98
Yerslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Mei 1906.
8. Alsvoren tot het doen van af- en overschrijvingen
op de gemeentebegrooting, dienst 1905.
9. Alsvoren tot wijziging der gemeentebegrooting,
dienst 1906.
De punten 8 en 9 worden gesteld in handen van de
lieeren: S. Jansen, Z. Feddema en P. A Wilhelmij, om
onderzoek en rapport.
10. Voorstel der Commissie voor het ontwerpen van
Strafverordeningen tot vaststelling van eene verordening
op het rijden met motorrijtuigen en rijwielen binnen de
gemeente Leeuwarden.
Zal worden gedrukt als bijlage en in eene volgende
vergadering behandeld.
IY. Rapporten.
De heer Tigler Wijbrantli brengt rapport uit ter zake
de af- en overschrijving van posten op de begrooting
van het Nieuwe Stads-Weeshuis, dienst 1905.
De conclusie luidt de gevraagde af- en overschrijving
goed te keuren.
Eveneens brengt de lieer Tigler Wijbrandi rapport uit
ter zake de rekening en verantwoording der d.d. schut
terij.
De conclusie van het rapport luidt de rekening en
verantwoording goed te keuren in ontvang en uitgaaf op
ƒ2522.83 en den schuttersraad dank te betuigen voor
het gehouden nauwkeurig beheer.
De Voorzitter stelt voor de rapporten in eene volgende
vergadering te behandelen, onder dankbetuiging aan de
commissie voor den door haar verrichten arbeid.
Hiertoe wordt besloten.
De Voorzitter deelt mede, dat door den heer Besuijen
verlof is gevraagd een paar vragen te stellen aan Bur
gemeester en Wethouders, naar aanleiding van de zaak-
Cordes. Spreker stelt voor den heer Besuijen het ge
vraagde verlof te verleenen.
Hiertoe wordt besloten.
De heer Besuijen zegt, dat in de vergadering van 15
Maart is ingekomen een schrijven van II. J. Cordes,
stucadoor alhier, houdende verzoek een onderzoek te
willen instellen naar het optreden van den opzichter
Garrelts, die volgens adressant hem
1. in zijn goeden naam als vakman had benadeeld
2. het geld van den aannemer én onderaannemer had
verkwist
3. werk had doen verrichten, niet in het belang van
de gemeente.
In die vergadering is door spreker een poging gedaan,
om voor de leden meer licht in deze kwestie te ver
krijgen door om prae-advies te verzoeken. Door het
adres te zenden aan Burgemeester en Wethouders ten
fine van afdoening is het verder verloop van deze mis
schien kleine, doch niet van alle belang ontbloote zaak
aan ons oog onttrokken. Terecht werd door den heer
Komter opgemerkt, dat later door den Baad altijd nog
vragen konden werden gericht aan Burgemeester en
Wethouders. Spreker verzocht daarom vergunning aan den
Baad, enkele vragen te mogen stellen aan Burgemeester en
Wethouders.
Spreker dankt den Baad voor het verkregen verlof en
zegt, dat de kwestie voorviel aan school XII.
1. Door adressant is beweerd in zijn memorie van
toelichting, dat zijn goeden naam als vakman is te grab
bel gegooid. De bedoelde opzichter zou o.a. zonder eeni
gen grond hebben gezegd
a. het is hier met jou altijd een last en lijen gew eest;
b. vervolgens is een andere stucadoor, Eisma, gezet
aan het witten van de bovengang, terwijl nooit eenige
aanmerking op het werk daar was gemaakt;
c. ten slotte is voor Cordes een andere stucadoor
aangesteld zonder noodzaak. Is hiervan een deel juist,
dan is het optreden beleedigend geweest voor adressant.
Het zou spreker aangenaam zijn te vernemen, wat hier
van vaststaat.
2. De tweede klacht liep over het verkwisten van
geld van aannemer en onderaannemer.
Cordes werd gelast berghokken te sausendit was in
het bestek niet voorgeschreven, toch is door adressant
toegezegd dit werk te zullen verrichten. Toen hij zich
hiervoor naar school 12 begaf, werd hem medegedeeld,
dat reeds andere stucadoors bezig waren, liet bleek
hem evenwel, dat zij niet de berghokken sausten, maai
de zooeven genoemde bovengang overwitten. De persoon,
die dat deed verklaarde zelt onnoodig werk te verrichten,
want de muur salpeterde, waardoor het voor de 3de
of 4de maal overwitten geen resultaat zou hebben.
Volgens adressant werd werk gelast (berghokken)
waartoe geen verplichting bestond
b. werd onnoodig werk verricht (overwitten van sal-
peterende muren). Een en ander moet door den onder
aannemer worden betaald.
Op de opmerking, dat het 3 of 4 maal overwitten
van een salpeterenden muur niets geeft moet het antwoord
geweest zijn„dondert niet, als ik dat wil wit ik de
heele boel over."
Spreker heeft zich Zondag overtuigd, dat de muur van
de bovengang salpetert; de vraag is dus hier: is deze
muur door Eisma gewit op kosten van den eersten stu
cadoor en had men recht het sausen der berghokken te
eischen
3. De derde klacht is: werk doen verrichten niet in
het belang der gemeente. Dit ziet op het feit, dat een
te dikwijls gewitte muur spoedig zal gaan schilferen.
Het dikwijls witten is dus nadeelig voor de gemeente.
Die klacht staat in verband met no. 2 en nu is de vraag
werd inderdaad een salpeterende muur voor de 3de of 4de
keer gewit Ten slotte zou het spreker aangenaam zijn
te vernemen, ot Burgemeester en Wethouders ook aan
leiding hebben gevonden om den betrokken opzichter
over een en ander te onderhouden.
De Voorzitter repliceert, dat hij, zoo hij lid van den
Baad ware, als zjjne meening zou hebben uitgesproken,
dat aan den heer Besuijen geen verlof moest worden
verleend tot het doen der vragen, die hij heeft gesteld.
De Baad toch heeft, na vau het adres en van de toe
lichting daarvan nauwgezet te hebben kennis genomen,
met algemecne stemmen besloten, de stukken betreffende
deze zaak aan Burgemeester en Wethouders terug te
zenden ten fine van afdoening, daarmede te kennen gevende,
dat hij zich niet verdiepen kon in de vraag of, zooals
in casu, een muur al dan niet behoorlijk was gewit, of
al dan niet salpeterachtig was. De positie van Voorzitter
echter maakt spreker huiverig om voor te stellen aan
een lid van den Baad verlof te weigeren tot het stellen
van vragen, omdat hij daardoor den schijn op zich zou
laden de openbaarheid te ontwijken. Spreker erkent daar
mede echter niet. den plicht om op alle gestelde vragen
te aiif woorden. Hij zal dit alleen doen ten opzichte van de
vraag of een onderzoek is ingesteld en wat het resultaat
daarvan is geweestalzoo den interpellant mededeelen
hoedanig de zaak door Burgemeester en Wethouders is
afgedaan. Dat is dan ook naar zijne meening de uiterste
grens van het interpellatie-recht in deze zaak. Spreker
deelt daarop mede, dat Burgemeester en Wethouders aan
adressant hebben bericht, dat aaii zijn verlangen is vol
daan, en dat een onderzoek is ingesteld, voorts dat aan
den Directeur van Gemeentewerken is opgedragen den
betrokken opzichter er op te wijzen, dat diens optreden
tegenover de werklieden altijd gematigd moet zijn. Spreker
maakt van de gelegenheid gebruik om er de aandacht
op te vestigen, dat de voorschriften eischen, dat de Direc
teur van Gemeentewerken van 's morgens 912 beschik
baar is tot het aanhooren van mondelinge klachten, en
Yerslag van de handelingen van den gemeentel
dat klachten ingediend over een feit, waarover meer dan
veertien dagen zijn verloopen niet zullen worden onder
zocht. Spreker meent hiermede te kunnen volstaan.
De heer Besuijen heeft zich destijds bij de zaak neer
gelegd onder voorbehoud, dat hij het recht had latei-
vragen te doen. De vragen zijn misschien wat te uit
voerig. Nu spreker door het resultaat van het onderzoek
bevredigd is, stelt hij in verdere beantwoording geen
belang. Spreker dankt den voorzitter voor de verstrekte
inlichtingen.
V. Thans komen aan de orde de voor heden op de
agenda geplaatste punten.
1. Benoeming van twee herse,hatters voor de vaststelting
der huurwaarde ter bepaling van het recht wegens vergun
ning tot verkoop van sterken drank in het klein.
Worden benoemd de heeren J. de I.Iaan met 19 stem
men tegen 1, uitgebracht op den heer I'. D. Oosterhout,
terwijl een briefje in blanco is ingeleverd, en
B. Godhelp met 18 stemmen tegen 1, uitgebracht op
deii heer P. Vonk; 1 briefje is van onwaarde en een
in blanco ingeleverd.
2. Herstemming over de motieBesuijen inzake de
benoeming eener Commissie omtrent door de gemeente over
te nemen particuliere straten.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Menalda heeft in de vorige vergadering zijn
stern gegeven aan de motieBesuijen, omdat hjj meende,
dat aanneming ervan tot bespoediging der overdracht
van particuliere straten zou leiden. Spreker is echter
tot het inzicht gekomen, dat het niet aangaat aan het
Dagelijksch Bestuur een taak te onttrekken, die zoo
eigenaardig bij dat college behoort, daar het de beschik
king heeft over een corps ambtenaren en de bronnen
waaruit het de gegevens, die het noodig heeft, kan
putten. Spreker zal daarom zijn stem niet handhaven,
maar nu tegen de motie stemmen.
De heer Baart de la Faille zegt, dat, waar de hoer Menalda
de uitdrukking gebruikt, dat eene te benoemen Commissie
aan het Dagelijksch Bestuur een taak onttrekt, die zoo
eigenaardig bij dat college behoort, hij termen vindt
daartegen op te komen. Spreker wil de bedoeling dei-
motie, die op 8 Nov. 1905 door den heer Besuijen is
ingediend, nogmaals met diens eigen woorden uiteenzetten.
De Commissie, waarvan in de motie sprake is, moet
dienenom met de eigenaren te confereeren over de
overdracht der particuliere terreinen zonder groot finan-
ciëel nadeel voor de gemeente. Indien dat onmogelijk
blijkt, zouden er desnoods dwangmaatregelen moeten
worden genomen, die de heer Besuijen kent, en die hij
bereid is in eene geheime vergadering of aan eene Com
missie mede te deelen. De heer Besuijen stelt zich dus
een practisch resultaat voor.
Burgemeester en Wethouders nu zijn in principe niet
tegen de zaak. Er is alleen op gewezen dat de taak
der Commissie moeielijk en omvangrijk zal zijn. De
tegenstelling, dat de zaak bjj Burgemeester en Wethou
ders, niet. bij eene Baadscommissie tehuis behoort, behoeft
niet te worden gemaakt. Het komt slechts op samen
werking aan. En nu vraagt sprekeris liet wel gewenscht,
dat vooraf alle leggers worden opgemaakt? Hij stelt zich
voor, dat van de leggers, waarvan sprake is in een 17-tal
artikelen van het politiereglement, wel iets zal bestaan,
zoodat toch 't een en ander bekend zal zijn van de eige
naars. Is dat niet voldoende, dan kan het worden
aangevuld. Het komt spreker voor, dat die gegevens
aad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Mei 1906. 99
alvast kunnen worden verstrekt aan eene commissie a 1
hoc. 't Zou jammer zijn, dat de tijd, die nu reeds aan
practische werkzaamheden kon worden besteed, verloren
ging. Het is de bedoeling, dat eene Commissie met
Burgemeester en Wethouders zal samenwerken, ook omdat
in de memorie van toelichting dubieus is gesteld, of na
opmaking der leggers voorstellen van Burgemeester en
Wethouders den Baad zullen bereiken.
Spreker zou willen vragen
1. wat tot nu toe gedaan is aan de leggers die in
de politieverordening zijn besproken 2. of Burgemeester
en Wethouders genegen zijn deze en latere gegevens ter
beschikking te stellen eener Commissie, en alzoo met
die Commissie samen te werken.
De heer Besuijen wil uitdrukking geven aan het leed
wezen dat hem vervult, nu hjj hoort, dat de heer Me
nalda den goeden weg heeft verlaten. Hij troost zich
echter met de gedachte dat er meer vreugde zal zijn
over een verloren zoon die terugkomt, dan over duizend
nieuwe. Spreker acht het, na het door den heer Baart
de la Faille gesprokene overbodig nog iets te zeggen tot
verdere toelichting zijner motie. Nu in de vorige ver
gadering weer is gesproken over particuliere straten, had
spreker gehoopt, dat de heeren eens een kijkje genomen
hadden bij het begin van de Landbuurtde driehoek
die aan niemand toebehoort. Wanneer zij dat hadden
gedaan, zouden zij hebben gezien dat er in de laatste
weken een pad totaal verdwenen is en slechts de bedding
aangeeft, waar het eertijds wasdat er gaten in den
grond zijn, waaronder van 1 Meter middellijn. Deze
feiten zouden beter gesproken hebben dan eenig spreker
in staat is te doen. Spieker betreurt nog, dat zijne
motie slechts een zwakke poging is om daarin verbe
tering te brengen, maar zal men zelfs deze zwakke
poging niet willen aanwenden? Welnu dan dragen de
tegenstemmers de verantwoordelijkheid.
De heer Burger staat voor een moeilijk geval. Spreker
heeft de vorige vergadering niet bijgewoond en het ver
slag dier vergadering heeft hem nog niet bereikt, zoodat
hij zich moet behelpen met het kort verslag uit de
courant. De mogelijkheid bestaat dus, dat hetgeeu hij
zal vragen reeds beantwoord is. Spreker voelt veel voor
de bedoeling van den heer Besuijen, en zou onvoorwaar
delijk vóór stemmen, als hij de overtuiging had, dat bij
aanneming van diens voorstel het doel beter zou worden
bereikt dan bij verwerping. Hij heeft echter uit het
prae-advies van Burgemeester en Wethouders opgemaakt,
dat het benoemen eener commissie moet leiden tot ver
traging. Wanneer dit zoo is, dan gaat hij met het voor
stel niet medewant met den heer Menalda is hij
van oordeel dat niet dan om zeer dringende redenen
moet worden overgegaan tot benoeming van raadscom-
missiën voor zakendie behooren aan Burgemeester en
Wethouders. De heer Besuijen vreestdat eerst zal
worden begonnen met onderhandelen als alle leggers
zijn opgemaakt. Spreker heeft echteral staat dit niet
met zoovele woorden in het prae-advies, gemeend daar
in tusschen de regels te lezendat Burgemeester en
Wethouders voornemens zijn de onderhandelingen met
de eigenaren der straten te beginnen als er een legger
voor een bepaalde straat in orde is. Wanneer nu Bur
gemeester en Wethouders pertinent verklaren te zullen
doenwat de heer Besuijen aan eene raadscommissie
wil opdragen, zal spreker tegen de motie stemmen.
De heer Haverschmidt zegt een hekel te hebben aan
raadscommissiesze werken langzaam en brengen de
zaken niet tot oplossing; het zijn uitmuntende kapstokken
om netelige kwesties aan op te hangen.
De Ainsterdamsche commissie onderzoekt al jaren de
kwestie der winkelsluiting die te Dordrecht had eenige
jaren noodig om een paar artikelen over de keuring van
ambtenaren te ontwerpen, die nog zeer gewijzigd door