemeente
bewaard moge blijven voor een voorstel als door den
heer Beekhuis c.s bedoeld, want dan zou de toestand
van den Voorzitter onhoudbaar zijn. Spreker zal niet
veel antwoorden, maar wil alleen nog zeggen, dat in het
prae-advies het zwaartepunt op de ambtenaren drukt.
De heer Duparc wees op art. 54 der gemeentewet;
dit artikel heeft echter met sprekers voorstel niets te
maken.
De heer van Messel heeft gezegd, spreker heeft ge
droomd, maar eenmaal ontwaakt men en dan heeft men
„de slaap uif'. Aan het adres van den heer Baart de
la Faille antwoordt hij, dat bij een even getal wethou
ders de dubbele of beslissende stem van den Voorzitter
vervalt en dan dus die goede bedoeling van den Wet
gever wordt gereduceerd tot nul. Waar beweerd wordt,
dat de taak voor de Wethouders niet te zwaar is, wijst
spreker op den heer Beekhuis, die als reden voor zijn
bedanken te drukke bezie/heden opgaf. Dit feit slaat alle
redenaties daartegen direct dood.
Bij de Provinciale wet is in artt. 88 en 89 de stem
ming van het college van Gedeputeerde Staten geregeld,
door het benoemen van een suppletoir lid, uit de leden
der Provinciale Staten, die bij eene mogelijke staking
van stemmen, beslist.
De heer Besuijen dankt den heer Beekhuis voor zijn
warm pleidooi voor het voorstel-Koopmans. Deze heeft
I toch beweerd, dat de Burgemeester uit den aard zijner
opleiding beter op de hoogte is van alle zaken. Daardoor
j zal een zwakke broeder, met ontzag opziende naar den
bek wamen voorzitter, gemakkelijk onder zijn invloed komen
en op die manier een trawant worden. De heer Beek
huis voorziet de mogelijkheid van een conflict en wil dit
afwachten; ook dit is een argument voor een 4en Wet
houder. Spreker herinnert om ook eens een Fransch
spreekwoord te gebruiken, waarin de heer Duparc zoo
sterk is aan het „gouverner, c'est prévoir" en acht
het beter een conflict te voorkomen dan een bestaand
conflict op te lossen. In geen enkele gemeente zegt
spreker is één Wethouder, waaruit hij opmaakt, dat de
wetgever ook reeds het gevaar heeft begrepen, dat door
spreker te berde is gebracht.
De beraadslaging wordt gesloten.
liet voorstel van den heer Koopmans, luidende
het Dagelijksch Bestuur der gemeente Leeuwarden
bestaat uit een Burgemeester en vier Wethouders, wordt
verworpen met 5 tegen 12 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Jansen, Besuijen, Komter,
Koopmans en Lautenbach,
tegen de heeren: Schoondermark, Wilhelmij, Burger,
Baart de la Faille, Feitz, Beekhuis, Duparc, van Messel,
Haverschmidt, Menalda, van Ketwich Verschuur en ILjl-
kema.
8. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders naar
aanleiding van het adres der afd. Leeuwarden van den
Bond van Nederlandsche Onderwijzers tot aanvulling van
art. 10 der .verordening ter uitvoering der verordening tot
regeling van het Openbaar Lager Onderwijs in de gemeente.
De beraadslaging wordt geopend.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 April 1906. 81
De heer Besuijen vindt het frappant, dat de heeren
der commissie van Toezicht, die nooit bij het Lager
Onderwijs zijn werkzaam geweest, het weer beter willen
weten, dan een heel corps van practici. Zjj geven den
onderwijzers een standje, wijl zjj de hoofden in deze zaak
niet hebben gekend. De hoofden hebben echter hun eigen
organisatie en er is meermalen met hen over gesproken.
De hoofden hebben gelegenheid genoeg gehad deze zaak
aan te pakken. Nu die echter niet het iuitatief nemen,
doen de onderwijzers het in het belang van liet-onderwijs.
In plaats van dit te apprecieeren worden zij er over dooi
de schoolcommissie aangevallen zeker ter meerdere eere
van het gezag. Wanneer de commissie gesteld was op
het advies der hoofden, dan had zij dit kunnen vragen
en dan zou gebleken zijn, dat do hoofden hun adhaesie
aan de wijziging moesten hechten.
De schoolcommissie zegt, dat haar uit niets gebleken
is, dat de getuigschriften geen waarde bezitten. Dit pleit
tegen de schoolcommissie, die geen onderzoek heeft in
gesteld, zooals door de afdeeling van den Bond geschiedde.
Spreker vraagt, wat beteekent sedert de invoering dei-
leerplichtwet een bewijs, dat de leerling getrouw de school
heeft bezocht? De wet van 1878, art. 82, spreekt van oen
getuigschrift ter bevordering van schoolbezoek. Nu de
leerplichtwet in werking is, is dit totaal overbodig, ja
werkt het zelfs schadelijk. Ieder krijgt nu zoo'n ding,
zelfs recidivistjes, jongens die meer dan eens in de ge
vangenis hebben gezeten. De ouders denken, dat het
kind volleerd is als het een getuigschrift thuis brengt,
maar zelfs aan leerlingen met onvoldoende schoolboekjes
worden ze uitgereikt. Wat is nu het gevolg? De kinderen
worden van school gehaald, terwijl ze nog noodig een
jaartje moesten blijven. Het argument, dat nauwlettend
wordt toegezien op den overgang, is ook maar half juist.
Het heet, er moet opschuiving zijn om overbevolkte
klassen te voorkomen, zoodat er eeii streven valt te
eonstatecren om de 6e klasse er uit te drijven. Spreker
zou beslist willen vragen, of er bij Burgemeester en
Wethouders en de schoolcommissie bewust of onbewust
een streven bestaat om na volbrachten leerplichtigen
leeftijd de betreffende kinderen te loozeu Zoo ja, dan
staan wij hier niets hooger dan het anti-revolutionaire
Kollumerland en Hemelumer-Oldephaert. Spreker wil
nog een staaltje meedeeleu, waaruit blijkt wat een vreemde
vertooniug die algemeene uitreiking van getuigschriften
is. Een vrouw had een jongen op de lagere school
deze had onvoldoende schoolboekjes maar kreeg toch een
getuigschrift; de vrouw meent, dat haar jongen van school
kan worden genomen en de school met vrucht had door-
loopen. Met dit getuigschrift mocht hij echter niet op
school XI1 en de Ambachtsschool. Men heeft begrepen
dat dit toch niet ging en er bestaan nu twee soorten
getuigschriften
een soort voor de nieuwe school, de ambachtsschool
en de middelbare school voor meisjes, en
een gewoon getuigschrift, zoodat er reeds half voldaan
wordt aan het verzoek van den Bond. Waarom niet het
geheele verzoek ingewilligd Bestaat er geen streven, de
kinderen van de school te krijgen, dan kan toch zoo n
wijziging, die beslist in het belang der kinderen is, geen
bezwaar ontmoeten.
De Voorzitter verklaart, dat bij Burgemeester en Wet
houders noch bewust noch onbewust een streven bestaat
om de 6e klasse onzer lagere scholen zoo spoedig mo
gelijk kwijt te raken. Spreker hoort heden voor het
eerst, dat Burgemeester en Wethouders van een dergelijk
streven worden verdacht. Het is den leden van den Raad
toch al te goed bekend, dat om financiëele redenen in
deze gemeente wel nimmer bezwaar wordt gemaakt om
klassen te splitsen, als de belangen van het onderwijs
diesplitsing vorderen. Up alle scholen in deze gemeente
zijn parallelklassen, o.a. zijn op de scholen nos. 4, 6, 8
en 11 de zesde klassen gesplitstschool no. 8 heeft
twaalf, school no. ID elf. school no. 11 twaalf lokalen
voor zes leerjaren. Spreker had niet verwacht, dat deze
zaak zoo breed zou worden opgezet. De heer Besuijen
heeft gezegd, dat er iets achter de weigering stak. Dit
is voor Burgemeester en Wethouders, en zeker ook voor
de schoolcommissie, die door den vorigen spreker zoo
onverdiend werd aangevallen, eene verrassing. Het betreft
eenvoudig de vraag of het nog noodig is op de getuig
schriften eene aanteekening te maken omtrent de vor
deringen. Men heeft dit niet gedaan, omdat men niet kon
weten welke gevolgen dit zou hebben. De lieer Besuijen
is achterdochtig als hij meent, dat er iets achter deze
zaak steektwaarom zou men de 6de klasse zoo spoedig
•mogelijk loozen, en dat liefst met een diploma dat aan
de leerlingen dier klassen reeds bijna den toegang tot
school no. 12 opent, terwijl men aan school no. 12 de
lste klasse in 4 en de 2de klasse in 5 parallelklasscn
heeft moeten splitsen?
Dat ware toch wel ecu zeer vreemd streven naar be
zuiniging van Burgemeester en ethouders.
De heer Besuijen heeft niets beweerd, hij heeft slechts
gevraagd, maar is van oordeel, dat de getuigschriften niet
behooren te worden uitgereikt aan kinderen met onvol
doende vorderingen. Er moge dan geen bewust streven
bestaan tut luozing der 6de klasse, liet resultaat dat dooi
de uitreiking der getuigschriften aan allen wordt bereikt,
is toch hetzelfde alsof dit streven wel bestond. Misschien
is het aanbrengen van cijfers voor vorderingen niet wen-
schelijk, maar wanneer de getuigschriften niet werden
uitgereikt aan die kinderen, wier vorderingen onvoldoende
zijn, dan zou dit een oorzaak kunnen worden, dat velen
nog een jaartje bleven. Nu gaan er velen beslist te
vroeg af.
De Voorzitter spreekt beslist tegen, dat de kinderen
moedwillig te vroeg van school worden gedreven. Tot
en met de 5e klasse wordt nauwlettend op den overgang
toegezien. Spreker kan verklaren, dat door de hoofden,
en naar hij vertrouwt ook door de onderwijzers der
hoogste leerjaren, de meest ernstige pogingen worden
aangewend, om de kinderen na het verlaten der school
nog naar het voortgezet onderwijs te krijgen, dikwijls
met weinig succes.
Op de inrichtingen van voortgezet onderwijs, als her
halingsschool, burgeravondschool, ambachtsschool en school
XII is uit niets gebleken, dat de leerlingen in het al
gemeen liet onderwijs aan die inrichtingen niet met vrucht
kunnen volgen. Spreker wil de waarde der getuigschriften
onbesproken laten, maar alleen het licht laten vallen op
het feit, dat er geen enkele grond bestaat voor het door
den heer Besuijen geuit vermoeden.
De lieer Besuijen (met verlof der vergadering voorde
derde maal het woord erlangende) zegt dat toekijken op
den overgang niet voldoende is. Wanneer de onderwijzer
zegt, dat een leerling moet blijven zitten, moet dit ook
gebeuren en het gebeurt niet, uit vrees voor overbevolking.
Maar laten wij aannemen dat de kinderen, als zij in de
6e klasse aankomen, daar rijp voor zijn, dan nog kan
er stagnatie komen gedurende het 6e leerjaar. Waar
spreker zei, dat er wat achter zat, bedoelde hij, dat de
gevolgen van inwilliging van het verzoek grooter, in dit
geval veel gunstiger zullen zijn, dan men bij oppervlak
kige lezing van het adres zou denken. De kleine tech
nische maatregel zou groote goede resultaten hebben.
Dat de resultaten, die kinderen behalen op volgende
scholen, een bewijs is, dat zij goed volleerd van de lagere
school komen, staat voor spreker met vast. Wat zijn
die restultaten? Hij meent te weten dat van 3 kinderen,
die van de armenschool op school XII waren overgegaan,
slechts een moe kon komen. Dit heeft spreker echter
niet onderzocht. Hij herhaalt evenwel, dat waar zoo weinig
bezwaar bestaat tegen inwilliging en een heel corps
practici er op aandringt, leeken het verzoek moeteg
toestaan.