182 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 October 1907. wijzigd, blijft er niets over dan zich neer te leggen bij hetgeen die wet voorschrijft en aan den burge meester over te laten te bepalen wat deze van oordeel is, dat moet worden bepaald. Spreker zal tegen de motie stemmen. De heer Burger is het in zooverre met den heer Krijgsman eens, dat ook hij do kwestie van de be voegdheid van den Raad niet uitgemaakt acht. Spreker zal er niet op ingaan om daartegenover een ander standpunt te plaatsen. Wat er moge zijn van de bevoegdheid, de regeling van de rechtspositie der werklieden ligt den Raad nader dan die van de politiedienaren. Waar eenmaal door den Raad aan Burgemeester en Wethouders is opgedragen een werk lieden-reglement te maken, moet hij nu de orde der dingen niet omkeeren, maar afwachten wat er van het Dagelijksch Bestuur komt. Bij de bespreking van het werklieden-reglement komt vanzelf de vraag ter sprake of oen scheidsgerecht zal worden ingevoerd. Deze en vele andere kwesties kunnen dan eerst voor do werklieden geregeld wordendoor de kwestie der politie-agenten tegelijk ter sprake te brengen, maakt men do zaak noodeioos lastiger. Doch is eerst het werklieden-reglement in orde, dan kan daarna worden overwogen of ook de rechtspositie der politie-dienaren moet worden geregeld en zoo ja, in welken zin, bij welk laatste punt dan het reeds besliste omtrent de werklieden de richting kan aangeven. Spreker zal zijn oordeel opschorten tot na de beslissing over het werklieden-reglement en dus thans tegen de motie stemmen. De heer Krijgsman zegt dat door den heer Duparc is beweerd, dan het onjuist is de dienaren van politie gelijk te stellen met alle andere gemeente-werklieden, omdat art. 191 der Gemeentewet zekere beperking maakt. Dat die beperking gemaakt wordt is spreker bekend, maar hij heeft er op gewezen, dat hij uit art. 191 niet meer wenscht te lezen dan er in staat. Precies eender staat het met hot Koninklijk besluit van 1855, daargelaten nu de vraag of dit Koninklijk besluit in overeenstemming is met de wet. Alles, benoeming, ontslag, dienstregeling wordt aan den burgemeester overgelaten. Dienstregeling betee- kent nu niets anders dan dat een politiedienaar b.v. van 812 dienst heeft, dan vrij is tot 2 en verder weer dienst heeft tot 10 uur b.v. De regeling van het aantal uren per dag of per nacht is geen dienstregeling. De heer Beorends komt met een citaat uit de rede van den lieer Treub bewijzen, dat de Gemeentewet de bedoeling heeft alles wat de politie betreft, over te laten aan den Burgemeester. Ook prof. Oppenheim zegt dit, doch ondanks dat alles erkent deze dat art. 191 de bedoeling van den wetgever niet duidelijk aangeeft. De heer Burger meent, dat het beter is nu geen besluit te rremen en af te wachten tot een werklieden- reglement wordt aangeboden. Spreker is van oordeel, dat het beter is dat beide tegelijk worden behandeld. Laten Burgemeester en Wethouders in het werklieden reglement voor de gemeente-werklieden ook bepalin gen opnemen over de politie. Dan handelen zij precies eender als in Maastricht is geschied. De heer Duparc doet opmerken, dat door den heer Krijgsman is gezegd dat hij niet meer uit art. 191 der Gemeentewet wenscht te lezen dan er in staat. Dat wenscht spreker evenmin, dat wenscht niemand. Maar wat er in staat moet worden opgevolgd. Nu be weert de heer Krijgsman wel, dat de instelling van een scheidsgerecht niet zou zijn begrepen onder een ambts instructie voor do dienaren van politie, doch het be wijs daarvoor is niet door hem geleverd. Van het Koninklijk besluit van 1855 sprekende zegt hij vragenderwijs, „of dit besluit wel in overeen stemming is met de wet Hij is echter verstandig genoeg geweest het bij een vraag te laten, anders zou spreker hem hebben geantwoord, dat eerbied voor de Kroon vordert, dat zoodanige vragen niet worden gedaan. Waar de Kroon gebruik maakt van haar recht tot het doen van uitspraken, hebben deze dezelfde kracht als do wet. Spreker acht zich intusschen ver plicht ten sterkste te protesteeren zelfs tegen het doen van een vraag als die van den heer Krijgsman, om dat onwetenden daaruit allerlei verkeerde gevolg trekkingen zouden kunnen maken. De heer Besuijen meent, dat de heer Duparc een verkeerde voorstelling heeft van het begrip dienst regeling. Dienstregeling beteekent niets anders dan regeling van den dienst, b.v. er wordt een optocht gehouden van de Ijsbaan naar het Station. Dan wordt de dienst zoo geregeld, dat er op dat gedeelte 20 agenten zijn terwijl de overige deelen der gemeente van agenten ontbloot worden ofeen rooster wordt gemaakt, regelende dat elke agent zooveel uren op straat, zooveel uren aan de wacht moet maken. Dat is dienstregeling. Wordt er echter bepaald: het loon is 12. daarvoor moet zooveel uren arbeid gepresteerd wor den, dat iemand die gestraft wordt, zich beroepen kan op een scheidsgerecht, dat er zooveel verlofdagen zullen zijn, zooveel vergoed zal worden voor over uren, etc. etc., dan is dat geen dienstregeling, maar regeling der arbeidsvoorwaarden en rechtspositie. Een regeling deze materie door den Raad is nergens en nimmer verboden. De heer Krijgsman geeft te kennen, dat door den heer Duparc is beweerd, dat al dergelijke bepalingen in de ambtsinstructie bchooren voor te komen. Spreker wenscht er echter op te wijzen, dat in do instructie voor de ambtenaren bij het kadaster geen enkele be paling omtrent loon, werktijden enz. voorkomt. Die zijn opgenomen in een andere regeling. De hoer G. W. Koopmans doet opmerken, dat als er een voorstel ter tafel komt, waarbij do rechts positie der gemeentewerklieden wordt geregeld, hij daarvoor het eerste steentje heeft gelegd. Als het zoover komt zou spreker ook gaarne zien, dat het zoo ver mogelijk wordt uitgebreid. Als de heer Bur ger zijn oordeel opschort totdat er een werklieden- reglement ter tafel komt, beneemt hij de gelegenheid de politie er in op te nemen. Daarom dringt spreker er bij den Raad op aan, de motie van den heer Krijgsman te steunen. Laat Burgemeester en Wethouders den Commissaris van Politie opdragen een reglement voor de politie samen te stellen, dan kan dat tegelijk met het werklieden- reglement ter sprake komen. Is dan de meerderheid van den Raad van oordeel, dat de wet de vaststelling van een dergelijk reglement niet toelaat, dan kan liet nog altijd vervallen. Spreker zal voor de motie van den heer Krijgsman stemmen. De beraadslaging wordt gesloten. De motie-Krijgsman wordt verworpen met 15 tegen 6 stemmen. Vóór stemmen de heeren Krijgsman, Besuijen, de Jong, Lautenbach, Zandstra en G. W. Koopmans. Tegen de heeren Beucker Andrese, Schoondermark, Komter, Oosterhoff, Duparc, Wilhelmij, Hartelust, Feitz, Beerends, J. Koopmans, Haverschmidt, Menalda, Burger, Baart de la Faille en Beekhuis. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 October 1907. 188 Het voorstel van den Burgemeester, om over te gaan tot de orde van den dag, wordt met 15 tegen 6 stemmen aangenomen. Vóór stemmen de heeren: Beucker Andrese, Schoon dermark, Komter, Oosterhoff, Duparc, Wilhelmij, Har telust, Feitz, Beerends, J. Koopmans, Haverschmidt, Menalda, Burger, Baart de la Faille en Beekhuis. Tegen de heeren Krijgsman, Besuijen, de Jong, Lautenbach, Zandstra en G. W. Koopmans. 7. Nader voorstel van Burgemeester en Wethouders inzake den verkoop van grond aan de Oosterkade en de Gedempte Keizersgracht aan P. van den Maën. De beraadslaging wordt geopend. De heer Burger zegt, dat dit eene langdurige zaak geworden is, die over eene betrekkelijk zoo kleine kwestie loopt, dat spreker zich bijna schaamt de aan dacht van de vergadering er eenigszins lang moe bezig te moeten houden. Ter wille van de nieuwe leden is spreker echter genoodzaakt de historie op te diepen. Tusschen de Oosterkade en de Gedempte Keizers gracht ligt een blok huizen, waarvan op twee plaatsen de vollo diepte niet is bebouwd, n.l. bij adressant van der Maën en nog bij een ander. Deze toestand heeft zijn ontstaan daaraan te danken, dat er vroeger geen of een andere rooilijn is geweest. Voor vele jaren nu is besloten om aan die eige naars, die in de toen aangegeven rooilijn wilden bouwen, de onbebouwde strookjes gratis aan te bieden. Zoo is behalve op de beide genoemde plaatsen de nieuwe rooilijn ontstaan. Nu wenscht van der Maën de hem toebehoorendo twee huisjes te verbeteren en hij wenscht daarvoor te beschikken over den grond, die er voor en achter ligt. Over deze kwestie nu is veel gesproken en vooral de vraag of de gemeente er ook belang bij kon hebben die strookjes in eigendom te behouden, mot het oog op een eventueel te verruimen toegangsweg naar de binnenstad is ampel overwogen. Door den Raad is uitgemaakt, dat de gemeente er geen prijs op stelt en aan Burgemeester en Wethou ders werd opgedragen met van der Maën in onder handeling te treden. De vraag is nu, wat moet van der Maën betalen. Spreker is van oordeel, dat de onderhandelingen op een eigenaardige manier zijn gevoerd. Op de huizen ligt een oude pacht ten voordeele van de ge meente en nu is tot van der Maën gezegd, dat hij eigenaar kan worden voor 8.per M2. en dat hij dan eveneens die pacht van de huisjes moot afkoopen naar den penning 33. Spreker wil niet zeggen, dat de gemeente den grond gratis moet aanbieden, neen, maar zij heeft overvraagd, allerschromelijkst over vraagd. Niet de penning 33 voor afkoop van de pacht, maar de gevraagde prijs is van overwegend belang. Spreker heeft een deskundige gevraagd wat de grond waard was als bouwterrein, namelijk den heer Fed- dema, en deze heeft hem gezegd, dat hij met 4. per M-. ruim betaald was. Spreker is van oordeel, dat het beter is met van der Maën de zaak billijk te behandelen en hem zoo doende in de gelegenheid te stellen om evenals de anderen in de rooilijn te bouwen en dus den Avelstand te helpen bevorderen in den geest, die bij het vroegere raadsbesluit heeft voorgezeten, dan het er op aan te laten komen, dat hij het onoogelijke bouwplan ver achter de rooilijn uitvoert, waarvoor Burgemeester en Wethouders hem vergunning hebben verleend. De gemeente heeft hetzelfde belang bij de zaak als in 1860, toen de strookjes gratis werden aangeboden. Het gemeentebestuur heeft aan den Directeur der Gemeentewerken gevraagd wat van der Maën moest geven. Deze heeft geantwoord geef ze cadeau of neem 1.Toen is gezegd, wat kon men vragen. Het antwoord was tweezijdig, n.l. voor wie de strookjes noodig heeft, zijn ze 12.aan den anderen 8.— waard, voor een ander daarentegen niets. Spreker vindt de eisch van 8.per M2. overdreven hoog. Het liefst zou hij gehad hebben dat do gemeente roijaal was geweest tegenover van der Maën. Nu dit niet het geval is geweest, wil spreker trachten een middenweg te vinden. Hij heeft alzoo do eer voor te stellen om bedoelde perceeltjes aan van der Maën in koop aan te bieden om te bebouwen, voor f 100. onder voorwaarde, dat hij tevens de ten voordeele van de gemeente op aan hem toebehoorende onroe rende goederen rustende pacht afkoopt tegen een afkoopsom berekend naar den penning 33. Dit voorstel is wel niet gebaseerd op eene becijfe ring, maar het komt spreker billijk voor als bemid delingspoging. De Voorzitter stelt voor dit voorstel tegelijk met dat van Burgemeester en Wethouders in behandeling te nemen. Dienovereenkomstig wordt besloten. De heer Besuijen kan niet met het voorstel van den heer Burger meegaan, vooral niet nu dat raads lid als ter aanbeveling zegt dat het niet op bereke ning is gebaseerd. Spreker meent dat het daardoor zeer zwak wordt. Spreker is van oordeel, dat de gemeente het recht heeft te vragen den prijs die het hem waard is, die den grond in eigendom begeert. De gemeente zelf wordt op dezelfde manier behandeld, men denke b.v. aan het huis in de St. Jacobstraat. Bovendien is spreker tegen het voorstel, omdat hij in principe togen eiken verkoop van gemeentegrond is. De heer Schoondermark geeft den Raad, alvorens te stemmen, in overweging, te bedenken op welk standpunt Burgemeester en Wethouders staan. Burgemeester en Wethouders hebben den grond getaxeerd en dien aan van der Maën aangeboden. Deze heeft echter het aanbod afgeslagen. Moet nu de Raad gaan marchandeeren Als de gemeente grond noodig heeft, trachten de eigenaars daarvan toch wel het meeste te krijgen. Spreker meent, dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders daarom moet worden aangenomen. De heer Burger zal niet ingaan op de argumenten van den heer Besuijen. Als spreker iets pijnlijk getroffen heeft, dan is het wel deze zinsnede uit het voorstel, dat het beneden de waardigheid der gemeente zou zijn, verder met van der Maën te onderhandelen. Spreker kan de juistheid dezer beschouwing niet toegeven. Is de raad met hom van oordeel, dat Burgemeester en Wethouders overvraagd hebben, dan is het volgens hem juist geheel met do waardigheid der gemeente in overeenstemming, dat de raad een billijk aanbod doet. Wie niet meent dat overvraagd is, zal natuurlijk op dien grond tegen sprekers voor stel stemmen. De heer G. W. Koopmans stelt zich op het stand punt, dat van der Maën eonig recht op den grond heeft. Wat het marchandeeren aangaat, dat volgens Bur gemeester en Wethouders beneden de waardigheid van den Raad isspreker wijst op de destijds met den heer IJpey gevoerde onderhandelingen over den grond, benoodigd voor een abattoir. Spreker is van oordeel dat het beter is met van der Maën te trachten tot eene schikking te komen dan met het hoofd tegen den muur te loopen en als het spant en

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1907 | | pagina 5