48 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Maart 1907. op elk der heeren G. W. Koop mans en mr. A. Burger 1 stem, terwijl 1 briefje ingevolge art. 40 van het Reglement van Orde van onwaarde wordt verklaard, omdat het geen persoon duidelijk aanwijst. Een briefje is in blanco ingeleverd. Daar niemand de volstrekte meerderheid hoeft ver kregen wordt overgegaan tot een tweede vrijo stemming. Van de 19 stemmen zijn uitgebracht op den heer mr. H. D. van Ketwich Verschuur 10, J. Koopmans 5, op elk der heeren D. Lautenbach, mr. A. Burger, S. J. van Mossel en L. Zandstra 1 stem, zoodat benoemd is de heer mr. H. D. van Ketwich Verschuur. 2. Benoeming van twee herschatters voor de vast stelling der huurwaarde ter bepaling van het recht wegens vergunning tot verhoop van sterhen drank in het klein. Bonoomd worden 1. J. de Haan met 17 stemmen, tegen 1 uitge bracht op R». D. Oostorhout, terwijl 1 briefje in blanco is ingeleverd. 2. P. Godhelp met 17 stemmen, terwijl 2 briefjes in blanco zijn ingeleverd. 3. Benoeming van een tijdelijken leeraar aan het Gymnasium. De beraadslaging wordt geopend. De heer Besuijen heeft, alvorens tot de benoeming over te gaan, een en ander in het midden te brengen. Spreker wenscht n.l. zijn scherpe afkeuring uit te sproken over de wijze, waarop het college van cura toren van het gymnasium met don gemeenteraad om springt. Dit is nu in korten tijd de derde maal, dat het geacht college den Raad eenvoudig beschouwt als het vijfde rad aan den wagen of, zooals de heer Feddema dat zei op 22 Augustus 1905, in een overeenkomstig geval„deze vergadering wordt verlaagd tot een poppenspel". Op 9 October 1906 werden ons de stukken der sollicitanten Dr. Albers en Dr. Rutgers gedurende de zitting ter visie verstrektcuratoren wildon nog dien- zolfden dag de benoeming. Spreker heeft toon gezegd blanco te moeten stemmen, omdat een ernstig door zien der bescheiden onmogelijk was. Geen enkel woord ter verklaring werd noodig geoordeeld. Op 11 December geschiedde hetzelfde met de stuk kon van dr. Rank. Het begon toen ook den heer Schoondermark te verdrieten, die het college van curatoren verzocht, dergelijke behandeling in don ver volge te vermijden. Met een zoet lijntje werd de heer Schoondermark afgewimpeld. Nu zou men verwacht hebben, dat heeren curato ren hunno houding hadden veranderd. Dit is ook geschied, maar in plaats van beter, treden de curatoren nog autocratischer en despotischer op dan te voren. Nu weer een tijdelijk leeraar noodig is, wordt niet eens gewacht tot de Raad ja en amen heeft gezegd op de aanbeveling voor één man, die de heeren in dienen. maar ze plaatsen zelf maar iemand voor de klas en vragen achteraf, zooals de vorm dat mee brengt, de goedkeuring van deze vergadering. Zij rekenen er op hier een slappe ruggegraat te ontmoeten en hij, die soms neiging mocht hebben om niet ..ja" te knikken, welnu, die zal terugdeinzen voor het fait accompli. Zoo doet de Raad dus benoemingen, buigende voor het college curatoren, hetwelk dit alles doet onder het bekende beroep op het belang van het ouderwijs, dat hiermee gebaat zou zijn. Dit wordt dus gebruikt als het Miidchen für alles. Of het college dit ook nu weer met succes kan doen betwijfelt spreker ten sterkste. Spreker durft beweren, dat integendeel door onze goedkeuring te hechten aan het optreden van heeren curatoren, het belang van het onderwijs niet wordt gebaat, maar geschaad. Het vak Hebreeuwsch is tijdelijk vrij gekomen on wien hebben de heeren aan het doceeren gezet en wordt ter benoeming aanbevolen, niet een doctor in de godgeleerdheid, maar een predikant, eenvoudig bedienaar van den godsdienst, iemand, die eerst bij de laatste wijziging der wet op het Hooger Onder wijs do bevoegdheid kreeg. Spreker neemt aan, dat dozo predikant een knap dominé is. Het komt hem echter heel onwaarschijnlijk voor, dat iemand, die misschien al 20 jaar de academie achter den rug heeft", nog voel van de Hebreeuwsche grammatica zal weten. Maar heeren curatoren schijnen zelfs te meenon ver heugd te moeten zijn over de bereidverklaring van den predikant. Is dat niet zonderling? "Was er dan niemand anders Als spreker van Hebreeuwsch hoort, denkt hij dade lijk aan een jood en wie denkt er dan niet onmid dellijk aan, dat de joodsche godsdienstleeraren het Hebreeuwsch klassicaal moeten onderwijzen. Zou zoo 'n man niet geschikt zijn en willen? In Amsterdam, Kampen, Assen, Leiden, Utrecht, Nijmegen staan aan do gymnasia joodsche godsdienst leraren Hebreeuwsch te doceeren. Hierbij zijn 3 academiesteden. Ook in Leeuwarden is zulk een godsdienstleeraar aanwezig en nog wel iemand, die volgens do wet op hot Hoogor Onderwijs heet „gods- dienstleeraar van den hoogsten rang". Deze is dus alleszins bevoegd, want zelfs godsdienstleeraren van den middelsten rang zijn volgens art. 16 reeds bevoegd. Een man met don hoogsten rang, de heer A. v. d. Klei, die gewoon is dag in dag uit klassicaal taal onderwijs te geven (dit doet de predikant niet), zou toch zoker aangezocht kunnen zijn. Men zou hem bereid hebben bevonden en zou dan de predikant voor dien joodschen godsdienstleeraar de vlag niet moeton strijken op het gebied van Hebreeuwsch doceeren? Ongetwijfeld. Daarom durft spreker beweren, dat, door de goedkeuring te hechten aan het optreden van het college van curatoren, het onderwijs geschaad wordt in plaats van gebaat. Hier is toegeven zwakheid en ingrijpen gebiedend noodzakelijk. Men kan dit doen door buiten de aanbeveling om den heer v. d. Klei te stemmen, die meerdere waarborgen dan iemand anders voor degelijk onderwijs in het Hebreeuwsch kan aanbieden. De Voorzitter wenscht met een enkel woord het college van curatoren in bescherming te nemen tegen den onverhoedschen aanval, waaraan het hier van de zijde van den heer Besuijen bloot stond. Dat de Raad door dit college zou worden veronachtzaamd, is toch allerminst te concludooren uit het schrijven, dat thans in behandeling is. Daarin deelen curatoren immers eenvoudig mede voor welk feit zij zich plotseling gesteld zagen en doen zij een voorstel, om de nadeeligo gevolgen van dat feit op het onderwijs in do Hebreeuwsche taal voorloopig op te heffen. Zij zijn daarbij geheel gebleven binnen den kring hunner bemoeiingen en doen eeno oplossing aan de hand in don geest, zooals dio reeds tijdelijk door hen is ge troffen. De heer Besuijen heeft het recht die oplossing- in een anderen zin te willen zoeken, maar niet het recht om daarom dio van curatoren te omschrijven als eene, die blijk geeft, dat zij den Raad gebruiken als hot vijlde rad aan den wagen. Trouwens behoeft daarvoor geen vrees bij dat ge achte lid te bestaan; zoolang spreker hier zijne plaats inneemt, zal hij er voor weten te waken, dat de Raad niet als een vijfde rad aan een wagen wordt gebruikt daarvoor heeft spr. de wenken van do leden niet van noode. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Maart 1907. 49 Do heer Baart de la Faille dankt den voorzitter voor de wijze, waarop deze het college van curatoren heeft willen verdedigen. Spreker wil daaraan het volgende toevoegen. Er is een tijd geweest, dat de Raad, als zij een Commissie van Toezicht benoemde, hetzij voor het Lager-, Middelbaar- of Hooger Onderwijs, aan de leden dier commissie door die benoeming een bewijs van vertrouwen gaf. Dit werd dan ook op hoogén prijs gestold en dankbaar aanvaard, maar bracht mee, dat dio commissie trachtte, dat vertrouwen te beantwoorden door de belangen, aan haar toevertrouwd, in dit geval van het onderwijs, zooveel mogelijk te behartigen. In den laatsten tijd is dit anders geworden. Men hoort stemmen in den Raad opgaan, die zich het recht aanmatigen over alles en nog wat een oordeel to vellen en die trachten het vertrouwen in die ver schillende commission af te breken en te ondermijnen. Daartegen wenscht spreker op te komen. Spreker gelooft, dat de heer van Ketwich Verschuur en hij altijd naar hun beste weten de belangen van het onderwijs hebben behartigd en dat zij ook bij deze gelegenheid het belang van het onderwijs in de Hebreeuwsche taal krachtig hebben bevorderd. Dit geloof laat spreker zich door den heer Besuijen niet ontnemen. Wat toch is de zaak. Toen de vacature ontstond, hebben curatoren direct gedacht over de beste manier om de vacante plaats aan te vullen. Van zeer bevoegde zijde hebben curatoren toen vernomen, dat Ds. de Buck iemand is, die zijne studiën niet heeft laten liggen, maar voortdurend heeft doorgewerkt en dat hij aan de Universiteit stond aangeschreven als een der beste studenten. Dit is een getuigenis van Prof. Matthes, den onlangs afgetreden hoogleeraar in de Oostersche talen te Amsterdam. Dit wisten curatoren en in het belang van het onderwijs meenden zij er geen gras over te moeten laten groeien, te meer, omdat het betrof de leerlingen van het 5e en van het hoogste studiejaar, die binnen kort eind-examen moeten doen. Het college heeft daarom moeilijk kunnen nagaan of er ook nog meer geschikte personen waren te vinden. Het had zich misschien kunnen wenden tot den opperrabijn, die misschien nog iets meer bevoegd is dan de joodsche godsdienstleeraar, die onderwijs geeft aan kinderen van de lagere school. In het belang van het onderwijs hebben curatoren den heer de Buck uitgenoodigd zoo spoedig mogelijk met de lessen te beginnen en het is hun aangenaam geweest, dat hij terstond bereid was de functie op zich te nemen. Spreker was dan ook voornemens den Raad voor te stellen, bij eventueele benoeming deze te doen ingaan op 7 Maart j.l., het tijdstip, waarop Ds. de Buck zijne lessen heeft aangevangen. Hij wijst de beschuldiging van den heer Besuijen ton stelligste af en verklaart, dat curatoren van het gymnasium zullen voortgaan met op hunne wijze de bolangen van het onderwijs te behartigen. Het doet den heer van Messel genoegen, dat deze zaak door den heer Besuijen het eerst is besproken had spreker 't gedaan, dan zou men hebben kunnen argumenteeren, dat hij in de bres had willen springen om de kwestie van geloof, cn niets is minder waar. Door den heer Dr. Baart de la Faille is gezegd, dat de Raad steeds het volle vertrouwen heeft gesteld in de handelingen zoowel van heeren Curatoren van het gymnasium als van die der Commission van Toezicht op het onderwijsspreker wenscht er aan toe te voegen en er den nadruk op te leggen, dat de heer Besuijen in dezen zijn eigen gevoelens vertolkte, niet die van den ganschen Raad. Spreker is overtuigd dat bij den Raad het vertrouwen in Curatoren steeds onge schokt is, doch dat vertrouwen zou thans nog hechter staan, indien, bij het voorzien in do thans ontstane tijdelijke vacature van een leeraar in de Hebreeuwsche taal aan het gymnasium, zij meer hunne aandacht hadden gevestigd op iemand die daarvoor, volgens zijn bescheiden meening, in de allereerste plaats in aanmerking komt, iemand wiens capaciteiten geheel liggen in de lijn van de bedoeling van Curatoren, wier doel immers steeds is geweest de belangen van 't onderwijs voorop te stellen. En 't verwondert spreker dan ook uit den mond van 't geachte lid Dr. de la Faille te hooren, dat heeren Curatoren speciaal bij deze gelegenheid de meest uitgebreide en meest nauwkeurige inlichtingen hebben ingewonnen om iemand voor deze vacature te vinden, en niet hebben gelet op den leeraar aan de Israëlietische school alhier, iemand wiens capaciteiten, zooals hij zooeven releveerde, geheel liggon in de lijn, die steeds bij dergelijke aanbevelingen wordt aangegeven. En waar spreker 't voorrecht heeft lid te zijn van de Centrale Commissie van 't Nederl. Israël. Kerk genootschap, daar kan hij constateeren, dat er zooveel wordt geëischt tot het verkrijgen der hoofdacte in de Hebreeuwsche taal vooral wat de grammatica betreft dat 't hem een raadsel is, waarom aan den leeraar in de Hebreeuwsche taal alhier, den heer A. van der Klei, niet 't eerst is gedacht. Dit geldt temeer waar in dit college twee Curatoren zitting hebben, en waarvan vooral de een, de heer van Ketwich Verschuur, steeds kampt voor eerste krachten bij het onderwijs. Spreker verwijst hierbij naar de benoe ming van een onderwijzer aan school 11, waar dit geachte lid met alle kracht de voordracht van no. 1 heeft verdedigd met 't oog op diens capaciteiten temeer nog, daar, zooals de heer Besuijen reeds terecht opmerkte, zelfs in universiteitsplaatsen en ook in meerdere hoofdplaatsen van ons land, aan die joodsche leeraren, niet zonder redenbij benoemingen aan gymnasia steeds de voorkeur wordt gegeven. Op den voorgrond alzoo stellende, dat door 't op treden van Curatoren in 't behartigen der belangen van 't onderwijs 't vertrouwen van den Raad niet aan 't wankelen is gebracht, veroorlooft spreker zich er met nadruk op te wijzen, hoewel niets willendo afdingen op de capaciteiten van den heer ds. de Buckdat in het belang van het onderwijs aan het gymnasium, voor ditmaal de Raad dat vertrouwen op zijde moet stellen, en zijn stem moet uitbrengen op den heer A. van der Klei en niet op den heer ds. de Buck. De Vooorzitt8r verzoekt den leden hier in openbare vergadering geen personen openlijk voor de benoeming aan te bevelen. De wetgever heeft gewild dat de stemming over personen eene geheime zoude zijn en het geheim der stemming wordt toch altijd min of meer geschonden, zoo de leden openlijk verklaren wie naar hunne meening dient te worden benoemd. Spre ker mag dergelijke uitlatingen niet toestaan. De heer Baart de la Faille doet opmerken dat de heer van Messel blijkbaar meent, dat curatoren overal inlichtingen hebben ingewonnen, welke persoon nu de meest geschikte is. Dit heeft spreker in eerste instantie niet gezegd. Wat hij wel gezegd heeft is dit. Wij hebben geen gelegenheid gehad, om het spoedeischende der zaak, om de geheele stad rond te zien wie het meest geschikt is en om de waarheid te zeggen, door curatoren is daar niet aan gedacht. Tot nu toe kende spreker den heer van der Klei niet als bevoegd tot het geven van het bedoelde onderwijs en zoo zullen er wel meer raadsleden zijn. Curatoren hebben zich van zeer bevoegde zijde laten inlichten omtrent ds. de Buck, want er was periculum in mora. Na de bekomen inlichtingen heeft het col lege van curatoren zich tot ds. de Buck gewend en

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1907 | | pagina 2