120 Verslag
van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Juli 1907.
voorwaarden van uitgifte en bepalingen voor de bebou
wing (bijlage no. 20.)
Het verheugt den heer Zandstra dat dit punt aan
de orde komt. Hij is echter overtuigd, dat de tijd te
kort is om het ontwerp, zooals het daar ligt, goed te
bestudeeren. Het vraagstuk is van zeer ernstigen
aard en mag wel goed van alle kanten onder do
oogen worden gezien. Daarom wil spreker voorstellen
het punt van de agenda af te voeren en hij stelt
dientengevolge de volgende motie voor
De Raad, van oordeel
dat de tijd van voorbereiding voor de bespreking
van uitgifte van grond in erfpacht te kort is geweest,
dat het erfpachtsvraagstuk een zaak van zoo ver-
strekkenden aard is, dat het noodig een critische en
grondige studie vereischt,
spreekt de wenschelijkheid uit dit punt voorloopig
van de agenda af te voeren en gaat over tot cle orde
van den dag.
De Voorzitter doet opmerken dat, om uitstel van
behandeling te krijgen, geen motie noodig is. Als
do heer Zandstra en meer leden van den Raad van
meening ziju. dat de tijd te kort is geweest om zich
een oordeel over deze zaak te vormen, dan kan vol
staan worden met een voorstel tot uitstel van behan
deling. Indien do heer Zandstra maar te kennen
geeft hoelang hij de behandeling wenscht uit te stellen,
b.v. tot de volgende vergadering, dan zal spreker het
voorstel daartoe aan het oordeel van den Raad onder
werpen.
Hij zal de motie van den heer Zandstra dus be
schouwen als een voorstel tot uitstel van behandeling
van het thans aan de orde gestelde punt.
De heer Beekhuis kan het voorstel van den heer
Zandstra ten deele ondersteunen, n.l. wat het uitstel
betreft. Spreker wil dit uitstel echter onder oen
anderen vorm, n.l. om het voorste! in de sectiën te
behandelen en die sectievergaderingen niet eerder te
doen plaats hebben dan in de maand September. Dit
laatste wenscht spreker om tweeërlei redenen
1". omdat de maanden Juli en Augustus zich niet
eigenen voor het houden van vergaderingen, en
2°. omdat de Raad in September anders zal zijn
samengesteld en de nieuwe leden het recht hebben
over dergelijke gewichtige zaken hun oordeel mede
uit te spreken.
De heer Lautenbach kan na het door den heer
Beekhuis gesprokene van het woord afzien.
De heer Burger wil gaarne het voorstel van den
heer Beekhuis ondersteunen.
Behalve de algemeene economische beschouwingen,
waarop de heer Zandstra het oog heeft, komt er in
het ontwerp zeer veel voor van speciaal juridischen
aard. Om zich daar goed in te werken kost veel
tijd en overleg. Spreker heeft getracht er in te komen,
doch is er in den beschikbaren tijd niet zoo goed in
geslaagd, dat hij met vrucht aan de beraadslagingen
zou kunnen deelnemen.
De heer Komter zegt dat hij dit voorstel niet zoo
gewichtig acht als de vorige sprekers. Hij stelt op
den voorgrond, dat het hier slechts eene proefneming
geldt op bescheiden schaal. Ook als mocht blijken,
dat vele leden van den Raad met het erfpachtstelsel
ingenomen zijn, zal het toch voorloopig bij eene proef
neming moeten blijven omdat het de vraag is, hoe de
erfpachter er over denkt. Op die vraag kan het
antwoord niet anders worden verkregen dan door de
praktijk.
Het terrein in kwestie is zeer geschikt voor zidk
een proef. Wanneer deze aan de verwachtingen be
antwoordt komt natuurlijk de vraag aan de orde, of
het erfpachtstelsel ook verder zal worden toegepast.
Spreker is van oordeel, dat de raadsleden de zaak
niet zoo zwaar behoeven op te nemen.
Bovendien ligt de grond nu al sedert Mei zonder
opbrengst. Dit mag niet langer duren dan noodig is.
Er is dus belang bij dat de zaak voortgang heeft,
zoodat spreker adviseert nog heden eene beslissing
te nemen.
De heer Zandstra zegt, dat juist, omdat het hier
een proef geldt, welke voor het vervolg beslissend
kan zijn omt rent het al of niet toepassen van erfpacht,
het noodig is dat deze zoo goed mogelijk worde
genomen. De tijd om het voorstel te kunnen bestu
deeren, was te kort, daarom is naar zijn inzien
uitstel van behandeling zeer gewenscht.
De heer Burger vereenigt zich mot het door den
heer Zandstra gesprokene, ook mot het oog op de
juridische samenstelling van het erfpachtscontract.
I Bij de lezing toch is het spreker voorgekomen dat
er bepalingen in staan, die in de praktijk aanleiding
zouden kunnen geven tot groote moeielijkheden.
Zoo dit werkelijk geschiedde, zou de proef met de
uitgifte in erfpacht een slecht resultaat opleveren,
dat dan wellicht niet aan de begane fouten doch aan
het systeem zelf zou worden toegeschreven en aldus
ten onrechte den Raad afschrikken van verderen
voortgang op den ingeslagen weg.
De Voorzitter zal het voorstel van den heer Beek
huis, als zijnde van de verste strekking, het eerst in
stemming brengen.
Het wordt aangenomen met 10 tegen 5 stemmen.
Vóór stemmen de heeren Sehoondermark, Lauten
bach, Beucker Andreae, Zandstra, Beekhuis, Ooster-
hoff, Burger, Tigler Wijbrandi, Feitz en Baart de la
Faille.
Tegen de heeren Feddema, Komter, Haverschmidt,
Menalda en G. W. Koopmans.
Het voorstel van den heer Zandstra is hierdoor
vervallen en het onderwerpelijk voorstel zal naar de
nieuwe, in September te formeeren, sectiën worden
gerenvoijeerd.
De heer Komter verlaat de vergadering.
2. Prae-advies van Burgemeester en Methouders met
een nader daaraan door hen toegevoegde nota omtrent
het adres van P. van der Maen, om van de gemeente
aan te koopen twee plekjes grond aan de Gedempte Kei
zersgracht en de Oosterkade.
De Voorzitter deelt mede. dat eenige leden hem
hebben verzocht over dit punt het woord te mogen
voeren in eene vergadering met gesloten deuren.
Spreker zal de deuren laten sluiten en daarna den
Raad laten beslissen of hij met gesloten deuren wil
beraadslagen.
De openbare vergadering wordt hierop geschorst.
Ka heropening zegt de heer Feddema dat het hem,
na lezing der op deze kwestie betrekking hebbende
stukken, voorkomt, dat de gemeente er geen belang
bij heeft de strookjes grond aan de Gedempte Kei
zersgracht en de Oosterkade, ter weerszijden van het
perceel van van der Maen, te behouden. Spreker zal
zich ontslagen rekenen in het breede over deze zaak
uit te weiden, omdat de vergadering voldoende a
même is van de motieven, die hem in deze hebben
geleid. Hij stelt voor de bedoelde plekjes grond aan
\erslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Juli 1907. 121
van der Maen af te staan met het verzoek aan Bur
gemeester en Wethouders, om omtrent de voorwaar
den, waarop die afstand zal plaats hebben, nader
prae-advies uit te brengen.
Do Voorzitter deelt mede dat door den heer Fed
dema is voorgesteld de bedoelde strookjes grond af
te staan aan van der Maen, met verzoek aan Bur
gemeester en Wethouders om omtrent de wijze waarop
en de voorwaarden waaronder zal worden afgestaan,
nader prae-advies uit te brengen. Bij verwerping
van dit voorstel zal spreker aannemen dat het voorstel
van Burgemeester en Wethouders is aangenomen.
Het voorstel van den heer Feddema wordt met
11 tegen 3 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen de heeren Sehoondermark, Lauten
bach, Fecldema( Zandstra, Oosterhoff, Burger, Tigler
V ijbrandi, Haverschmidt, G. W. Koopmans, Feitz en
Baart de la Faille.
Tegen de heeren Beucker Andreae, Beekhuis en
Menalda.
De Voorzitter deelt mede, dat Burgemeester en
Wethouders nogmaals prae-advies zullen uitbrengen
op het adres van P. van der Maen en dat zij daarbij
rekening zullen houden met het thans door den Raad
genomen besluit.
3. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders inzake
het adres van de Nationale Christen Geheelonthouders-
1 ereeniging e.a. drankbestrijders vereenigingen om gebruik
te maken van art. 49 der drankwet inzake instelling
van commission van meerderjarige ingezetenen tot berei
king van het doel der drankwet.
Dit prae-advies luidt als volgt:
Ten fine van prae-advies is in onze handen gesteld
een adres van de afd. Leeuwarden van de Nationale
Christen geheel-onthouders-vereeniging en vier andere
vereenigingen van soortgelijke strekking, houdende het
verzoek, dat door den Raad in het leven worde ge
roepen eene commissie als bedoeld in art. 49 der
Drankwet. Adressanten meenen dat voor eene com
missie als bedoeld een nuttige werkkring kan weg
gelegd zijn en halen op het voetspoor der wet in haar
adres verschillende punten aan, waarover zij hare be
moeiingen zal kunnen uitstrekken. Zoo zal de com
missie over aanvragen tot drankvergunning aan Bur
gemeester en Wethouders adviseerenaan dezen
voorstellen doen tot intrekking van vergunningen en
Arerloven. Ook in andere aangelegenheden, waarin de
wet haar niet met zoovele woorden bevoegdheden
toegekend heeft, kan zij zich doen gelden b.v. toezicht
houden, dat personen beneden de 16 jaar niet in eene
vergunningsloealiteit worden toegelaten.
Met den Commissaris van Politie, door ons over
liet onderwerpelijke adres gehoord, zijn wij van oor
deel dat de instelling eener commissie ex art. 49 der
Drankwet niet moet worden aanbevolen. Reeds hierom
niet, omdat bij de voornaamste taak die de wet aan
Burgemeester en Wethouders toebedeelt, n.l. bij de
beslissing of eene aangevraagde vergunning moet
worden verleend of geweigerd, aan hun beleid niets
wordt overgelaten, daar de vergunning moet wor
den verleend en niet mag worden geweigerd, tenzij
in een der in art. 8 opgesomde gevallen, zoodat de
uitvoering der wet op dit voornaamste punt dus neer
komt op eene machinale medewerking, gebaseerd op
eene strikt juridische uitlegging der wet. De gevallen
in artikel 8 genoemd zijn bovendien alle concrete feiten,
waarover het gemeentebestuur uit den aard der zaak
beter is ingelicht dan eene commissie uit de burgerij.
Iets dergelijks als het voorgaande geldt voor de
intrekking van eene vergunning en verleening en
intrekking van een verlof, al moet dadelijk worden
erkend dat daarbij meer dan bij eene vergunnings
aanvrage aan het vrije inzicht van het gemeentebe
stuur is overgelaten zoo de g-evallen, voorzien in de
nos. 4° en 5° van art. 28, 6° van 36, 4° van 89.
Bovendien zijn er ook elders in de wet punten adres
santen haalden art. 43 aan, doch evenzeer hadden de
artt. 44—47 kunnen worden genoemd waar het
voor Burgemeester en Wethouders veel op het ont
vangen van voorlichting aankomt, terwijl eindelijk
waar toepassing van het tweede lid van art. dei-
wet wordt verzocht, (aanvrage om eene vergunning
tegen afstand van twee andere) Burgemeester en
Wethouders daarbij eveneens meer de vrije hand hebben
j en haar kunnen weigeren in nog andere gevallen,
te hunner beoordeeling, dan in art. 8 zijn opgenoemd.
Zou er dus bij de toepassing der Drankwet inder
daad, hoewel al dadelijk veel beperkter dan adres,
santen schijnen te meenen, voor eene commissis ex
art. 49 een arbeidsveld kunnen worden aangewezen,
de Commissaris van Politie heeft o. i. van een der
gelijk optreden, naast het daarvoor uit den aard dei-
zaak bij uitstek aangewezen, van de verschillende
feiten goed onderricht en door behoorlijk geïnstru
eerde ambtenaren terzijde gestaan gemeentebestuur,
dat toch ook een orgaan is der burgerij, terecht de
schaduwzijde aangetoond.
Krachtens het bepaalde bij art. 12, 3e lid, kan voorts
ieder bij Burgemeester en Wethouders bezwaren in
dienen tegen het verleenen van eene vergunning,
waarvan de aanvrage telkens wordt gepubliceerd,
terwijl art. 8 der Grondwet overigens v'oor ieder de
gelegenheid openstelt om verzoeken aan de bevoegde
macht in te dienen.
Hebben de adresseerende vereenigingen in die arti
kelen niet eene aanwijzing langs welken weg in het
belang, dat wordt voorgestaan, kan worden gewerkt
Het is op grond van het voorafgaande, dat wij,
onder wederoverlegging van het adres en onder op
merking dat nog nergens in den lande eene commissie
als in art. 49 der Drankwet bedoeld, in het leven is
geroepen, de eer hebben U voor te stellen te besluiten
de adresseerende vereenigingen in antwoord te doen
weten dat op haar verzoek afwijzend moet worden
beschikt.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders
wordt met algemeene stemmen aangenomen.
Kiets meer te behandelen zijnde, wordt de verga
dering door den Voorzitter gesloten.