142 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Soptember 1907
De commissie heeft echter geen bepaald bezwaar
dat de Raad, indien hij dat meer correct vindt, de
rekening goed keurt.
De heer Duparc zegt, eenigszins huiverig te zijn,
zich in het debat te mengen, omdat hij is secretaris
van de Kamer van koophandel en fabrieken en als
zoodanig een adviseerende stom in de vergaderingen
heeft. Hij meent intusschen er op to moeten wijzen,
dat, waar in art. 20 van het Reglement voor de Kamers
van koophandel en fabrieken is bepaald, dat elke
Kamer jaarlijks rekening en verantwoording aan den
Gemeenteraad inzendt van de haar door den Raad
toegelegde som, aan deze bepaling geen andere uit
legging kan worden gegeven, dan deze, dat de Raad
de rekening heeft goed te keuren, tenzij er aanmer
kingen op zijn gevallen, geenszins echter om de reke
ning voor kennisgeving aan te nemen, zooals do com
missie voorstelde te doen. Van 1852 af, toen de Leeu
warder Kamer werd opgericht, is ook steeds in dezen
zin door den Raad gehandeld, en evenzoo in alle
gemeenten, waar een Kamer van koophandel en
fabrieken is gevestigd.
Door den heer Beekhuis wordt beweerd dat in het
reglement van orde der Kamer moet voorkomen eeno
bepaling, dat zij jaarlijks een begrootiug aan den
Raad inzendt. Spreker komt hiertegen op. Het regle
ment voor de Kamers spreekt alléén van rekening en
verantwoording, hot woord begrooting komt er nergens
in voor. Nam de Kamer in haar reglement van
orde de door den heer Beekhuis verlangde bepaling
op, dan zou het zijn een uitbreiding van het organiek
Koninklijk besluit, waartoe de Kamer allerminst bo-
voegd zou zijn. Bovendien, zoodanige bepaling be
hoort niet tot het wezen van een reglement van orde,
dat alléén heeft te regelen de wijze van vergaderen
der Kamer, van die, waarop de zaken moeten wor
den behandeld enz., geenszins om naar buiten te
werken. Zoo is het trouwens eveneens gesteld met
het vóór ons liggend reglement van orde voor de
raadsvergaderingen, ja met olk reglement van orde.
Nu heeft de heer Beekhuis een verkeerde meening,
als hij zegt, dat de Raad, zonder eeno begi ooting vóór
zich te hebben, geen kritiek op de rekening kan uit
oefenen. Ook zonder een begrooting kan do Raad
zoodanige kritiek uitoefenen, indien hem n.l. blijkt,
dat er uitgaven zijn gedaan, waartoe de Kamer in
gevolge art. 19 niet bovoegd was, of als de uitgaven
niet door quitantiën zijn gedekt.
Niet vergeten moet eindelijk worden, dat de Kamer
van koophandel en fabrieken geenszins is een aan
den gemeenteraad ondergeschikte instelling, zooals
b.v. hot Burgerlijk armbestuur en het Stadszieken
huis, om slechts een paar te noemen, die worden be-
heerscht door een reglement, door den gemeenteraad
vastgesteld en waarin zeer natuurlijk aan het bestuur
de verplichting is opgelegd, den gemeenteraad even
zeer cene begrooting, als eene rekening ter goedkeuring
aan te bieden.
De Voorzitter is het niet eens met den heer Beek
huis. Het Koninklijk Besluit bepaalt dat do Kamer
van Koophandel voor hare noodzakelijke uitgaven en
voor het betalen van bezoldigingen aan haar perso- j
neol, uit de gemeentekas eene toelage ontvangt. Zij
heeft geen andere inkomsten. De Raad heeft dus
geen begrooting noodig, want hij is in staat om uit
do rekening na te gaan of de in uitgaaf gebrachte
bedragen behooren tot die noodzakelijke kosten en
tot die bezoldigingen. Alleen daarvoor wordt de
toelage verstrekt en het is dus 's Raads recht om
over de besteding dier toelage een oordeel uit te
spreken m. a. w. do rekening goed of af te keuren.
Spreker sluit zich geheel aan bij den heer Duparc.
De heer Beekhuis repliceert dat door den heer
Duparc is gezegd: het Koninklijk Besluit spreekt niet
van eene begrooting en dat, als er in het reglement
der Kamer eene bepaling daaromtrent voorkwam, dit
eene uitbreiding zou zijn van het Koninklijk Besluit.
Het is waar dat er in het Koninklijk Besluit niet
imperatief wordt voorgeschreven dat er eene begroo
ting moet worden ingediend, maar daardoor is niet
uitgesloten, dat er in het reglement der Kamer eene
bepaling daaromtrent mag voorkomen. Van het be
paalde omtrent de rekening en verantwoording mag
niet worden afgeweken, maar men mag wel iets meer
doen. Spreker is van oordeel, dat als het Reglement
van Orde voor de Kamer nu nog moest worden ge
maakt, hot niet zou worden goedgekeurd zonder dat
er eene bepaling omtrent de begrooting in voorkwam.
Bij de gemeentebegrooting toch wordt maar een
cijfer geraamd, zonder dat er iets van bekend is w.elke
uitgaven de Kamer zal doen. Allerlei uitgaven kunnen
nu worden gedaan en de Raad heeft niets te doen
dan te betalen. Spreker zou het rationeeler vinden
dat do Kamer van Koophandel eene begrooting aan
den Raad inzond.
Daar het echter de commissie er om te doen was
om speciaal de aandacht te vestigen op de vreemde
verhouding van de Kamer tot de gemeente en dit
nu voldoende is geschied, meent spreker namens de
commissie wel te kunnen voorstellen, de conclusie te wij-
zigen, zoodat zij nu wordt: „de rekening goed te keuren."
De heer Duparc zegt, dat, ofschoon het wol is te
voorzien, dat de Raad de rekening zal goedkeuren
en daarom verdere beraadslaging onnoodig zou zijn
te achten, hij toch alweder tegen eene bewering van
den heer Beekhuis moet opkomen, deze n.l., dat, indien
er nog een reglement van orde voor de Kamer van
koophandel en fabrieken moest worden vastgesteld,
de Raad dit niet zou goedkeuren, indien er niet in
ware opgenomen de verplichting der Kamer, om jaar
lijks eene begrooting aan den Raad in te zenden.
Spreker gelooft hier gerust de meening te mogen
uitspreken, dat de Kamer dan gebruik zou maken
van de bij artikel 23 van het reglement aan do Kamer
van koophandel en fabrieken toegekende bevoegd
heid, om van 's Raads besluit beroep in te stellen bij
Gedeputeerde Staten, die zonder twijfel den Raad in
het ongelijk zouden stellen.
De beraadslaging wordt gesloten.
De gewijzigde conclusie van het rapport wordt
hierna met algemeene stemmen aangenomen, zoodat
de rekening wordt goedgekeurd.
Do heeren Duparc en Hartelustrespectievelijk
Secretaris en lid der Kameronthouden zich van
medewerking tot dit besluit.
11. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders
inzake bezwaarschriften tegen aanslagen in de belasting
op het houden van honden, dienst 1907.
Met algemeene stemmen wordt besloten:
af te wijzen de bezwaarschriften van
a. C. H. van Duijsen, H. Barkman, B. Panbakker
en P. Poelsma
b. toe te wijzen do bezwaarschriften van
H. Norbruis en S. Bos en in verband daarmede
ontheffing te verleencn op hunne aanslagen, respec
tievelijk voorkomende onder volgnos. 659 en 554 van
de lijst no. 1 der belastingschuldigen wegens het
houden van honden over het belastingjaar 1907, tot
bedragen van 3.en 1.50.
12. Voorstel van Burgemeester en Wethouders, om
aan J. J. Swildens vergunning te verleencn tot het heb
ben van een riool in gemeentegrond.
Dit voorstel luidt als volgt:
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 September 1907. 148
Door den heer J. J. Swildens, alhier, wordt bij
nevensgaand adres vergunning gevraagd tot het leg
o-en van een riool in de strook gemeentegrond, kada
straal bekend gemeente Leeuwarden, Sectie G, no.
7499, gelegen ten westen van zijn in aanbouw zijnd
woonhuis in de Wijbrand de Geeststraat voor afvoer
van menage- en hemelwater naar het gemeenteriool
in genoemde straat.
Bij ons college bestaat tegen het verleenen der
o-evraagde vergunning geen bezwaar, mits daaraan
enkele voorwaarden worden verbonden, met name
dat, ter erkenning van het eigendomsrecht der ge
meente op den grond, jaarlijks eene geringe vergoe
ding worde betaald.
Onder overlegging der adviezen van den Gemeente
lijken Inspecteur voor het Woningtoezicht en den
Directeur der Gemeentewerken, hebben wij dan ook
de eer U voor te stellen te besluiten:
aan den heer J. J. Swildens, alhier, en zijn recht
verkrijgenden tot wederopzeggens toe vergunning
te verleenen tot het hebben van een riool in de strook
gemeentegrond, kadastraal bekend gemeente Leeuwar
den, Sectie G No. 7499, voor afvoer van spoel- en
menagewater ten behoeve van zijn thans in aanbouw
zijnd woonhuis in de Wijbrand de Geeststraat, onder
voorwaarde
1. dat bij het leggen van dit riool worden in acht
genomen de voorschriften, door of vanwego Burge
meester en Wethouders te geven;
2. dat door adressant moet worden gedoogd dat
eventueel van gemeentewege op het te leggen riool
aansluitingen worden gemaakt;
3. dat door den adressant of zijn rechtverkrijgen
den jaarlijks vóór of op 12 Mei, voor het eerst vóór
of op 12 Mei 1908, ten kantore van den gemeente
ontvanger van Leeuwarden worde betaald eene recog
nitie van f 0.50.
De Voorzitter deelt mede, dat door den heer Duparc
twee amendementen zijn ingediend luidende
te lezen tusschen de woorden„verleenen" en „tot
wederopzeggens toe hebben": „tot het leggen" en
voor het woord „recognitie" te lezen„als erkenning
van het eigendomsrecht der gemeente".
De heer Duparc is van meening dat de redactie
van het voorstel eenigszins dient te worden aange
vuld.
Dat voorstel strekt, om den adressant vergunning
te verleenen tot het hebben van een riool in gemeente
grond. Er moet echter worden begonnen mot het
geven van vergunning tot het leggen van het riool,
zooals het ook in het volgende voorstel terecht luidt,
een redactie, die, gelijk spreker meent, ook vroeger
steeds is gevolgd.
Bij de voorwaarden wordt voorts den adressant de
verplichting opgelegd tot het betalen eener jaarlijksche
recognitie zonder meer. Er moet echter wel degelijk
aan worden toegevoegd, dat de rocognifie strekt als
erkenning van het recht der gemeente op den eigen
dom van den grond, waarin het riool wordt gelegd.
Spreker stelt twee amendementen in genoemden
zin voor.
De Voorzitter wijst er op dat reeds in het prae-
advies staat geschreven, dat de recognitie betaald
wordt als erkenning van het eigendomsrecht der ge
meente op den grond. Dit is dus het voorstel van
Burgemeester en Wethouders. Zij hebben dan ook
geen bezwaar de amendementen van den heer Duparc
over te nemen.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders
wordt met algemeene stemmen aangenomen.
13. Voorstel van Burgemeester en Wethouders, om
aan .4. P. Algera te Lieve Vrouwen-Parochie tot het
hebben van een steenen pad in gemeentegrond aan den
Noordersingel.
Dit voorstel luidt als volgt:
Bij nevensgaand adres verzoekt A. P. Algera te
Lieve Vrouwen Parochie om op eigen kosten een
steenen pad te mogen leggen over een strookje
gemeentegrond, gelegen tusschen de bestrating van
het voetpad langs den Noordersingel en het tuinhek
vóór het perceel no. 4 aan dien singel.
Blijkens het hierbij overgelegd advies, bestaan tegen
de inwilliging van het verzoek noch bij den Gem.
Inspecteur voor het Woningtoezicht, noch bij den
Directeur der Gemeentewerken bezwaren.
Ons met dat advies en de daarin vermelde voor
waarden vereenigende, hebben wij de eer U voor te
stellen te besluiten
aan A. P. Algera te Lieve Vrouwen Parochie tot
wederopzeggens toe vergunning te verleenen tot het
hebben van een steenen pad tusschen het erf van
perceel Noordersingel no. 4 en de bestrating van het
voetpad langs dien singel, onder de volgende voor
waarden
le. dat de bestrating worde gelegd volgens aan
wijzing van of vanwege den Directeur der Gemeente
werken en steeds behoorlijk worde onderhouden ten
genoegen van Burgemeester en Wethouders
2e. dat door den aanleg van het pad de afloop
van het hemelwater niet worde belemmerd
3e. dat als erkenning van het eigendomsrecht der
gemeente op den grond waarop het pad wordt aange
legd, jaarlijks vóór of op 12 November, voor het eerst
vóór of op 12 November 1907 ten kantore van den
gemeente-ontvanger worde betaald eene recognitie
van f 0.25.
De Voorzitter deelt mede, dat door den heer Duparc
een amendement is ingediend om in te lasschen tusschen
„verleenen" en tot „wederopzeggens toe hebben"„tot
het leggen".
Dit amendement wordt door Burgemeester en Wet
houders overgenomenwaarna conform het voorstel
met algemeene stemmen wordt besloten.
14. Voorstel van Burgemeester en Wethouders, om
aan D. C. Vers teeg li te Alkmaar vergunning te verleenen
tot het leggen van een riool door de Emmakade Z.-Z.
ten behoeve van de fabriek van zuivélbereidingsstoffen
aldaar.
Dit voorstel luidt als volgt:
Bij ons besluit van den 28 Maart 1.1. no. 862/260
werd aan den heer D. C. Vcrsteegh te Alkmaar ver
gunning verleend tot het oprichten van eene fabriek
van zuivelbereidingsstoffen en tot het plaatsen van
een gasmotor en een verticale stoommachine op het
perceel, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden in
sectie G no. 6964 aan do Willem Lodewijkstraat.
Aan die vergunning is o.a. als voorwaarde verbonden,
„dat de afvoer van spoelwater niet plaats vinde in het
gemeente riool, doch, behoudens vergunning van den
Gemeenteraad, rechtstreeks naar het openbaar water
en zoodanig geschiede, dat do uitmonding van het
daartoe aan te leggen waterdicht riool in het Nieuwe
Kanaal beneden Friesch Zomerpeil worde aangebracht
en door dat riool nimmer vaste stoffen of groote
hoeveelheden kleurstof worden afgevoerd".
Ingevolgo die voorwaarde heeft do heer Versteegh
zich bij het hierbij overgelegd adres van den 30 Juli
1.1. tot Uwe Vergadering gewend, met verzoek hem
vergunning te verleenen tot het leggen van een water
dicht riool in gemeentegrond naar het Nieuwe Kanaal.
Ter bevordering van den in dezen gewenschten spoed