144 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Juli 1906.
5. K. E. Brunger mot 14 stemmen, terwijl 3 briefjes
in blanco zijn ingeleverd.
6. J. W. Oosterhoff Wz. met 12 stemmen op ieder
der heeren Dijkstra en Sonnega is 1 stem uitgebracht,
terwijl 3 briefjes in blanco zijn ingeleverd.
2. Rapport der commissie, belast geweest met het on
derzoek van de rekening en verantwoording der Stads-
Armenkamcr over 1905.
De conclusie van het rapport, strekkende tot goed
keuring der rekening van de Stads-Annenkamer, in ont
vang met /47.764.78, in uitgaaf met 47.511.205 en die
van het Stads-Armhuis in ontvang en uitgaaf met
13.966.36s en verder de voogden 's Raads dank te
betuigen voor hun nauwkeurig beheer, wordt met alge-
meene stemmen aangenomen.
3. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op het
adres van H. en N. T. Ladenius inzake het verkenen
van uitweg van en naar den Poppeweg ten behoeve hunner
aan dien weg gelegen landerijen.
De lieer Koopmans zegt, dat er in liet adres voor 5
perceelen uitweg wordt gevraagd. Ook de directeur van
gemeentewerken adviseert over 5 perceelen, terwijl Bur
gemeester en Wethouders spreken over twee. Is
het eerste het geval, dan vindt spreker eene recognitie
van 10.te laag.
Bovendien is het altijd een bezwaar om te constateeren,
dat de achtergelegen perceelen geen uitweg nemen over
den Boppeweg. Spreker vraagt, of liet zoo kan worden
geregeld, dat de achtergelegen perceelen geen uitweg
nemen over den Poppeweg?
De heer Beekhuis gelooft niet, dat eenig bezwaar be
staat, om ook van de achtergelegen perceelen op den
Poppeweg te kunnen komen. Spreker is liet met den
heer Koopmans eens, dat het in de praktijk zal gaan,
zooals door dat raadslid is aangegeven. De achtergelegen
perceelen zullen over de voorste uitweg kunnen hebben. Dit
is in de praktijk moeilijk te controleeren, maar het is
toch beter om in het raadsbesluit alleen van de beide
voorste perceelen te spreken. Spreker geeft den Raad in
overweging de voorwaarden goed te keuren.
De heer Koopmans is van oordeel, dat de Raad zich
op glad ijs begeeft. De perceelen zijn 0-9-20 II. A.
groot en krijgen door den uitweg op den Poppeweg eene
hoogcre verkoops- en huurwaarde, zoodat dan 10.
recognitie te weinig is. Spreker kan wel meegaan met
het voorstel van Burgemeester en Wethouders, als alleen
de 2 voorste perceelen uitweg krijgen.
De heer Beekhuis merkt op, dat twee van de achterste
perceelen uitweg hebben op het Kalverdjjkje, zoodat er
liog maar één perceel overblijft. Spreker is van meening,
dat eene recognitie van ƒ10.voldoende is.
Thans wordt besloten
aan adressanten tot wederopzeggens toe uitweg te ver-
leenen van en naar den Poppeweg ten behoeve der aan
dien weg grenzende ten westen daarvan gelegen perceelen,
kadastraal bekend gemeente Leeuwarden sectie G no.
2831 en 2856 onder de navolgende voorwaarden:
a. dat de te leggen dam moet worden samengesteld
uit goeden grond en over de volle hoogte van 0.25 M.
beneden den bodem der sloot tot op 0.50 M. in de taluds,
in overleg met en onder goedkeuring van den directeur
der gemeentewerken aan weerszijden moet worden op
gezet met dakpannen, op gelijke wijze als is geschied
met de dammen, welke door de gemeente aan dien weg
zijn gemaakt, en aan de bovenzijde moet worden afgedekt
met zware rechte vierkante boomstammen, die ter weers
zijden minstens I meter in den vasten wal steken
b. dat de bovenzijde van den dam en de berm vóór
dien dam tot aan den vasten weg moet worden bestraat
met klinkers op hun kant over eene breedte van 2.50
M., met waaiervormige beloopen
c. dat de juiste plaats van den dam in overleg met
den directeur der gemeentewerken moet worden bepaald;
d. dat het op den dam te plaatsen hekwerk nimmer
over den dam zal mogen uitdraaien
e. dat het onderhoud van den dam met toebehoorcn,
evenals dat van het hekwerk en de bestrating, steeds ten
laste van den eigenaar van het kadastraal perceel ge
meente Leeuwarden sectie G no. 2831 zal zijn en steeds
ten genoegen van Burgemeester en Wethouders moet
geschieden, zullende in geval van minder goed onderhoud,
ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders, dit
door de gemeente op kosten van bedoelden eigenaar ge
schieden
f. dat voor de erkenning van het eigendomsrecht der
gemeente door adressanten of opvolgende eigenaars van
het sub e genoemde perceel jaarlijks vóór of op 12 Mei,
voor het eerst op 12 Mei 19(17, ten kantore van den
gemeenteontvanger moet worden betaald eene recognitie
van 10.—.
De heer Beucker Andreao onthoudt zich van mede
werking, terwijl de heer Koopmans aanteekening verzoekt
dat hij zich tegen het voorstel verklaart uit hoofde van
de zijns inziens te lage recognitie.
4. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot aan
koop van een stuk gedempte sloot langs den weg Achter
de Hoven van A. Negenman en W. Sijbesma.
Met algemeene stemmen wordt besloten
I. van A. Negenman en W. Sijbesma in eigendom
over te nemen het op do overgelegde teekening in roode
kruisaryeering aangeduide gedeelte gedempte sloot voor
den prijs van 1.(de kosten van overdracht enz. ook
van den bij raadsbesluit van 10 April j.l. no. 106 /.J7
van hen aangekochtcn grond voor rekening der gemeente)
en onder nader door Burgemeester en Wethouders te
stellen voorwaarden.
II. het gedeelte der gedempte sloot langs den weg
Achter de 1 loven, op de teekening gemerkt A B, te be
stemmen voor den publieken dienst.
5. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot re
organisatie der burgeravondschooltot herziening en vast
stelling in verband daanmd: van enkele verordeningen en
tot het onderbrengen van genoemde school in het gebouw
der Ambachtsschool.
De beraadslaging wordt geopend.
De lieer Schoontlermark zou de behandeling van dit
punt wenscheu uit te stellen, omdat de burgemeester,
die met het onderwijs is belast, niet tegenwoordig is en
er ook enkele raadsleden ontbreken, die op dit gebied
thuis zijn. Bovendien is spreker van oordeel, dat de
stukken, betrekking hebbende op deze zaak, nog te
kort in het bezit der raadsleden zijn. De verordening
mag wel degelijk onder de oogen worden gezien, want
er wordt o.a. bepaald, dat jongens, die den geheelen dag
hebben gewerkt, 's avonds nog 3 uur les zullen hebben.
Spreker is bang, dat deze jongens in slaap zullen vallen.
Hij stelt voor de behandeling uit te stellen.
De heer Duparc zegt, dat de geachte eerste spreker
hem slechts is voorgekomen. Hij had hetzelfde voorstel
willen doen. Hij wijst er op, dat de zaak dooi Buige-
meester en Wethouders bij de Commissie van toezicht
op het middelbaar ouderwijs is aangebracht bij schrijven
van 9 Augustus 1905, en dat het advies der Commissie
aan Burgemeester en Wethouders is uitgebracht bij schrij-
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Juli 1906. 145
ven van 7 Februari van dit jaar. Het voorstel van dat
college is echter pas den 19 dezer gedrukt aan de raads
leden gezonden. Waar nu ieder der genoemde colleges pl.m.
zes maanden heeft noodig gehad, om zijn oordeel over de
reorganisatie te bepalen, is het, volgens spreker, te veel
van de raadsleden gevorderd, hun daarvoor slechts vijf dagen
te gunnen. Te meer, daar het betreft een gewichtig besluit;
wordt toch de reorganisatie vastgesteld, dan zal dit wel
van langen duur zijn. Spreker verwacht do tegenwerping
dat, bij aanneming van het voorstel tot uitstel der behan
deling, vaii de reorganisatie met 1 October denkelijk nog
niets zal komen. Maar dan zou dit zijn te wijten aan
Burgemeester en Wethouders die, gelijk spreker reeds
deed uitkomen, evenals de commissie van toezicht, de
stukken zoo lang onder zich hebben gehouden. Spreker
wenscht allerminst in een critiek te treden van de redenen,
die daartoe hebben geleid hjj constateert slechts het feit.
Maar dat kan voor den Raad geen reden opleveren, om
de zaak nu zoo haastig af te doen. Op het ergst zal
er dan nog één winterhalfjaar voorbijgaan, zonder dat de
reorganisatie, die, gelijk spreker meent te weten, ook
lang niet de algemeene instemming wegdraagt, zal zijn
tot stand gekomen. Spreker heeft wel langer dan
twintig jaren moeten wachten, eer hij eindelijk, een
paar jaren geleden, zijn herhaalde pogingen,om de
zoo weinig aan het doel beantwoord hebbende burger
dagschool te doen opheffen en door een andere betere
inrichting te doen vervangen, met het gewenscht gevolg
mocht zien bekroond.
Spreker moet aan het gesprokene nog iets toevoegen,
liet is niet voor de eerste maal, dat Burgemeester en
Wethouders bij het einde van liet zittingjaar, als
spreker dit woord mag gebruiken, belangrijke voor
stellen bij den raad indienen, en dan zijn verscheidene
leden op reis, zooals ook thans weder het geval is.
Spreker zou daarom Burgemeester en Wethouders be
leefd in overweging wenscheu te geven, in het vervolg
met belangrijke voorstellen meer tijdig bij den raad te
komen.
Spreker zou echter nog eenigszins verder wenschen te
gaan, dan de heer Schoonderinark beoogt.
Over de nu enkele jaren geleden gedane voorstellen
tot opheffing van de burgerdagschool enz. en ook latei-
toen het betrof de in 1904 tot stand gebrachte reorgani
satie der burgeravondschool werd de commissie van toe
zicht op het lager onderwijs gehoord. Zeer terecht, met
het oog op de aansluiting van de burgeravondschool aan
de hoogste klasse van de lagere school. Trouwens de
commissie van toezicht op het middelbaar onderwijs
schreef zelve in haar advies van 14 April 1904 „Ook
het onderwijs der «oom/school mocht zich dus, volgens
den wetgever, aansluiten aan het lager onderwijs", en
bij de verdediging der wet op het middelbaar onderwijs
herhaalde de Minister Thorbecke nog, dat hij zich de
zaak zóó voorstelde, dat de leerlingen, na de lessen in
de hoogste klasse van de lagere school te hebben door-
loopen, in de eerste klasse of in den cursus van de
burgeravondschool treden.
Wat nu in 1901 en 1904 waar was toen het betrof
een burgeravondschool met tweejarigen cursus, geldt,
volgens spreker, evenzeer nu men een school met driejarigen
cursus wenscht op te richten.
Spreker heeft daarom de eer voor te stellen
1. Het voorstel tot reorganisatie van de burgeravond
school aan te houden.
2. Burgemeester en Wethouders uit te -noodigen het
voorstel met de bijlagen te zenden aan de commissie
van toezicht op het lager onderwijs, met verzoek daar
omtrent te dienen van advies.
behandeling-
volgende vergadering,
komt de reorganisatie
wordt de
dan
verdaagd
nog de burgemeester
zeer waarschijnlijk
vóór 1 October. De Raad is
de Raad het denkbeeld van
de oude
regeling nog
worden gesteld, want al
tot de
niet terug en
niet op tijd tot stand, n.l.
nu wel beschlussfahig. W
den heer Duparc volgen, dan zal
wel een jaar moeten voortduren.
Wat de beschuldiging van den heer Duparc aangaat,
dat Burgemeester en Wethouders de zaak te lang onder
zich hebben gehad, hiertegen voort spreker aan, dat deze
beschuldiging ongegrond is. De heer Duparc vergete niet,
dat er in dien tusschentijd heel wat te regelen en te
schrijven viel en dat o.a. de onderhandelingen met het
bestuur van de Ambachtsschool uit den aard der zaak
veel tijd eischten.
De heer Duparc repliceert, dat door den Voorzitter het
woord beschuldigen is genoemd. Spreker meent echter,
dat dit woord op het door hem gesprokene niet kan
worden toegepast. Hij gelooft zich zoo zacht mogelijk
te hebben uitgedrukt.
De heer Burger is er in het algemeen sterk voor 0111
als er voor eene belangrijke kwestie geen voldoende tijd
van overweging is geweest, uitstel toe te staan. Zooals
de heer Schoondermark de vraag stelde, wil spreker
gaarne meegaan, nu hij echter den heer Duparc hoort,
wordt hij huiverig, want diens doel is, de zaak voor on-
bepaalden tijd uit te stellen. De kwestie wordt hierdoor
op de lange baan geschoven. Spreker waarschuwt verder
voor de motie van den heer Duparc, omdat de commissie
van toezicht op het lager onderwijs niets met deze
kwestie heeft uit te staan. Het aanwezige lid van die
commissie heeft er ook geen woord over gesprokén. Haar
zuster, de commissie van toezicht op het M. O. heeft
zich uitgesproken. Spreker wil wel meegaan met uitstel
tot de volgende vergadering, maar niet 0111 de zaak op
de heel lange baan te schuiven.
De heer Duparc doet opmerken, dat er een climax
was in het betoog van den heer Burger. Eerst sprak
hij van de lange baan, later van de heel lange
baan. Spreker ontkent dit. Weliswaar kan uitstel der
reorganisatie het gevolg zijn van de aanneming van
sprekers motie, maar hij herhaalt, dat de zaak van te
veel belang is, om haar niet behoorlijk te onderzoeken.
De heer Burger zegt wel, dat de commissie van toezicht
op het L. O. met deze kwestie niets heeft uit te staan,
en dat het aanwezige lid dier commissie geen enkel
woord over raadpleging der commissie heeft gesproken.
Spreker vindt dit natuurlijkals hij nog lid van de
commissie was, zou hij het ook niet hebben gedaan. Aan
die commissie mag echter wel een woord van mede-
spreken worden gegeven, waar het knapen van 1214
jaren betreft, die na hun dagelijkschen arbeid nog 17 uren
in de week, vijf avonden telkens 3 uren en den
laatsten avond 2 uren op de schoolbanken moeten
doorbrengen, liet anti-hygiënische, van zoodanige bepa
ling moet ieder in het oog springen. Hij heeft meer dan
eens van een leeraar gehoord, dat de jongens, toen
vroeger zoodanige bepaling bestond, dikwijls op de banken
zaten te knikkebollen. Up deze wijze zijn zij natuurlijk
niet in staat, het onderwijs met vrucht te volgen. Ook
om de genoemde reden heeft spreker twee jaren geleden
De Voorzitter had wel gedacht, dat er oppositie zou
komen en zelf ook liever deze zaak zien behandeld onder
voorzitterschap van den burgemeester, die speciaal met
onderwijszaken is belast. Deze heeft echter verklaard er
prijs op te stellen, dat dit punt heden aan de orde zou
<-» JL OO
er gaarne toe medegewerkt om het getal lesuren per
week tot 12 terug te brengen.
Alles echter daargelaten zou van het schuiven dei-
zaak op de lange baan slechts sprake kunnen zijn, indien
tot de reorganisatie reeds was besloten. Doch het geldt
hier nog slechts een voorstel, waarover de Raad zich
nog moet uitspreken.
De heer Beucker Andreae vraagt liet woord naar aan
leiding van het door deii heer Duparc gesprokene. Deze
toch heeft zich uitgelaten, dat een uitstel van ten minste