96 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Mei 1907. Art. 60. Bij dat besluit moet blijken a. dat de volstrekte noodzakelijkheid van het sub sidie is bewezen door de rekening en verantwoording der inkomsten en uitgaven van het betrokken bestuur over het laatst afgeloopen, en de begrooting voor het loopend of eerstvolgend dienstjaar. b. dat ten behoeve van het betrokken bestuur, naar het oordeel van den gemeenteraad, op een billijke wijze is bijgedragen door hen, van wie overeenkomstig den aard der instelling in den regel bijdragen kunnen worden verwacht; r. dat het bestuur der instelling overeenkomstig haren aard en hare bestemming aan zijn verplichtingen naar vermogen voldoet. Dit alles zal in het besluit moeten voorkomen onder verwijzing naar de betrekkelijke stukken. Hierna wordt besloten de stemming over het voor stel van den heer Haverschmidt aan te houden. De heer Beucker Andreae verlaat de vergadering. 7. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om hen te machtigen met betrekking tot het verkrijgen van een rijkssubsidie in de kosten van herstelling der Oldehove in onderhandeling te treden met den Minister van Binnen- landsche Zaken. Dit voorstel luidt als volgt: Toen in Uwe vergadering van den 12en Juli 1904 een voorstel van Burgemeester en Wethouders, afge drukt in bijlage 18 van dat jaar, aan de orde kwam, behelzende om voor eene afdoende reparatie van de Oldehove 22820.over ten hoogste een zestal jaren verdeeld, beschikbaar te stellen, werden na breedvoerige discussiën en onder den indruk van de bestrijding van het voorstel door den heer Feddema, twee moties aangenomen, een van den heer Wolff, waarbij Burgemeester en Wethouders werden uitge- noodigd het voorstel in nadere overweging te nemen en een van den heer Feddema, Burgemeester en Wet houders verzoekende om pogingen in het werk te stellen dat het Rijk de Oldehove in eigendom zou overnemen. Ingevolge dit laatste verzoek richtten Burgemeester en Wethouders zich bij schrijven van den len Au gustus 1904 tot den Minister van Binnenlandsche Zaken met de vraag, in hoeverre op de daarbij be doelde eigendomsovername door het Rijk eenig uitzicht zou kunnen worden geopend en of wellicht anders van Rijkswege een subsidie in de herstellingskosten zou kunnen worden toegezegd. Van den Minister werd d.d. 12 Maart 1906 daarop het volgende antwoord ontvangen „De toren Oldehove is een belangrijk en schoon „monument, een bouwwerk ook treffend wegens de „fraaie en uiterst zorgvuldige uitvoering van het sierlijk „en smaakvol steenhouwerswerk en een gebouw, waar- „van de geschiedenis is samengeweven met die der „stad. „Eene gemoente als Leeuwarden zal dus zeker het „behoud daarvan op prijs stellen, en gaarne geldelijke „offers brengen, om dit monument van geschiedenis „en kunst niet alleen te behouden, doch ook in zijn „oorspronkelijkcn staat voor zooveel mogelijk te her stellen. „Voor overneming door het Rijk van dit monument „kan ik geen aanleiding vinden. In het algemeen „toch schijnt het, dat voor overneming in eigendom „van gemeentelijko monumenten door het Rijk alleen „dan termen zijn, wanneer bijzondere omstandigheden „daartoe aanleiding geven, als daar zijnduurzame „onmacht der gemeente om het gebouw behoorlijk „in stand te houden of dringend gevaar, dat zonder „zoodanige overneming het monument vernietigd zal „worden of aanmerkelijke schade zal lijden. „Zulke gevallen doen zich hier niet voor. „Wel echter verklaar ik mij in beginsel bereid, „wegens het groote monumentaal en geschiedkundig „belang van de Oldehove het bevorderen van een „Rijkssubsie voor de herstelling daarvan te overwegen, „mits blijke dat de gemeente zelve de zaak krachtig „ter hand zal nemen. „Alvorens echter eene bepaalde toezegging te doen, „zal het noodig zijn, dat ik een uitgewerkte raming „van kosten, gegrond op een opzettelijk ingesteld „onderzoek omtrent de noodige herstellingswerken „ontvang, toegelicht door teekeningen en beschrij- „vingen met opgave van de bijdrage in die kosten, „welke van het Rijk e. q. wordt verwacht. „Gaarne zie ik de gegevens van Uwe Commissie „tegemoet". Met „het opzettelijk in te stellen onderzoek" door ons na ontvangst van 's Ministers missive werd de Directeur der Gemeentewerken belast, die zich op weinig kostbare wijze, doch niettemin met groote nauwkeurigheid met behulp van aan alle zijden van den toren genomen photogrammen, van de opdracht kweet en een stel photo's en detail-teekeningen van de Oldehove inzond, die, naar wij vertrouwen, den Minister een juist beeld van den toren in al zijn onderdeelen zullen kunnen geven. In het rapport, waarbij de Directeur deze stukken overlegde, wordt een belangrijk gedeelte ingenomen door eene wederlegging van de bezwaren, die vooral van deskundige zijde in Uwe vergadering van den 12 Juli 1904 tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders zijn gerezen en die de naaste aan leiding tot het uitstel dezer aangelegenheid zijn geweest. Na vervolgens te hebben betoogd dat her stelling van den toren zooveel mogelijk in den vroege- ren toestand bepaald moet worden ontraden, komt hij tot de slotsom dat nog altijd de reparatie op den voet van het voorstel van 1904 de meeste aanbeveling verdient. In plaats van 22820.zullen tenge volge van de sinds dien verhoogde hout- en ijzerprijzen de kosten nu echter f 24950.moeten bedragen. In overeenstemming met de Commissie voor Open bare Werken kunnen wij ons op beide punten met de zienswijze van den Directeur op de door hem ont wikkelde gronden vereenigen, voor de kennisneming waarvan wij naar zijn schrijven verwijzen. Wij hebben mitsdien de eer U voor te stellen Burgemeester en Wethouders te machtigen, met over legging aan het betrokken departement van do ver- eischte teekeningen en photogrammen, omtrent de verkrijging van een Rijkssubsidie, zoo mogelijk tot een beloop van 50 °/o der kosten, voor do herstelling van de Oldehove op den voet van hun voorstel van 31 Mei 1904 (bijlage no. 18 tot's Raads handelingen) in onderhandeling te treden met den Minister van Binnenlandsche Zaken en de naar aanleiding daarvan noodzakelijke voorstellen te zijner tijd bij den Raad in te dienen. De beraadslaging wordt geopend. De heer G. W. Koopmans zegt, dat de toestand der gemcente-financiën zoo weinig rooskleurig is, dat hij het niet aandurft te stemmen vóór een voorstel, waarbij geld wordt uitgegeven, dat niet productief kan worden gemaakt of waarvan de uitgaaf niet noodzakelijk is gebleken. Hot herstellen van de Oldehove behoort tot die voorstellen. De motieven ervoor bestaan in zoogenaamde aardigheden als: „de Friezen mogen graag de klok hooren luiden", en„wat zullen de Friezen zeggen als do Oldehove er niet meer is", enz. Spreker kan niet meegaan om ƒ12000.of ƒ13000. uit te geven, voor iets waarvan de gemeente niet profiteert of de uitvoering niet noodwendig moet gebeuren. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Mei 1907. 97 De heer Zandstra gaat met den vorigen spreker mee. Do financiëeole toestand der gemeente wettigt eon dergelijke onnoodige uitgave niet. Spreker heeft toch van terzijde gehoord, dat de Oldehove in den tegenwoordigen toestand nog wel een meuschenleven inee kan. Als de gemeente toch 12000.wil uitgeven, dan kan dat geld beter worden besteed b.v. voor school- bouw. Daar komt behoefte aan, want veel klassen zijn overbevolkt, zoodat niet eens aan alle aanvraag kan worden voldaan en sommige ouders reeds elders schoolgelegonheid zoeken voor hunne kinderen. Boven dien heeft men in de toekomst meer aan een goed onderwezen jeugd dan aan de Oldehove. De heer Burger komt naar aanleiding van het door do beide vorige sprekers gezegde op tegen het vooral door den eersten vooropgestelde beginsel, dat alleen voor zoogenaamd productieve zaken geld zou mogen worden gegeven. De mensch kan bij brood alleen niet leven, zegt spreker en ook voor het meer idieele mag wel eens in den zak getast worden. De Oldehove nu is een merkwaardig bouwwerk uit oen lang vervlogen tijdperk, dat reeds daarom voor vergaan moet worden behoed. Het argument van don heer Zandstra, dat zij nog wel wat kan blijven staan, zonder te bezwijken, snijdt geen hout, daar het duidelijk is dat men, na vele jaren tot restauratie besluitende, daaraan veel meer geld zou moeten besteden dan thans. Het is sprekers overtuiging, dat de Oldehove in stand moet worden gehouden. Hij zou echter op één punt de aandacht willen vestigen. Er wordt gerekend op het plaatsen en luiden der klokken. Zal dit niet weer destrueerend wei ken Al wordt de klokkestoel lager geplaatst, zoodat hot luiden der klokken misschien niet zooveel invloed heeft, meent spreker dat het op den duur noodlottig zal werken. Spreker wil hierop do aandacht vestigen van Burgemeester en Wethou- dors en vraagt of het niet beter is de restauratie uit te voeren zonder plaatsing der klokken. „Toen ik", zegt do heer Feddema, „in 1904 het voor stel deed, to trachten van Rijkswege gedaan te krijgen, dat de Oldehove in onderhoud en beheer aan het Rijk zou komen, subsidiair een subsidie voor de restauratie te ontvangen, was de quintessens van mijne rede- neering dit doel alleen en was het behoud van den toren ook mijns inziens zeer gewensckt." Van ter zake kundige mannen hoeft spreker bij vernieuwing ge hoord welke bouwkundige waardo steekt in dit bouw werk, van mannen die het beter weten dan hij zelf. En nu Burgemeester en Wethouders dan ook met het voorstel komen, voor do restauratie subsidie bij het Rijk aan te vragen en van dien kant bereids over weging van zoodanig verzoek is toegezegd, heeft hij, evenals dit door de geheelo Bouwcommissie is bedoeld, tegen het hoofddeel van het voorstel tot restauratie geen bezwaar, behoudens de toekenning van subsidie. Eén ding, zegt spreker verder, staat, bij hem echter vast: voor een klokkenstoel zal het Rijk geen subsidie vcrlccnen. Voor dit onderdeel is naar hij meent 5000.a 6000.uitgetrokken en spreker ver moedt, dat dit bedrag geheel voor rekening der ge meente komt. Spreker oordeelt dit een weelde-uitgaaf; do klokken worden nog slechts een paar keer per jaar geluid. Voor de bewoners van het stadsgedeelte waar de Oldehove staat, is een uurwerk van groot belang, maar voor een uurwerk zijn deze klokken niet gowenscht; daarvoor is een kleine klok voldoende. En aangezien dit onderdeel der begrooting zooals spreker zeide, slechts luxe beoogt, kan hij zich met hot voorstel niet vereenigen. Ook in do vergadering der Bon vvcommissie zette hij deze meening voorop en zal ook hier om deze reden zoo aanstonds zijne stem aan het voorstel niet kunnen geven. De Voorzitter antwoordt, dat do plaatsing van den klokkenstoel met inbegrip van het weder ophangen der klokken op circa 4700.is begroot. Teneinde den heer Feddema in de gelegenheid te stellen zoo aanstonds zich tegen dit deel der herstelling te kunnen verklaren, zal spreker het voorstel van Burgemeester en Wethouders .splitsen en eerst over het al of niet weder aanbrengen der klokken laten stemmen. De heer Baart de la Faille wenscht een lans te breken voor het behoud der klokken. De Directeur van Gemeentewerken heeft in het euvel, door het klokkenluiden veroorzaakt, willen voorzien door een lagere plaatsing van den klokkenstoel. Het zou kun nen gebeuren, dat het geluid zich daardoor niet zoover verspreidt, maar dan moet het ook geen bezwaar opleveren, dat er wordt geluid, zoo dikwijls dat pas geeft. Vroeger werd meer dan tweemaal per jaar geluid. Men deed dat eiken Zondag voor de kerk, de klokken van de Oldehove deden dienst als poortklok, bij hard draverijen, bij de intrede der kermis en op nationale feestdagen. Het klokkengelui van de Oldehove toch is bijzonder mooi en welluidend. De heer Beekhuis beschouwt het voorstel van Bur gemeester en Wethouders anders dan de meeste leden die gesproken hebben. Spreker toch is van oordeel dat op het oogonblik alleen aan de orde is de vraag, zal er subsidie worden gevraagd of niet. Eerst later, wanneer blijkt wat de regeering doet, moet er een nader gepreciseerd voor stel van Burgemeester en Wethouders den Raad bereiken. Het zou b.v. kunnen zijn dat de regeering geen subsidie wil geven voor den klokkenstoel. Dit zou dan een aanleiding kunnen zijn die weg te laten. Het komt spreker veiliger voor de zaak op deze manier te behandelen. De Voorzitter is dit slechts ten deele met den heer Beekhuis eens. Immers wanneer door het Rijk 50 °/0 van het geheele kostenbedrag als subsidie mocht wor den verleend, blijft toch voor de loden, die tegen het weder plaatsen der klokken zijn, het bezwaar bestaan dat door de gemeente de helft van 4700.meer wordt uitgegeven dan door hen noodzakelijk weid geacht. Do heer Beekhuis is dit met den Voorzitter eens. Spreker wil echter dit resultaat bereiken, dat de Raad, bij weigering van het subsidie door de regeering, vrij is de werken al of niet uit te voeren. De Voorzitter is van oordeel, dat hij het voorstel- Feddema gerust in stemming kan brengen. Acht de Raad het ophangen der klokken niet noodig dan zal ook niet worden aangedrongen op subsidie voor dit doel. De heer J. Koopmans zegt, dat er in het voorstel staat zoo mogelijk 50 Zou het niet beter zijn te lezen minstens 50 Het is don Voorzitter niet bekend hoever de Minister zou willen gaan. Wordt er in de aanvraag gesproken van minstens 50 °/0, dan dreigt het gevaar dat de kwestie van het subsidie afspringt, voor het geval de Minister 50 °/0 te veel vindt. Spreekt men van zoo mogelijk 50 °/0, dan kan in datzelfde geval de onder handeling worden voortgezet. De laatste uitdrukking is daarom meer verkieslijk.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1907 | | pagina 5