78 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 April 1907. 1. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot onderhandsche verhuring van de perceelen Oldegalileën nos. 36 en 38 enz. Dit voorstel luidt als volgt Door R. Koster, aan wien bij Uw besluit van 27 December 1906 met ingang van 12 Mei 1907 voor één jaar is verhuurd de woning Oldegalileën no. 38 voor 62.40 per jaar en door H. S. Ritman, die vooreen j aarlij ksche liuursom van 48.voor drie jaren met ingang van bovengenoemden datum krachtens Uw besluit van 26 Februari 1.1. het perceel Oldegalileën no. 40 in huur heeft gekregen, is aan ons verzocht de eerste om perceel no. 36 naast het zijne en dat grooter is dan wat thans door hem wordt bewoond te mogen huren; de tweede om in dat geval het aan grenzende door Koster verlaten pand tegelijk met het zijne in gebruik te mogen nemen. De verzoeken houden verband met de grootte dei- gezinnen van beide huurders en aan de behoefte aan meerdere ruimte wordt bij inwilliging ervan voldoende tegemoet gekomen. Met den Directeur der Gemeentewerken, die over de adressen werd gehoord, zijn wij van oordeel, dat er gunstig op kan worden beschiktafdoende ver betering welke ze, om ze opniouw te verhureq, eigen lijk zouden moeten ondergaan, zijn de woningen, die, met het oog op de geleidelijke stadsuitbreiding ook in die omgeving, wel den langsten tijd van haar be staan zullen hebben gehad, niet meerwaard. Gemist, althans voor Ritman, die in de buurt van het door hem van do gemeente gehuurde gardeniersland moet wonen, kunnen ze thans evenmin. De schikking, die do Directeur mot de betrokkenen heeft getroffen komt ons dus aannemelijk voor en komt hierop neer, dat Ritman voor beide woningen nos. 38 en 40 (thans samen 110.40 opbrengende, terwijl de gemeente de water leiding betaalt) zonder waterleiding 78.zal betalen en R. Koster het evenals het zijne /'62.40perjaar doende huis van zijn buurman (no. 36) betrekt, van wien eveneens een verzoek om van do huur te mogen worden ontslagen aanhangig is. Op de boven ontvouwde gronden raden wij U aan de regeling aldus te aanvaarden en mitsdien te besluiten: met intrekking van Uw besluit van 27 December 1906 no. 473r/195 sub III f en h met ingang van 12 Mei 1907: 1. te verhuren op voorwaarden, die Burgemeester en Wethouders geraden zullen voorkomen: a. voor den tijd van drie jaren aan H. S. Ritman do woning Oldegalileën no. 38, kadastraal bekend sectie F no. 2079 als huis, groot 1 are 34 centiare, voor een huurprijs van f 30.per jaar; h. voor den tijd van één jaar aan R. Koster de woning Oldegalileën no. 36, kadastraal bekend sectie F no. 2080, als huis, groot 25 centiare voor een huurprijs van 62.40 per jaar, onder bepaling, dat de huur na expiratie van den huurtijd stilzwijgend geacht zal worden van jaar tot jaar te zijn verlengd, indien zij niet door een van beide partijen drio maanden te voren wordt opgezegd; 2. G. Koster van de huur van de sub 16 bedoelde woning te ontslaan. Met algemeene stemmen wordt dienovereenkomstig besloten. 2. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan T. Zijlstra, eervol ontslagen werkman aan de gemeente lijke gasfabriekeen pensioen te verleenen. Dit voorstel luidt: Bij besluit onzer vergadering van heden, in uit treksel hiernevens gevoegd, is aan den werkman aan de gasfabriek T. Zijlstra op zijn verzook eervol ontslag verleend. Zijlstra die, blijkens daarvan ingekomen medische verklaringen, op grond van lichaamsgebreken niet langer in staat kan worden geacht zijne betrekking naar behooren waar te nemen, welke omstandigheid tot zijne aanvrage om ontslag heeft geleid, kan aan de pensioen verordening van 1893, gemeenteblad no. 32, recht op pensioen ontleonen, want, aangesteld den 26 October 1889, heeft hij reeds ruim 17 dienstjaren. Het bedrag van het pensioen zou diensvolgens, blijkens bijgevoegde berekening, 168.zijn. Er zijn naar ons oordeel evenwel termen om hem een hoogere uitkeering toe te konnon, want de even- genoemde geneeskundige attesten, die wij hiernevens vertrouwelijk overleggen, wijzen er op dat de lichame lijke ongeschiktheid van Zijlstra met de uitoefening van zijn dienst samenhangt en zooal niet daardoor ge heel is veroorzaakt, dan toch mede daaraan is te wijten. Volgens art. 6 der betrekkelijke verordening kan in dat goval het pensioen zelfs het maximum van wat ooit zou kunnen worden uitgekeerd bedragen, in casu 384. Wa ar evenwel niet vaststaat dat zijno invaliditeit uitsluitend een gevolg is van zijno aan de gasfabriek verrichte werkzaamheden, kan tot dit maximum be zwaarlijk worden gegaan, doch is o.i. met de toekenning van oen pensioen van 6.per week in de gegeven omstandigheden alleszins de billijkheid betracht. Wij hebben mitsdien de eer U voor te stellen te besluiten aan T. Zijlstra, eervol ontslagen werkman aan de gemeentelijke gasfabriek, met toepassing van het laatsto lid van art. 6 der pensioeuvorordening (ge meenteblad 1893 no. 32), een jaarlijksch pensioen toe te kennen van 312.gerekend te zijn ingegaan den 8en April 1907. De beraadslaging wordt geopend. De heer Zandstra is van oordeel dat door Burge meester en Wethouders mot hun voorstelom ƒ312. pensioen te verleenen wel do billijkheid is betracht. Hij meent echter dat er termon bestaan om verder te gaan. Spreker kan zich de positie van Zijlstra, die nog slechts 44 jaar, dus betrekkelijk jong is, goed voorstellen. Die man is invalide, welke invaliditeit misschien niet, waarschijnlijk echter wel aan zijn werk is te wijten. Hij heeft bovendien een zwaar gezin en wat is dan f 6.per week. Het kan mogelijk zijn, dat hij er iets bij kan verdienen, spreker is stellig van oordeel, dat dit nooit veel kan bedragen. Hij stelt daarom voor te lezen in de plaats van 312. 384.-». Het is den heer G. W. Koopmans opgevallen, dat in het advies der gascommissie eene clausulo voor komt, luidende: „als Burgemeester en Wethouders niet kunnen meegaan met het voorstel om het maximum pensioen toe te kennen, wordt verzocht het verzoek om eervol ontslag als niet gedaan te beschouwen". Kan de Raad nu niet een foutief besluit nemen, zal Zijlstra zijn verzook om ontslag niet weer intrekken Het doet den heer Oosterhoff genoegen, dat do heer Zandstra erkent dat hier door Burgemeester en Wethouders de billijkheid is betracht. Spreker wil gaarne toegeven, dat de 'toepassing van art. 6 der pensioen-verordening, waarin geen bepaald bedrag wordt genoemd, aanleiding geeft tot oenige willekeur. Het vinden van eenen juisten en billijken maatstaf blijft dan ook steeds een moeielijke zaak. Vers la o- van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 April 1907. 79 Burgemeester en Wethouders hebben in dit geval aangenomen, dat Zijlstra niet volslagen invalide is en konden daarom dan ook niet voorstellen het maximum pensioen te verleenen. Dat deze meening juist was, blijkt trouwens uit het feit, dat Zijlstra reeds weder eenig licht werk verricht. Wat de vraag van den heer Koopmans betreft, de o-ascommissie heeft Burgemeester en Wethouders het bedoelde verzoek gedaan. Zijlstra heeft er niet op in willen gaan, zoodat er voor intrekking der ontslag aanvraag thans geen gevaar meer bestaat. De heer Lautenbach heeft het antwoord van den Wethouder afgewacht, om meerdere inlichtingen te verkrijgen. Spreker kent Zijlstra en hij twijfelt er o-een oogenblik aan, dat de man licht werk verricht. Hij onderstreept echter driemaal het woord licht. Het is nu wel bekend, dat lichte arbeid ook licht betaald wordt, zoodat hij dus op het oogenblik aan armoede is prijsgegeven. Voor spreker is het dan ook een nare gedachte, dat iemand als Zijlstra, bekend als een uitstekend werkzaam arbeider, zoo half en half aan den dijk komt te staan. Indien Burgemeester en Wethouders niet meekun nen gaan met het voorstel van den heer Zandstra, zou spreker den man eene gratificatie willen zien toegekend. De heer Oosterhoff wil toegeven, dat de financiëele omstandigheden van Zijlstra door diens pensionneering minder worden, maar dit heeft men bij elke pension neering. Indien hij in het geheel geen arbeid meer kan verrichten, zou hem niet meer kunnen worden toegekend dan het maximum-pensioen. Dit maakt met het nu voorgestelde een verschil van f 1.35 per week. De vraag blijft dus over, is de toestand zoo, dat de man dat niet kan verdienen. Het is moeielijk te bepalen, doch er mag veilig worden aangenomen dat door iemand, die nog tot eenig werk in staat wordt geacht, dit bedrag wel kan worden verdiend. Als de heer Lautenbach wel is ingelicht, is Zijlstra op hot oogenblik bij zijn broer, die gardenier is, een beetje aan het werk. Deze heeft hem uit medelijden genomen. Dit wordt nu voor Burgemeester en Wet houders min of meer oen argument om niet hot maximum-pensioen te geven. Spreker vindt dit treurig. De philantropisclie daad van den broeder van Zijlstra wordt voor dezen dus dubbel schadelijk. Spreker zal meegaan met het voorstel van den heer Zandstra. Als lid der gascommissie en namens deze meent de heer Feddema de opvatting dier commissie omtrent deze zaak even te moeten uiteenzetten. Toen het Dagelijksch Bestuur het advies der com missie inriep omtrent het aan Zijlstra te verleenen eervol ontslag en omtrent de vaststelling van diens pensioen, was de gascommissie van oordeel, dat het ontslag eervol moest geschieden, maar zij was tevens van meening, dat, ofschoon het blijkens de overge legde medische verklaringen lang niet vast stond dat de invaliditeit van Zijlstra in en door den dionst aan de gasfabriek was ontstaan, dezelfde adviezen en de billijkheid meebrachten dezen een hooger pensioen te verleenen dan de letter der verordening misschien toestond. Maar de gascommissie was van oordeol, dat Zijlstra en diens gezin meer gebaat waren bij eene intrekking van de ontslagaanvragehem werd daarom mededeeling gedaan, onder toezegging dat hij in dienst kon blijven en er voor hem plaats was b.v. als lantaarnpoetser, op do cokeswagen of dorgelijke arbeid buiten het fabrieksterrein. Ook Burgemeester en Wethouders konden aan eene dergelijko schikking hunne medewerking verleenen. Zijlstra heeft noch het een, noch het ander gewild hij wonschte do aanvraag te handhaven. Toen Burgemeester en Wethouders daarna de gas commissie het aanhangige voorstel om advies toezondon, kon deze zich daarmede eenparig vereenigen. Aan leiding om het maximum-pensioen te verleenen was uit de medische adviezen niet te distilleeren. Burge meester en Wethouders hebben mot hun voorstel meer betracht dan de billijkheid meebracht en tegenover de moening van den heer Lautenbach stelt spreker zijne opvatting, dat door Burgemoester en Wethouders in de eerste en door de gascommissie in de tweede plaats aan het recht daarenboven ruimschoots is voldaan. De heer Zandstra is nog niet bekeerd. Hij wil ge- looven dat de gascommissie haar best heeft gedaan Zijlstra te redden en hij neemt aan, dat deze misschien niet goed heeft gehandeld. Zijlstra is echter zoo bang voor de gasfabriek, dat, als hij in do nabijheid ervan is, hij zich reeds benauwd en beklemd gevoelt. Spreker kan niet gelooven dat hij in staat is iets te verdienen en stelt daarom voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders te amendeeren zóó, dat voor ƒ312. gelezen wordt 384. 9 Do Voorzitter vraagt of het amendement-Zandstra ondersteund wordt. Het wordt ondersteund en komt te gelijk met het voorstel van Burgemeester en Wethouders in behan deling. De heer Oosterhoff zegt, dat door den heer Lauten bach iets beweerd is, dat niet onweersproken mag blijven. Dat raadslid heeft er toch den schijn aan gegeven, dat Burgemeester en Wethouders bij de vaststelling van het bedrag van het pensioen rekening hebben gehouden met het feit, dat Zijlstra weder aan hot werk is. Op het oogenblik echter dat Burgemeester en Wethouders hot besluit namen, was hun daarvan niets bekend. Zij hebben zich gehouden aan de ge neeskundige verklaringen, die in do eersto plaats constatoeren, dat de ongeschiktheid is ontstaan door het zware werk aan do gasfabriek en ten tweede, dat Zijlstra niet meer in staat is zwaar werk te verrichten. Uit dit laatste concludeeren Burgemeester en Wot- houders dat hij dus wel licht werk kan doen. Do feiten nu bewijzen, dat het oordeel der geneeskundigen is gebleken juist te zijn. De Voorzitter stelt voor do discussiën te sluiten. Het punt in kwestie is voldoende toegelicht. Dienovereenkomstig wordt besloten. Hot amendement Zandstra wordt verworpen met 13 tegen 3 stemmen. Vóór stemmen de heeren Lautenbach, Zandstra en G. W. Koopmans. Tegen de heerenKomter, Beekhuis, J. Koopmans, van Ketwich Verschuur, van Messel, Wilhelmij, Ooster hoff, Burger, Duparc, Beucker Andreae, Menalda, Feddema en Feitz. Hot voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt thans met algemeene stemmen aangenomen. 3. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot her nieuwde vaststelling van het reglement voor de Stads Bank van Leening (bijlage no. 13). Algemeene beschouwingen worden niet gehouden

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1907 | | pagina 2