136 erslag van de handelingen van don gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 Augustus 1907. Nog niet tevreden met deze tweede hak in 't plan der vereeniging, wordt vorder wel voorschot gegeven voor plan Noord-Zuidvliet, evenwel niet met een bijdrage in de annuïteit gedurende 50 jaar, groot f 855.15, maar wordt slechts gegeven 855.15 ge durende 20 jaar, terwijl om de 4 jaar dat bedrag wordt verminderd met 187.20. Spreker heeft uitgerekend dat dit een totaal aan mindere bijdragen wordt van f 42759.ƒ9615. 38144.X 2 66288.want ook de gemeente moet de bijdrage verminderen. f 66288.-— is oen zeer groot bedrag en het is te begrijpen, dat do heeren der vereeniging er over dachten het bijltje er bij neer te leggen. Dat ze het niet deden is te prijzenzij risqueeren nu zeer zeker hun stamkapitaal, aandcelen van f 250.— totaal 12500.—. Maar de gemeente zelf, die nu geen becijferingen meer ziet, is hierdoor het meest getroffen. De gemeente is immers borg voor het gehecle voorschot en do waag is dus voor de gemeento grooter dan voor do vereeniging. Een waag is het doorgaan na deze bepaling. Vol gens do becijfering van vroeger, die toen een nauwe berekening heette, moet immers een zeer groot tekort op de exploitatie ontstaan binnen een lOtal jaren. A\ el zal misschien in verband met de huurprijzen- clausule iets meer huur bedongen worden, wel is de rente voor het voorschot laag, maar cijfers die eenigo kans op bestaan aanduiden zijn er niet. Het is een sprong in het duister. Hoe komt nu de regeering er weer bij om deze bepaling te treffen. Het Kon. Besluit zegt „dat niet kan worden aangenomen dat gedurende het tijdperk van 50 jaar, waarover de terugbetaling van het voorschot zich uitstrekt, de plaatselijke huur prijzen voor arbeiderswoningen niet zullen vermeer deren en dus ook de inkomsten van de vereeniging." Dit is een phrase, zonder moor. Met evenveel bravour kan spreker het tegenovergestelde beweren. Leeuwarden is niet een zoo floreerende plaats, dat er grond is voor een dergelijke opvatting. Een dergelijke bewering zonder grond als argumont te gebruiken om een zeer groot deel der bijdrage te weigeren, de vereeniging zeer te bemoeilijken, de gemeente zwaar te belasten, is geen ruime uitvoering der woningwet in den geest van den ontwerper, de wetgevende macht, de Tweede Kamer. Ook hier komt spreker opnieuw tot do conclusie, dat wij verplicht zijn, bij de Tweede Kamer aan te dringen haar invloed aan te wenden, opdat ruimere opvatting bij de behandeling van aanvragen voorzit. Immers, wie zal anders in Leeuwarden het voor beeld der Woningvereeniging durven volgen en verder gaan met verbetering der volkshuisvesting. De conclusie van het gesprokene zou nu zijn verwerp naar aanleiding van het Kon. Besluit het voorstel van Burgemeester en Wethouders betreffende do Woningvereeniging. Adresseer aan de Tweede Kamer, dan kan nog dit Kon. Besluit worden inge trokken en mildere bepalingen opnieuw worden ge troffen. Dit zou ongetwijfeld de weg zijn als er niet iets tegenover stond, waarom men niet zoo onmiddellijk hiertoe overgaat. De rente van het geleende geld (voorschot) wordt n.l. gerekend naar de koers van den dag, waarop hot is aangevraagd en is, wijl do aanvraag al vrij oud is, zij dateert uit den ïagen rentetijd, slechts 3x/4 °/0. Verwerpt de Raad dus het voorstel, om eerst de tusschenkomst der Kamer te verzoeken, dan zou eventueele latere aanvraag tegen iioogero rente worden berekend, (in verband met den sterk gestegen rentestand) terwijl misschien ook bij een voorloopig aannemen, onmiddellijk adresseercu misschien spoedig wijziging zou kunnen worden ver kregen in de voorwaarden. Dit nu is het moeielijke en eigenaardige van het geval, waarop spreker in het begin doelde. Aan de eene zijde pleiten meerdere dingen voor verwerping, aan den anderen kant is wat voor aan neming met eene toevoeging om te adresseeren te zeggen. Spreker zal derhalve beginnen met de noodig geachte toevoeging voor te stellen, luidende zich naar aanleiding van art. 120 der Gemeente wet met een gemotiveerd adres te wenden tot de Tweede Kamer der Staten-Generaal, waarbij met uit eenzetting der bezwaren door de gemeente in deze zaak ondervonden, en die aan eene vruchtdragende toepassing van de Woningwet in den weg staan, aan die Kamer wordt verzocht om haar invloed aan te wenden tot het verkrijgen van eeno ruimere toepassing dier wet waardoor de bedoelde bezwaren zullen worden ondervangen. De Voorzitter doet opmerken, dat hij deze toevoe ging aan het voorstel van Burgemeester en Wethou ders niet als amendement kan accepteeren. Spreker kan het alleen aanvaarden als voorstel, vreemd aan de orde van don dag overeenkomstig art. 31 van het Reglement van Orde, zoodat do beslissing van den Raad noodig is of het al of niet in overweging zal worden genomen. De heer Oosterhoff zal do verschillende opmerkin gen, door don vorigen spreker gemaakt, in het kort beantwoorden. De heer Besuijen heeft bezwaren ontvouwd, in hoofd zaak tegen de drie nieuwe bepalingen, die in het Koninklijk Besluit voorkomen. In de eerste plaats de bepaling, dat de woningen alleen mogen worden verhuurd tegen prijzen, die in den regel voor derge lijke woningen worden betaald. Hij acht deze voor waarde, die de Woningvereeniging er bijna toege bracht had, hare plannen geheel te laten varen, van zoo ingrijpenden aard, dat naar zijne meening de gemeento bij de uitvoering ervan eigenlijk in het geheel geen belang meer heeft. Burgemeester en Wethouders zijn van een ander gevoelen. Zij zijn van meening, dat waar èn de Woningvereeniging, die wel het allermeest bij de zaak betrokken is èn de Gezondheidscommissie adviseerden, om niettegenstaande deze bezwarende bepaling toch op het voorstel dor Regeering in te gaan, er voor hen geen aanleiding bestond om zich daartegen te verzetten. Waar Burgemeester en Wethouders den voorzitter der Woningvereeniging in hun midden hebben, mag immers gerust worden aangenomen, dat, indien de ambitie dier vereeniging inderdaad in die mate was verflauwd, als men uit het door den heer Besuijen gesprokene zou moeten opmaken, dit hun zeker bekend zou zijn geweest. Ook kunnen zij niet toegeven, dat de gemeente, en daar komt het hier in hoofdzaak op aan, thans geen of Aveinig belang meer bij do zaak zou hebben. Al moge de vereeniging nu ook geen krotten meer kunnen opruimen, door den aanbouw van een drie honderd nieuwe woningen kan de ge meente een begin maken met het onbewoonbaar ver klaren van de allerslechtste panden, iets waartoe zij juist tengevolge van den door den geachten spreker geschetsten woningnood tot nog toe niet heeft kunnen overgaan. In de tweede plaats heeft de heer Besuijen bezwaren tegen de weigering van plan B., dat het aankoopen en amoveeren van onbruikbare panden beoogde. Hij is van meening, dat, waar de Regeering dit plan afwijst op grond van de bepaling van het Koninklijk Besluit, die zegt, dat bijdragen van gemeentewege alleen mogen worden verstrekt wanneer het rente- looze voorschotten betreft, zij om consequent te zijn, ook hare goedkeuring aan plan A had moeton ont houden. Hiervoor zou wellicht iets uit to zeggen Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 Augustus 1907. 137 zijn, indien dit inderdaad de eenige grond tot wei gering ware geweest, maar naast deze staan nog twee andere. Ten eerste wordt er opgewezen, dat plan B niet voldoet aan de voorwaarde van art. 17 al. 2 van genoemd K. B., dat gedurende de eerste 5 jaar de helft en gedurende de volgende jaren twee/derden der annuïteit voor rekening der vereeniging moet blijven, aan welke voorwaarde plan A daarentegen wel voldoet. En vervolgens grondt de Regeering hare weigering op de overweging, dat het niet wensche- lijk is gelden beschikbaar te stellen voor de uitvoering van een plan, waarvan men zich van te voren geen oordeel kan vormen. Ten slotte merkt de heer Besuijen nog op, dat door de bepaling, dat door Rijk en Gemeente de bijdrage in de annuïteit niet gedurende 50 jaar zal worden verstrekt, maar slechts gedurende 20 jaar en dan nog voor een om de vier jaar met een vijfde gedeelte afnemend bedrag, de kracht der Woning vereeniging aanmerkelijk was verzwakt en daardoor het risico voor de gemeente belangrijk was ver meerderd. Wat het eerste aangaat, Burgemeester en Wethou ders erkennen dat de vereeniging door deze bepaling financieel minder sterk is geworden, maar meenen toch dat haar welslagen daardoor niet in de waag schaal wordt gesteld, omdat een geringe verhooging van de huren hierin terstond weer verbetering zou brengen. En dat de mogelijkheid daarvan niet ge heel denkbeeldig is, blijkt immers wel daaruit dat ook de Regeering deze meening is toegedaan en Ge deputeerde Staten indertijd reeds te kennen hebben gegeven, dat hun inziens bij het maken der bereke ningen de huren reeds zooveel hooger hadden kunnen worden gesteld, dat in het geheel geen bijdrage van Rijk en Gemeente noodig zou zijn geweest. Men verlieze daarbij dan ook niet uit het oog, dat eene verhooging van 5 a 10 ct. per woning het tekort reeds geheel zou doen verdwijnen. En dat het risico voor de gemeente hierdoor zooveel grooter zou zijn geworden kunnen zij nog niet zoo dadelijk toegeven. Want aangenomen eens, dat de vereeniging na korter of langer tijd hare verplichtingen niet zou kunnen nakomen, dan nog zou de gemeente de geheelo onderneming, die veel grooter waarde vertegenwoor digt, kunnen overnemen tegen betaling enkel van het stamkapitaal ten bedrage van 12500.en de liqui datie-kosten. En nu moge men van meening ver schillen over de vraag of dit voor de gemeente al of niet gewenscht is, financieel nadeel behoeft daaruit voor haar niet te ontstaan. Want tegenover de grootere bijdrage, die zij dan tot dekking van het tekort aan huur zou moeten betalen, staat het niet geringe directe voordeel dat zij door de gewraakte bepaling verkrijgt. Waar immers volgons het vroeger door dezen Raad genomen besluit gedurende 50 jaar een bijdrage van ruim f 1455.— zou worden gegeven, behoeft zij dit nu slechts 20 jaar te doen en dan nog maar vijf jaar voor het volle bedrag van /*855. Do bewering van den heer Besuijen, dat Regeeriug en Gedeputeerde Staten kop en staart van dit plan hebben afgesneden, zouden Burgemeester en Wet houders willen beantwoorden met de opmerking, dat dan toch nog de middenmoot, en dat is immers wel het beste, overblijft. Op grond van een en ander, meenen Burgemeester en Wethouders den Raad dan ook te moeten advi- seeren, niet op het denkbeeld van den heer Besuijen in te gaan. De heer Besuijen vraagt waarom zijne toevoeging niet als amendement kan worden beschouwd. Er staat toch Do Raad enz., Besluit 1. 2. 3.' Kan nu zijne bijvoeging 3.1 niet als een amende ment worden aangenomen? Er bestaat dan gelegen heid sprekers voorstel eerst in stemming te brengen alvorens over het geheele voorstel te stemmen. Bovendien, spreker attaqueert het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet. Hij is van oordeel dat de bijvoeging voor Burgemeester en Wethouders voordeeliger is, wijl bij aanneming van het amende ment het voor spreker gemakkelijker wordt voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders te stemmen. De toevoeging van spreker vloeit voort uit de toe lichting van Burgemeester en Wethouders voorstel. Waar Burgemeester en Wethouders toch zeggen: „Door een en ander zijn de opofferingen der ge- „meente, zeker niet ten voordeele der volkshuisvesting, „tot een belangrijk lager bedrag gereduceerd cn is „do taak der Vereeniging eerst door de beslissing „van Gedeputeerde Staten ten aanzien van den bouw „aan den Wissesdwinger, thans wederom door die der „Regeering, aanmerkelijk ingekrompen" moeten zij ook bereid zijn, pogingen aan te wenden opdat nieuwe en andore aanvragen een beter onthaal vinden. Daartoe dient het ingediende amendement op het te nemen besluit. Door den heer Oosterhoff is spreker nog niet geheel overtuigd, nieuwe gezichtspunten kreeg hij niet. Cijfers werden ook door hem niet gegeven. Of het plan nog zal uit kunnen weet ook hij niet. De bijdrage vermindert met f 66000.do be slissingen van vroeger steunden op de veronderstel ling, dat men die f 66000.zou ontvangen. Men krijgt ze niet en hoort nuWij zullen het maar wagen, hopende op stijging van huurprijzen, omdat Gedeputeerden de huurprijzen laag vonden en de Regeering dit ook had beweerd. De heer Oosterhoff vergiste zich toen hij zeideIn ieder geval komen dan toch 300 woningen erbij, dit moet zijn: 180. Tot dat cijfer is het oorspronkelijk plan besnoeid. Overigens is het spreker niet duidelijk geworden, welke argumenten bestaan tegen zijn denkbeeld om de wetgevende macht te hulp te roepen. De heer Burger heeft niet de bedoeling veel over de zaak te spreken, omdat er reeds een discussie is gevoerd met zoo'n kracht van heldere argumenten, als hier zelden het geval is. De indruk, dien spreker van het antwoord van den lieer Oosterhoff heeft gekregen is deze, dat het betoog klemmend is, als het moet dienen den heer Besuijen te overreden te stemmen vóór het voorstel van Burge meester en Wethouders. Moet echter hetzelfde be toog ook dienen ter bestrijding van het idéé van dat Raadslid, om aan do Tweede Kamer te verzoeken, haar invloed te willen aanwenden tot het verkrijgen van eene ruimere toepassing der Woningwet, dan is het in het geheel niet klemmend, want, al luidde de slotsom, dat Burgemeester en Wethouders met dat denkbeeld niet kunnen meegaan, die slotsom is niot door eenig bijgebracht argument gerechtvaardigd. Spreker wil echter terugkomen op de vraag, of en waarom wij hier met een amendement te doen hebben. Er zijn ons voorwaarden gesteld, die wij noodge drongen zullen aannemen. Als wij nu tegen die voorwaarden willen protesteeren in de hoop dat dit protest de zaak voor ons on anderen in de toekomst beter zal maken en misschien nog zal leiden tot her ziening van do ons opgelegde voorwaarden zelf, dan spreekt dat protest veel sterker, wanneer het met de aanneming der voorwaarden in één besluit is samengevat, dan wanneer er een afzonderlijk besluit van wordt gemaakt.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1907 | | pagina 4