V
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Januari 1907.
daartoe moet uitgaan van het voorloopig bestuur.
Voor een goeden gang van zaken oordeelden Burge
meester en Wethouders het daarom noodzakelijk het
bestuur aan te vullen.
Volgde men den raad van den heer Burger en
mochten onverhoopt ook de twee andere leden van
het voorloopig bestuur aftreden, dan zou er niemand
overblijven om de bedoelde algemeene vergadering
bijeen te roepen.
De heer Burger repliceert, dat het door den voor
zitter geopperde bezwaar niet denkbeeldig is, maar
ook niet zoo zwaar weegt. De twee overgebleven
bestuursleden kunnen elk oogenblik eene vergadering
beleggen. Het doet er niet toe, dat de statuten
slordig zijn gemaakt, de Raad heeft slechts éénmaal
de bevoegdheid om een bestuurslid te benoemen.
De heer Koopmans is van oordeel dat deze kwestie
zoo op staanden voet niet door de leden van den
Raad kan worden beoordeeld. Spreker stelt daarom
voor, ook met het oog op de nog niet aangenomen
benoeming door den heer Oosterhoff tot lid van het
college van Burgemeester en Wethouders, de behan
deling van dit punt aan te houden tot een volgende
vergadering.
Het komt den Voorzitter voor, dat het voorstel van
den heer Koopmans wel doelmatig is. De zaak zelf
heeft ook niet zooveel haast, waarom spreker in over
weging geeft dit punt van de agenda af te voeren
om het in een volgende vergadering te behandelen.
Met algemeene stemmen wordt hiertoe besloten.
4. Benoeming van leden van het stembureau voor de
verkiezing van een lid van den Gemeenteraad in het 2e j
Kiesdistrict.
Met algemeene stemmen worden benoemd
Tot voorzitterde heer J. A. A. Schoondermark.
Tot leden de heeren N. T. Haverschmidt en Mr. A.
Menalda.
Tot plaatsvervangende leden: de heeren D. Tigler
Wijbrandi, J. Oosterhoff W.Jz. en S. J. van Messel.
5. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot over
schrijving ten name van de Nederlandsche Bank der j
inschrijvingen op het Grootboek der Nationale Werke
lijke Schuld, genomen na het raadsbesluit van 11 Decem
ber 1900.
Het voorstel luidt als volgt
Ten einde ook de inschrijvingen op het Grootboek,
die in 1906 na het raadsbesluit van 11 December j.l.
genomen zijn, te kunnen overschrijven ten name der
Nederlandsche Bank, dient formeel alsnog een besluit
genomen te worden dat deze latere inschrijvingen
omvat. Yoor zooveel noodig brengen wij in herinne
ring, dat die overschrijving in beginsel reeds bij
vorengenoemd besluit van 11 December 1906 is goed
gevonden.
Wij hebben mitsdien de eer U voor te stellen te
besluiten
de inschrijvingen der gemeente op het Grootboek
der Nationale Werkelijke Schuld,
na 11 December, tot een bedrag
doen overschrijven op naam van
Bank, om te strekken tot onderpand voor met haar
aan te gane verbintenissen, opdat de gemeente binnen
de perken der begrooting en voor zooverre het onder
pand strekt, bij die instelling kan voorzien in hare
tijdelijke behoefte aan kasgeld.
in 1906 genomen
van 6100.te
de Nederlandsche
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Du pare heeft in de stukken niet kunnen
vinden, vanwaar die 6100.die Burgemeester en
en Wethouders nu willen laten overschrijven, gekomen
zijn. Hij doet deze vraag alléén uit belangstelling,
want, ook als de inlichting zal zijn verstrekt, zal hij
tegen het voorstel stemmen, thans niet op de gronden
door hem in de vergadering van 11 December ont
wikkeld, maar op de gronden, in die vergadering door
den heer Beerends aangevoerd, met wien spr. tegen
verpanding, of hoe men het wil noemen, van in
schrijvingen is.
De Voorzitter antwoordt, dat er jaarlijks door de
gemeente particuliere straten worden overgenomen,
waarvoor door den betrokken eigenaar aan de gemeente
wordt bijbetaald. In hoofdzaak is deze som van
6100.— de opbrengst van deze bijbetalingen.
Wat de bewering van den heer Duparc aangaat,
op grond waarvan hij tegen zal stemmen, spreker kan
deze bezwaren niet deelen.
De heer Duparc zal moeten toegeven, dat waarop
11 December de meerderheid van dezen Raad het be
kende besluit heeft genomen ten opzichte van de bestaan
de inschrijvingen, het onjuist zou zijn ten opzichte van
dit kleine aanvullingsbedrag eene andere beslissing
te nemen. Zulks te meer, omdat zelfs de bezwaren,
tegen een gedeelte der bestaande inschrijvingen aan
gevoerd, voor dit bedrag niet gelden.
De heer Duparc repliceert op het zeggen van den
voorzitter, dat sprekers meening onjuist zou zijn. Dit
zou zoo zijn, als het besluit van 11 December reeds
door Gedeputeerde Staten ware goedgekeurd. Ware
dit het geval, dan zou spreker over de bezwaren
kunnen heenstappen, om een besluit van den Raad,
dat kan worden uitgevoerd, te eerbiedigen. Zoolang
de goedkeuring niet is verkregen, betwist spr., dat
het hier zou zijn een aanvullen van het besluit van
11 December.
De heer Beucker Andreae is van oordeel, dat het
laatste, dat door den heer Duparc is aangevoerd, van
overwegend belang is. In de vergadering van 11
December is wel door de meerderheid besloten de
toen bestaande inschrijvingen op het Grootboek te
gebruiken als onderpand bij de Nederlandsche Bank,
doch dit besluit is nog niet door Gedeputeerde Staten
goedgekeurd. Alvorens in deze richting verder te gaan,
zou spreker eerst die goedkeuring willen afwachten.
Wat geeft het als nu dit besluit genomen wordt en
dat van 11 December wordt niet goedgekeurd?
Het komt den Voorzitter voor, dat deze opvatting
niet juist is. De Raad is overtuigd, dat de over
schrijving is in het belang der gemeente. Dit voor
stel strekt ter completeering van dat van 11 December.
Mochten straks door Gedeputeerde Staten tegen het
genomen besluit bezwaren worden gemaakt, dan treffen
deze de zaak in haar geheel, terwijl in het omgekeerde
geval ook de goedkeuring voor het geheel geldt.
De heer Beerends zegt: Het zal den voorzitter wel
niet verwonderen van spreker te vernemen, dat hij
togen het voorstel zal stemmen, omdat zijn princi-
pieële bezwaren tegen verpanding van inschrijvingen
voldoende bekend zijn. Bovendien is deze post niet
te vereenigen met dien, waaromtrent 11 December is
besloten. Wanneer de Raad dit voorstel aanneemt
ligt er in opgesloten, dat voortaan alle inschrijvingen
moeten worden overgeschreven en dit kan de bedoeling
niet geweest zijn van het besluit van 11 December.
De heer Koopmans vindt het niet goed, dat de leden,
die 11 December j.l. tot de tegenstemmers behoorden,
nu weer met dezelfde argumenten voor den dag komen.
Verslag van de handelingen van don gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Januari 1907. 3
Toen is tot overschrijving besloten en het zou een
vreemde indruk maken bij Gedeputeerde Staten als
nu een contra-besluit werd genomen. Spreker zou
do tegenstemmers van 11 December willen verzoeken
nu mee te gaan. Als Gedeputeerde Staten het besluit
niet goedkeuren is de zaak afgedaan. Spreker had
van den heer Duparc de vraag verwacht waarom ook
deze 6,000.nog moet worden overgeschreven.
Deze vraag zou reden van bestaan hebben.
Spreker zal vóór het voorstel stemmen, overtuigd
als hij is, dat Burgemeester en Wethouders voor ieder
afzonderlijk geval den Raad zullen hooren en niet do
meening van den heer Beerends zijn toegedaan, dat
alle inschrijvingen moeten worden overgeschreven.
De heer Duparc gelooft, dat de heer Koopmans hem
minder juist heeft begrepen. Spreker heeft toch uit
drukkelijk gezegd, dat hij zal tegenstemmen niet op
de gronden, door hem in de vergadering van 11
December ontwikkeld, maar omdat de zaak nog niet
in staat van wijzen is. Spreker is van oordeel, dat
Burgemeester en Wethouders de beslissing van Gede
puteerde Staten hadden moeten afwachten, alvorens
zij met een aanvullingsvoorstel bij den Raad waren
gekomen. Spreker gelooft, dat Burgemeester en Wet
houders in dezen wat voorbarig zijn. Hij meende
voorts niet anders, dan dat do overschrijving der
inschrijvingen noodig was om te voorzien in de tijde
lijke',behoefte aan kasgeld tot een bedrag van 100.000.
Hebben wij nu meer noodig? Op deze wijze zou,
zooals de heer Beerends terecht heeft opgemerkt,
elke inschrijving moeten worden overgeschreven, wat
geen goed beginsel zou zijn. Nu moge men sprekers
meening onjuist noemen, hij meent van zijn kant de
meening van den voorzitter en die van den heer Koop
mans onjuist te moeten noemen.
De heer Beerends blijft volharden bij zijn oordeel,
dat dit niet hetzelfde is als waarover het 11 Decem
ber j.l. ging. Op dien datum was deze inschrijving
nog niet eens genomen. Dit kapitaal is kortgeleden
verkregen om daaruit nog 20 jaar het onderhoud van
overgenomen straten te bekostigen en nu reeds willen
Burgemeester en Wethouders, na hot pas te hebben
vastgelegd, weer verpanden.
Wanneer dit voorstel wordt aangenomen, dan is
daarmee uitgomaakt dat alle inschrijvingen moeten
worden overgeschreven en daartoe is toch op 11
December niet besloten.
De Voorzitter doet opmerken, dat deze kwestie niet
was voorgekomen, wanneer het bedrag van 6100.
reeds vóór 11 December ingeschreven ware geweest,
liet bedrag, waarover de inschrijvingen liepen, is toen
met een post van 18,100.verminderd, omdat men
van oordeel was, dat deze post aanleiding zou kunnen
geven tot bestrijding der geheele zaak. In dit ver
band nu achten Burgemeester en Wethouders aan
vulling gowenscht en vandaar dit voorstel.
Spreker kan den heer Beerends ton overvloede
verzokeren, dat ook voor het vervolg geon enkele
overschrijving zal geschieden zonder dat do Raad
gehoord is.
Do beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders
wordt aangenomen met 16 tegen 4 stemmen.
Vóór stemmen do heeren: Lautenbach, Koopmans,
Burgor, Haverschmidt, Feitz, Beekhuis, Komtor,
Feddema, Besuijon, Wilhelmij, Baart de la Faille,
Tigler Wijbrandi, Menalda, van Mossel, Schoondermark
en Zandstra.
Togen de heerenBeucker Andreae, Beerends, van
Ketwich Verschuur en Duparc.
6. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot over
dracht aan den heer A. G. van der Meij van de vergunning
tot straataanleg nabij de Tweede Kanaalbrugverleend
aan A. Pijkstra alhier.
Het voorstel luidt als volgt:
Bij Uw besluit van 20 Februari 1906 No. 61„/16
werd aan A. Pijkstra alhier, op zijn verzoek vergun
ning verleend tot straataanleg op de perceelen, destijds
kadastraal bekend gemeente Leeuwarden sectie G Nos.
3481 en 5909 nabij de tweede Kanaalbrug, tusschen
bouwblok VII en hot Vliet gelegen, en hem ten be
hoeve van dien aanleg tevens in koop afgestaan een
gedeolte sloot en grond, deel uitmakende van genoemd
bouwblok, tegen overname door de gemeente van
eenige strookjes grond, gelegen tusschen een der ge
projecteerde straten en de rooilijn voor de bebouwing.
Thans verzoekt de heer A. G. v. d. Meij bij adres
van 22 November j.l., door uwe vergadering om prae-
advies in onze handen gesteld, deze vergunning te
zijnen name te willen stellen. Het ligt tevens in
adressants bedoeling om het aan Pijkstra afgestane
terrein waarvan de opmeting bereids heeft plaats
gehad van de gemeente over te nemen en om do
aangeduide strookjes grond aan de gemeente in eigen
dom over te dragen.
Noch bij ons, noch bij den Directeur der Gemeente
werken bestaat bezwaar tegen de inwilliging van het
tweeledig verzoek.
Wij hebben derhalve de eer onder overlegging
van de ter zake betrekkelijke stukken U voor te
stellen te besluiten
met intrekking voor zooveel noodig van het
raadsbesluit d.d. 20 Februari 1906 no. 61*/16:
I. de daarbij aan A. Pijkstra verleende vergunning
tot het aanleggen van straten op de kadastrale perceelen
gemeente Leeuwarden sectio G nos. 3481 en 5909,
onder al de gestelde voorwaarden, over te dragen aan
A. G. v. d. Meij alhier, met bepaling
1. dat stipt worden nagekomen de ter uitvoering
van het aangehaalde raadsbesluit door Burgemeester
en Wethouders vastgestelde voorwaarden, ten aanzien
van den aanleg der straten, der riolen en van de
demping der slooten;
2. dat vóór 1 Februari 1907 ten kantore van den
gemeente-ontvanger worden betaald:
a. als bijdrage in de kosten van het voortdurend
onderhoud der straten eene som van 3,237.68
b. als bijdrage in door de gemeente gemaakte
kosten van straataanleg eene som van 2.375.
c. voor het van gemeentewege gehouden toezicht
op den straataanleg 4:08.75.
Ila. aan A. G. van der Meij in koop af te staan
hot gedeelte sloot en grond, vroeger deeluitmakende
van bouwbloek VII der terreinen aan de Noordzijde
van het N.-Kanaal, op de teekening A groen gearceerd
en gekleurd en ter grootte na gedane kadastrale uit
meting van 537 M\, waarvan 308 M2. sloot en onge-
prijsd terrein, tegen 2.per M2. en 229 M2., bere
kend naar den destijds krachtens de bepalingen van
uitgifte vastgestolden prijs van 4.50 per M2. en op
nader door Burgemeester en Wethouders vast te stellen
voorwaarden
b. van A. G. van der Meij in eigendom over te
nemen de op voormelde teekening in roode arceering
aangeduide strookjes grond, gelegen tusschen de straat
F. G. H. I. (do Saskiastraat) en de rooilijn dor
gebouwen, tegen den prijs van 1.— voor het voor
elke woning gelegen gedeolte, in totaal voor ƒ6.op
nader door Burgemeester en Wethouders vast to
stellen voorwaarden.
IIIc. te bepalen, dat de kosten van uitmeting,
overdracht enz. ten laste komen van A. G. v. d. Meij.
De beraadslaging wordt geopend.