94 Verslag van de handelingen van don gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Mei 1907.
De heer J. Koopmans zal zich ook bij de tegen
stemmers voegen. Hij meent verplicht te zijn zijne
stem te motiveeren, omdat hij tot de beide vorige
besluiten niet heeft medegewerkt. Hij heeft de ver
slagen van de handelingen nagelezen en kan zich bij
de principieele bezwaren van de bestrijders der sub
sidieaanvraag volkomen aansluiten. Do gemeente mag
geen subsidie verleenen.
Spreker heeft overigens wel sympathie voor de
commissie voor de werkverschaffing, die in de ver-
loopen 20 jaren veel goeds heeft gedaan. Het spijt
hem dan ook dat het verzoek niet in een andoren
vorm is gedaan, b.v. om door eene rentelooze leening
van de gemeente het ontbrekende te verkrijgen, al
wil hij thans niet zeggen er dan te zullen hebben
voorgestemd. Toch lijkt hem deze weg beter te zijn.
De heer Baart de la Faille dacht, evenals de heer
Haverschmidt, toen deze in zijn welsprekend betoog
bezig was een lans te breken voor dit kleine subsidie
voor een zoo nuttige instelling, dat de stemming in
den Raad gunstig was. De heer Haverschmidt toch
betoogde in de eerste plaats dat het verleenen van
subsidie is een gemeentebelang. Dit is ten duidelijk
ste aangetoond dooi het advies der Stads-Armenkamer,
waarin gezegd wordt dat een belangrijk voordeel
voor deze instelling wordt verkregen wanneer de
werkverschaffing wordt gesteund. Bovendien heeft
het bestuur van de werkverschaffing aan alle voor
waarden die de Armenwet aan het verleenen van
subsidie stelt, voldaan. Maar nu bestaat or nog een
ongeschreven wet, die hooger staat dan alle mogelijke
consideraties n.l. deze: ,.Blusch den geest niet uit".
Die heeft het gemeentebestuur te betrachten. Spreker
meent dat de commissie voor de werkverschaffing,
waar zij werkt in het belang der minderbedeelden,
ook van die zijde hulde, ondersteuning verdient. De
warme sympathie door den Directeur van Gemeente
werken uitgesproken en door verscheidene leden van
den Raad zijn bovendien stemmen, die gehoord mogen
worden. Spreker zal om dczo redenen zijn stem goven
aan hot voorstel van den hoor Haverschmidt.
De heer Tromp verkeert in dezelfde omstandigheden
als zijn buurman, de heer J. Koopmans. Ook hij was
bij de beide vorige behandelingen niet aanwezig en
zal zijn stem motiveeren. Dit punt der agenda heeft
spreker hierheen gelokt. Omdat het hier geldt een
gemeentebelang, terwijl het particulier initiatief onvol
doende blijkt, zal spreker meewerken tot het verleenen
van subsidie.
De heer G. W. Koopmans meent dat er op het
oogenblik drie wegen zijn. Links het voorstel van
Burgemeester en Wethouders, dat er toe zal leiden
dat de gemeente op finantieel gebied van den wal
in de sloot terecht komt. Rechtsaangewezen door
den heer Zandstra, die daarmede zeker bedoelt voor
koming van armoedewaarvoor spreker steeds mede
zal blijven strijden, doch dat thans niet aan de orde
is. Dan komt de middenweg, belichaamd in het
voorstel-Haverschmidt. Spreker is van oordeel dat
deze middenweg gekozen moet worden, om ten minste
momentelijk te nemen voor den minder bedeelde
wat te verkrijgen is.
De heer Lautenbach doet opmerken, dat do heeren,
die gewoon zijn het verlangen uit te spreken dat
het particulier initiatief moet opbloeien, vandaag in
hun element zullen zijn, dat dit denkbeeld verwezen
lijkt kan worden en natuurlijk zullen zij dit thans
steunen
Spreker geeft te kennen, dat de burgerij door den
heer van Messel minder royaal is behandeld. Hij wijst
er op dat jaarlijks in schaalcollecten 20,000.
wordt geofferd, terwijl bovendien nog zooveel in
het stille wordt gegeven.
De gelegenheden hiertoe zijn zoovele. Zij, die min
of meer in contact staan met diaconieën, zijn met een
dankbaar hart vervuld voor wat de werkverschaffiing
doet voor den nijveren werkman. Natuurlijk is het
loon van ruim 3.per week niet groot, maar met
eenigen steun daarbij komt menigeen den winter door,
die anders tot bitter lijden was gedoemd. Spreker
gaat dan ook volkomen mee met het voorstel van
den heer Haverschmidt.
De heer van Messel acht zich verplicht nog met
een enkel woord terug te komen op de woorden van
den heer Lautenbach, die beweert, dat spreker zich
minder loijaal over de burgerij zou hebben uitgelaten.
Spreker constateert dat de heer Lautenbach hem
niet goed heeft begrepen. Hij meende eenvoudig te
moeten opkomen tegen den grooten ophef die hier
gemaakt is van de bij de burgerij ingezamelde
f 3700.en trok daarbij een parallel met de gemak
kelijkheid, betoond bij het volteekenen van het waar
borgfonds van de tentoonstelling.
Spreker blijft bij zijn oordeel en blijft betreuren
dat de commiseie van werkverschaffing er niet in is
geslaagd 't geheele bedrag a f 5700.te verkrijgen
voor deze door haar zoo nuttig geachte instelling.
Nu do heer Baart de la Faille don heer van Messel
voor de 2e maal hoort vergelijken dit bedrag met het
waarborgfonds der tentoonstelling, moet hij doen
opmerken, dat hij deze vergelijking zeer ongelukkig
vindt. De bijval, die de tentoonstelling heeft gehad,
was van geheel anderen aard. Dit was een soort kans
rekening, een kleine speculatie, die alvast het voordeel
gaf van doorloopenden toegang. De tentoonstelling
strekte om aan onze stad een aantrekkelijkheid te
geven die zeer gowenscht was en om den ingezetenen
groote voordeelen van verschillenden aard te bezorgen.
Om nu deze en do werkverschaffing in éénon adem
te noemen is al zeer ongerijmd.
De heer Zandstra kan zich niet begrijpen hoe de
heeren, die anders zoo prat zijn op zelfhelp, voor het
voorstel van den heer Haverschmidt kunnen stemmen.
Do heer Koopmans is van meening, dat spreker
voorkoming van armoede op het oog heeft. Dit is
in zekeren zin wel hot geval, maar spreker wenscht
de geldelijke gevolgen van werkeloosheid op een
andere wijze te bestrijden. Hij wil n.l. verzekering
dier nadeelige financieële gevolgen doen plaats hebben
door middel van de vakorganisatie. Dit werkt niet
vernederend, maar verheffend voor don arbeider.
De Voorzitter is tot zijn leedwezen verplicht ook
nog het woord te moeten voeren, nadat zulks in deze
zaak reeds door 17 sprekers is geschied. Intusschen
zal hij slechts weinig van het geduld der leden, die
klaarblijkelijk voor het meerendeel hun stem reeds
hebben bepaald, behoeven te vergen.
Door de verklaringen zijner drie medeleden in het
Dagelijksch Bestuur, is spreker echter thans bekend
gemaakt als het lid, dat den doorslag heeft gegeven
tot het afwijzend praeadvies en zal hij zich moeten
getroosten niet te behooren tot dat deel van Burge
meester en Wethouders, dat den heer Haverschmidt
nog al is medegevallen. Daartegenover mag hij dan
in zijn voordeel stellen, dat hij zich geheel heeft
onderworpen aan 's Raads duidelijk uitgesproken wil.
Want niemand zal hier toch kunnen tegenspreken
dat de Raad in deze zaak zich duidelijk, zij het ook
met kleine meerderheid, tot tweemaal toe heeft ver
klaard. Voor het eerst op 28 Augustus 1906. Die
verklaring was zóó duidelijk, dat toen op 11 December
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Mei 1907.
95
J900 de zaak ten tweeden male hier ter tafel kwam,
de heer Burger, die 28 Augustus gesproken had vóór
het toekennen van een subsidie, zijne rede in laatst
genoemde vergadering aanving met de woorden: „op
do kwestie van het aangevraagde subsidie zal ik niet
terugkomen." En de heer Hijlkema spiekende namens
Burgemeester en Wethouders, zeide: „de subsidie
kwestie is reeds in principe uitgemaakt op 28 Augustus".
Dat was het laatste woord, dat in de zaak word ge
hoord en ook toen werd de subsidieaanvraag ver
worpen.
Thans ten derden male binnen zoo korten tijd,
houdt die subsidie aanvraag den Raad bezig en hoewel
vele leden zich heden hebben verklaard geheel vrij
te zijn in het stemmen vóór subsidieëren, moet spreker
daartegenover volhouden dat, hoe vrij de Raad ook
zijn moge in het nemen zijner besluiten, hij toch
altijd onderworpen is aan de voorschriften van Rijks
wetten. En nu zegt artikel 60 der Armenwet, hier
toepasselijk, waar men met eene instelling van wel
dadigheid te doen heeft, nadrukkelijk, dat bij een be
sluit tot het toestaan van een subsidie, de volstrekte
noodzakelijkheid van het subsidie moet worden bewezen.
Zoodanig bewijs is door geen der sprekers geleverd
en viel ook moeilijk te leveren, nadat op 28 Augustus
een subsidie van 8000.op 11 December een van
4000.en heden een van I860.— als volstrekt
noodzakelijk moest worden bepleit. Hoe het trouwens
met de beoordeeling dier volstrekte noodzakelijkheid
staat, blijkt het best uit de rede van den heer Monalda
die ook de stichting eener conciërgewoning gewenscht
achtte en de daarmee gepaard gaande uitgaven dus
ook als volstrekt noodzakelijk in rekening wilde
brengen voor subsidie. Terecht zeide dan ook de
heer van Messel dat het niet vaststaat, dat uit de
thans overgelegde begrooting de noodzakelijkheid tot
Sübsidiëeren blijkt. Integendeel, waar in drie elkander
zoo snel opvolgende aanvragen het bedrag is gedaald
van ƒ8000.op ƒ4000.en van ƒ4000.op I860.
is er voor den Raad wel groote voorzichtigheid ge
boden vóór hij zich van volstrekte noodzakelijkheid
overtuigd kan houden.
Wat ten slotte het denkbeeld van den heer J.
Koopmans aangaat, om dor Vereeniging in stede van
subsidie een renteloos voorschot tot gelijk bedrag te
geven, zoo veroorlooft spreker zich de opmerking dat
ook renteloos voorschot een subsidie inhoudt, n.l. tot
het bedrag der rente, zijnde in casu circa 75.—
's jaars. Waar do heer Koopmans op hetzelfde stand
punt staat als het praeadvies, zal deze dus ongetwijfeld
zijn stem daaraan kunnen geven.
Do heer Burger geeft te kennen dat de artt. 59 en
60 van de Armenwet voorschrijven dat bij het ver
leenen van subsidie als hier bedoeld, het daartoe strek
kende raadsbesluit met redenen moet zijn omkleed
en dat daaruit onder anderen moet blijken van de
volstrekte noodzakelijkheid van het subsidie.
Zoo er nu tegen do aanneming van het voorstel-
Haverschmidt een formeel bezwaar bestaat n.l., dat
de formuleering der motieven ontbreekt, zou spreker
de stemming daarover willen verdagen, ten einde den
heer Haverschmidt in de gelegenheid te stellen, die
formuleering alsnog te geven.
De Voorzitter antwoordt dat deze opmerking van
den heer Burger volkomen juist is. Wanneer subsidie
wordt verleend, moet dit geschieden bij behoorlijk
gemotiveerd en met redenen omkleed besluit.
Spreker zal eerst het voorstel van Burgemeester
en Wethouders in stemming brengen om, zoo dit
wordt verworpen, daarna den heer Haverschmidt in
de gelegenheid te stellen de motieven voor zijn
voorstel over te leggen.
Onderdeelen I en II van het Ontwerp-besluit van
Burgemeester en Wethouders worden mot algemeene
stemmen aangenomen, zoodat is besloten
I. de door adressanten ingezonden teekeningen
O O
van gebouwen, te stichten op de in gebruik te ver
krijgen pereeelen, voor kennisgeving aan te nemen
II. in te trekken het raadsbesluit van 11 December
1906 no. 454/"/188 en daarmede wederom ongewijzigd
van kracht te verklaren het raadsbesluit van 28 Au
gustus 1906 no. 283/r/126.
Onderdeel III van het voorstel van Burgemeester en
Wethouders, om adressanten mede te deelen, dat er
ook na hun adres van 25 Maart 1907 voor het ge
vraagde subsidie geen termen bestaan, wordt ver
worpen met 14 tegen 6 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Schoondermark, Beekhuis,
Tigler Wijbrandi, J. Koopmans, van Messel en
Zandstra.
Tegen de heeren Beucker Andreae, Komter, Lau
tenbach, Wilhelmij, Haverschmidt, G. W. Koopmans,
van Ketwich Verschuur, Feddema, Oosterhoff, Tromp,
Feitz, Burger, Menalda en Baart de la Faille.
De Voorzitter vraagt den heer Haverschmidt of deze
zijne motieven op schrift heeft.
De heer Haverschmidt meent aan den toon van den
Voorzitter te kunnen bomerken, dat zijn voorstel hem
niet welkom is. Hot ligt voor de hand, dat spreker
onmogelijk op staanden voet kan leveren wat de
voorzitter van hem verlangt, een gemotiveerd besluit,
waarvan de gegevens moeten worden ontleend aan
de discussies en aan do stukken. Wordt de stemming
daardoor onmogelijk, dan zal spreker wel in uitstel
moeten berusten.
De heer Baart de la Faille zegt dat toch uit de
discussies voldoende is gebleken welke de motieven
zijn. Als men dan zegt „gehoord de discussies", zal
dat wel voldoende zijn.
De hoer G. W. Koopmans zou den heer Burger in
overweging willen geven den heer Haverschmidt te
dezer zake in te lichten. Spreker meent dat de moti
veering wol in een paar regels kan geschieden, want
er bestaat toch zeker geen voorschrift uit hoeveel
regels het stuk moet bestaan.
De Voorzitter doet opmerken, dat het besluit moet
worden goedgekeurd door Gedeputeerde Staten, die
toe hebben te zien, dat niet dan bij volstrekte onver
mijdelijkheid subsidie wordt verleend. De Raad kan
dus niet volstaan met zijn besluit te motiveeren met
de woorden „gehoord de discussies", maar zal duidelijk
moeten verklaren waarom hij subsidieeren onver
mijdelijk oordeelde. Om die motivecring aan Burge
meester en Wethouders over te laten, gaat niet aan,
zij is een deel van het besluit en dient daarbij vast
gesteld. Tot de opmerking van den lieer Haverschmidt
gaf spreker, die zich niet bewust is op onaangenamon
toon te hebben gesproken, geen aanleiding.
De heer Burger is dit met den Voorzitter volkomen
eens. Voldoen aan het verzoek van den heer G. W.
Koopmans, kan spreker door eenvoudige voorlezing
van de desbetreffende artikelen van de Armenwet.
Deze luiden
Art. 59. Na het in werkingtreden dezer wet, mogen
geeno subsidiën uit de fondsen van burgerlijke ge
meenten aan besturen van instellingen van liefdadig
heid worden toegestaan, dan bij een met redenen
omkleed besluit van den gemeenteraad.