Vergadering van Dinsdag 24 Juli 1906.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Juli 1906. 141
Aanwezig 17 leden, te weten de heerenBeucker
Andreae, Tigler Wjjbrandi, Lautenbach, Wilhelmij, lljjl-
kema, Oosterlmff, Beekhuis, Beerends, Feitz, Besuijen,
Schoondermark, Koopmans, Burger, Duparc, Feddema,
Baart de la Faille en van M easel.
Afwezig 6 leden, waarvan met kennisgeving de heeren
van Ketwich Verschuur, die de eerstvolgende vergaderingen
niet kan bijwonen, en de heer Menalda zonder kennis
geving de heeren: Tromp, Komter, Haverschmidt en
Jansen.
Voorzitter: de heer S. II. Ilijlkema, loco-burgemeester.
I. De notulen van de op Dinsdag 10 Juli gehouden
vergadering worden gelezen en goedgekeurd.
II. Wordt medegedeeld
1. Bericht dat aan den Burgemeester verlof is ver
leend om zich van 20 Juli tot en met 18 Augustus a.s.
buiten de gemeente te mogen ophouden.
2. Resolutie van Gedeputeerde Staten, ten geleide
van de bij Kon. besluit goedgekeurde verordening tot
heffing van bruggeld voor het afdraaien der Potmargebrug.
8. Alsvoren houdende goedkeuring van bet raadsbe
sluit tot verhuur van de gemeentelijke schietbaan aan
het Rijk.
4. Bericht van Mevr. de Wed. A. S. baronesse van
Harinxma thoe SlootenCollot d'Escury, dat zij hare
benoeming tot voogdes van het Nieuwe Stads-Weeshuis
aanneemt.
De punten 1—4 worden voor kennisgeving aangenomen.
5. Missive van den Schuttersraad, geleidende de be
grooting der dienstdoende schutterij voor 1907.
Wordt in handen gesteld van de heeren Beerends,
Wilhelmij en Oosterhoff om onderzoek en rapport.
6. Adres van L. L. Bams en andere werklieden aan
de gemeentelijke gasfabriek, houdende verzoek om weder
invoering van'de oude dienstregeling aan die fabriek.
De Voorzitter stelt voor dit adres te stellen in handen
van Burgemeester en Wethouders ter afdoening.
De heer Burger is van oordeel, dat het niet aangaat
dit adres eenvoudig terug te zendeu aan Burgemeester
en Wethouders ten fine van afdoening. Het is toch, waar
reeds eene afwijzende beschikking is genomen op een
adres van gelijke strekking, niet twijfelachtig hoe die
afdoening zal zijn. Het komt spreker, na het door klagers
medegedeelde voor, verkeerd te zijn in dien zin te be
sluiten. Spreker zal den indruk mededeelen dien bij heeft
gekregen ten gevolge van hem verstrekte gegevens en
na een gesprek met de werklieden, en daarna zijne con
clusies trekken onder voorbehoud altijd, dat de hem
verstrekte gegevens juist zijn.
Buiten de werklieden weet spreker officieel slechts
één ding en wel hoe na 1900 de werktijden waren ge
regeld.
De lantaarnopstekers hadden dienst van 912 en, tenzij
het opsteken een vroegere eindiging noodig maakte, van
16, benevens den tijd benoodigd voor bet blusschen
der lantaarns. Volgens zijne inlichtingen kan de hiervoor
gevorderde tijd veilig worden gerekend op telkens een
uur en wordt zij ook officieel op een uur gerekend,
zoodat dan de 8-urige werkdag een 10-urige wordt en
spreker met bijrekening van de twee uren voor aansteken
en blusschen op Zondag op 62 uren per week komt.
De werklieden in kwestie zeggen, dat hun werktijd g,rooter
is dan die van anderen. Hierbij komt, dat het nachtelijk
uur gerust dubbel kan worden gerekend, want de men-
schen moeten, als zij bij voorbeeld om 2 uur aan de
gasfabriek moeten zijn om 11 uur opstaan en zijn, als zij
om 3 uur thuis komen, niet voor 3| uur weer in bed.
Spreker weet wel, dat in den wintertijd de gewone
werkuren onderbroken worden en de werktijd korter is,
dit verandert echter niets aan den werktijd in den zomer...
De Voorzitter interrompeert den heer Burger en zegt,
dat deze bezig is de geheele zaak te behandelen, terwijl
er alleen sprake van is om het adres te renvoyeeren
aan Burgemeester en Wethouders ten fine van afdoening.
De heer Burger stelt zich voor, dat aan de orde is
het adres met het voorstel om het te renvoyeeren. Wan
neer er echter een andere weg is om het in bespreking
te krijgen is dit spreker ook goed.
De Voorzitter repliceert, dat het adres moet gescheiden
blijven van de inlichtingen, die de Raad misschien wenscht.
Het is alleen hier de vraag, behoort het adres bij Bur
gemeester en Wethouders thuis of niet.
De heer Bu rger kondigt tegen eene volgende vergade
ring eene interpellatie over deze zaak aan.
De heer Besuijen zegt, dat deze personen op abomina
bele wijze zijn behandeld. Zij hebben den wettigen weg
gevolgd om recht te krijgen, n.l. eerst aangeklopt bjj de
gascommissie, toen bij Burgemeester en Wethouders en
komen nu, ton einde raad in hooger beroep bij den Raad.
Spreker zou niet weten waarom er voor Burgemeester
en Wethouders bezwaar is, hier prae-advies uit te brengen
daarin kunnen zoo mogelijk de aangevoerde bezwaren
immers worden weerlegd.
De Voorzitter zegt. dat de regeling van de loonen en
werktijden bij Burgemeester en Wethouders thuis behoort.
De werklieden hebben zieh eerst tot Burgemeester en
Wethouders gewend. Deze hebben op hun adres af
wijzend beschikt en nu is het wel vreemd, dat de werk
lieden zich tot den Raad wenden, want hooger beroep
bestaat niet. De Raad moet de zaak zuiver houden en
niet buiten Burgemeester en Wethouders om eene beslis
sing van den Raad trachten te krijgen over eene zaak,
die bij Burgemeester en Wethouders thuis behoort.
De heer Duparc is het geheel eens met den Voorzitter.
Er is bier geen hooger beroep op den Raad toegelaten
en daarom kan er van het instellen van zoodanig beroep
ook geen sprake zijn. Blijkt het den Raad, dat de door
Burgemeester en Wethouders te verstrekken inlichtingen
j niet voldoende zijn, dan staat het hem vrij, in de eene
of andere motie Burgemeester en Wethouders een wenk te
geven, hoe hij meent, dat zou dienen te worden gehandeld.
De heer Besuijen zegt, dat een gemeentewerkman even
goed burger van Leeuwarden is als ieder ander, dat hij
ook het recht heeft zich tot den Raad te wenden. Boven
dien staat in art. 136 der gemeentewet
„de Raad regelt de bezoldigingen van alle plaatselijke
ambtenaren en bedienden, voor zoover enz." Door het
vragen van prae-advies gaat de Raad niet buiten Bur
gemeester en Wethouders om.
De heer Burger is het met den Voorzitter eens dat
het geven van eene beslissing in deze niet tot de be
voegdheid van den Raad behoort. Is het echter niet
logisch, dat de Raad zich op de hoogte stelt, als er een
klacht komt over den een of anderen ambtenaar, zelfs al is
het over het college van Burgemeester en Wethouders?
Al is de bevoegdheid van Burgemeester en Wethouders
in deze onbetwist, spreker kan niet vinden, dat op de
manier van handelen van dat college geen critiek door
den Raad mag worden uitgeoefend.
De heer Beekhuis merkt op, dat door den Voorzitter den
Raad niet liet recht van critiek is ontzegd. Alleen heeft