262 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 December 1907. Welke reden mag hier zijn om niet hetzelfde te geven Evenzoo is het gesteld met den 2en klerk, over eenkomende met den adjunct-commies 2e klasse. Wordt voorgesteld van /'BOO.tot ƒ800.Met 100.meer is de analogie bereikt. Ten slotte hoeft men den 3en klerk, overeenkomende met de jonge klerken. Deze zal dan volgens oen analoge regeling ƒ400.tot/600.moeten hebben. Iets dergelijks heeft er plaats met de diensturen, die aan de gasfabriek veel langer zijn. Ten opzichte hiervan zal spreker nog een voorstel doen. Hij hoopt dat de Eaad zijn amendement zal aannemen. De heer OosterhofF merkt op, dat door den voor steller van het amendement is gezegd dat hij den wethouder van de bedrijven dankbaar is, dat deze zijne belofte zoo spoedig heeft ingelost. Ofschoon spreker den heer Besuijen gaarne op zijn woord ge looft, kan hij van die dankbaarheid toch weinig mer ken. Uit de wijze van optreden tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders blijkt daarvan ten minste weinig. Waarom Burgemeester en Wethouders niet zijn begonnen te maken wat de heer Besuijen noemt eene regeling der rechtspositie dezer ambtenaren, ligt voor de hand. Men heeft hier te doen met slechts drie menschen en nu zou het toch wel wat eigenaardig zijn, als men, aangenomen dat men daartoe in het algemeen zou willen overgaan, voor deze drie personen eene regeling ging treffen en voor al de anderen niet. Het voorstel van den heer Besuijen berust in hoofd zaak op eene vergelijking van de ambtenaren van de gasfabriek met die op de secretarie. Ging die vergelijking op, dan zou spreker den heer Besuijen gelijk geven. Dit is echter niet het geval, want de aard der werkzaamheden van de ambtenaren ter secretarie is geheel verschillend van die op de gasfabriek. Bovendien is de door den heer Besuijen voorgestelde, oogenschijnlijk logische opklimming, hier niet op hare plaats. Spreker heeft den indruk gekregen dat de heer Besuijen is uitgegaan van het salaris van den boekhouder en dat hij daardoor er toe gekomen is het maximum van den eersten klerk op 1300. te stellen. De positie van den boekhouder is echter een geheel afzonderlijke en, waar hij bovendien financieële ver antwoordelijkheid heeft, is een vrij wat hooger salaris volkomen billijk. Spreker erkent dat de vaststelling van een salaris altijd min of meer willekeurig is. Waar nu echter de gascommissie na rijpe overweging de onderhavige salarisregeling aan Burgemeester en Wethouders heeft voorgesteld, is hij van oordcel dat er geen aanleiding bestaat daarin nu nog meer verandering te brengen. De heer Besuijen antwoordt dat hij niet gezegd heeft dankbaar te zijn voor wat is aangeboden, maar voor den spoed waarmee dit is geschied. Betrekkelijk de regeling der rechtspositie wordt niets positiefs medegedeeld door den heer Oosterhoff. Wel zegt hij dat er maar 3 man zijn en dat het vreemd is nu voor dezen eene regeling te maken, terwijl die voor al de andere er nog niet is, maar dit doet niets af aan de wenschelijkheid van eene zoodanige regeling. Spreker doet opmerken dat hij gezegd heeft dat er zelfs geen instructie bestaat. Voor do secretarie-ambtenaren bestaat die wel. Spre ker wil hiermee niet zeggen dat deze instructie een model is voor eene regeling der rechtspositie, maar hij hoopt van den heer Oosterhoff de toezegging te ontvangen dat deze bezig is een te ontwerpen. Dat de werkzaamheden van geheel anderen aard zijn is duidelijk; dit neemt echter niet weg dat het beide administratieve werkzaamheden zijn. In het eene geval eene administratie van cijfers, op de secretarie schrijfwerk. Spreker vraagthebben de heeren op de secretarie bijzondere bekwaamheden of bevoegdheden Moeten zij een examen afleggen Het zal moeilijk zijn aan te toonen dat de ambtenaren op de gasfabriek min derwaardig werk hebben dan die op de secretarie. Ziet men bovendien naar den langdurigen werktijd, dan is er geen enkele reden om die van de gasfa briek achter te stellen bij de ambtenaren ter secretarie. Spreker vermoedt dat men niet zoo heel veel be zwaar zou hebben tegen eene betere salarieering als er maar geld was. Waarom wordt dit dan niet ronduit gezegd? Hij doet echter opmerken, dat de ambtenaren op de gasfabriek werkzaam zijn in een bedrijf dat winst oplevert, zoodat men voor verbetering der salarissen die winst kan verminderen. Spreker acht het zeer juist dat het salaris van iemand, die capabel moet zijn een hooger staand ambtenaar te vervangen, niet te veel met dat van dien lioogeren ambtenaar mag verschillen. Yoor de hoeren, die zeer zuinig zijn en vreezen dat nu reeds groote uitgaven te verwachten zijn, wenscht spreker nog op te merken dat de salaris regeling zich beweegt tusschen een minimum en een maximum, zoodat in het systeem van Burgemeester en Wethouders over drie jaar pas weer vorhooging aan de orde komt. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van den heer Besuijen, om het salaris van den eersten klerk te bepalen op 900.tot 1300.wordt verworpen met 14 tegen 6 stommen. Vóór stommen de heerenLautenbach, Zandstra, Besuijen, G. W. Koopmans, de Jong en Krijgsman. Tegen de heeren: Beucker Andreae, Schoondermark, Wilhelmij, Menalda, Oosterhoff, Burger, Feitz, Beek huis, J. Koopmans, Hartelust, Duparc, Beerends, van Ketwich Verschuur en Komter. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders om in de tweede zinsnede van het eerste lid van art. 8 der bedoelde verordening in plaats van 650.— tot 900.—" te lezen 750.— tot 1000.— wordt met algemeene stemmen aangenomen. Het voorstel van den heer Besuijen om het salaris van den tweeden klerk te bepalen op 600.tot 900.wordt verworpen met 14 tegen 6 stemmen. Vóór stemmen de heeren: Lautenbach, Zandstra, Besuijen, G. W. Koopmans, de Jong en Krijgsman. Tegen de heerenBeucker Andreae, Schoondermark, Wilhelmij, Menalda, Oosterhoff, Burger, Feitz, Beek huis, J. Koopmans, Hartelust, Duparc, Beerends, van Ketwich Verschuur en Komter. Het voorstel van Burgemeester en Wethoudersom in de derde zinsnede van het eerste lid in de plaats van 416.— tot 624.—" te lezen 500.— tot 800.—" wordt met algemeene stemmen aangenomen. Het voorstel van den heer Besuijen, om het salaris van den derden klerk te bepalen van f 400.tot f 600.wordt verworpen met 14 tegen 6 stemmen. Vóór stemmen de heerenLautenbach, Zandstra, Besuijen, G. W. Koopmans, de Jong en Krijgsman. Tegen de heeren Beucker Andreae, Schoondermark, Wilhelmij, Menalda, Oosterhofl, Burger, Feitz, Beek Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 December 1907. 263 huis, J, Koopmans, Hartelust, Duparc, Beerends, van Ketwich Verschuur en Komter. Onderdeel II van het voorstel van Burgemeester en Wethouders om de wijzigingen met 1 Januari 1908 te doen ingaan, wordt met algemeene stemmen aan genomen. 4. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders om trent het voorstel-de Jong, om aan de gemeenteraads leden een bewijs van toegang te verschaffen voor de ge meentelijke instellingen en tevens by brand. Dit prae-advies luidt Door Uw medelid den heer de Jong is in de ver gadering van 22 October 1.1. voorgesteld „om aan de raadsleden een bewijs van toegang te verschaffen voor de gemeentelijke instellingen en tevens bij brand." Uitgenoodigd U dienaangaande van prae-advies te dienen, brengen wij in herinnering, dat deze zaak niet voor den eersten keer aan do orde wordt gesteld. Bij de algemeene beschouwingen in de sectiën over de begrooting voor 1902 was een soortgelijke vraag door een der leden gesteld en rapporteurs vonden het wenscbelijk de zaak eens voor al uit te maken, wes halve zij haar aan Burgemeester en Wethouders over brachten. Dezen meenden haar ongetwijfeld ontken nend te moeten beantwoorden, aan hun bescheid het volgende toevoegende: „alleen die personen, aan wie „de zorg of het toezicht over die inrichtingen is „opgedragen, hebben daartoe het recht. En nog niet „eens ieder afzonderlijk, indien die zorg of dat toe dicht bepaald aan een college in zijn geheel is op gedragen, tenzij bij speciale machtiging van dat „college." (Bijlagen nos. 28 en 29 van 's Raads han delingen van 1901). In de vergadering van den 26 November 1901 (handelingen pag. 155) werd de kwestie nader mondeling besproken. Namens Burgemeester'en Wethouders werd daarbij opgemerkt dat het den Raadsleden niet kan vrijstaan toegang te eischentelkens wanneer zij dat willen, doch dat een verzoek daartoe wel nimmer zal worden geweigerd dat de gemeentewet toch aan de colleges van den Raad en aan Burgemeester en Wethouders doch niet aan hunne individueele leden rechten en be voegdheden toekent en dat het toezicht op de instel lingen als bedoeld in art. 1791 der gemeentewet reeds aan Burgemeester en Wethouders is opgedragen, dus buiten den werkkring van den Raad valt, zoodat a fortiori niemand uit kracht van zijn raadslidmaatschap hier toegang kan vorderen. Op de zaak werd toen niet vorder ingegaan, doch wij geven dezen loop van zaken zoo uitvoerig weer, niet alleen, omdat wij ons in hoofdzaak bij het van de zijde van onze toen malige ambtsvoorgangers gevoerd betoog wenschen aan te sluiten, doch ook omdat in denzelfden Raad, toen juist een jaar geleden, een breed opgezet debat had plaats gevonden, over een door Burgemeester en Wethouders aan den boekhouder der gasfabriek uit gevaardigd verbod om aan leden van den Raad in lichtingen te verstrekken, welk debat leidde tot eene wijziging in de instructie van dien ambtenaar, die dat verbod weer te niet deed. Indien de voorstanders van het voorstel-de Jong op dit laatste een beroep doen om te laten uitkomen, dat, wat thans wordt voor gesteld eigenlijk reeds in 1900 door den Raad is gewild, althans daarvan de consequentie is, dan zij de kracht van dit beroep, met verwijzing naar wat in de ver gadering van den 26 November 1901 is voorgevallen, dan toch reeds dadelijk tot zeer bescheiden propor- tiën teruggebracht. Thans komende tot onze beschouwingen ten opzichte van het ter tafel liggende voorstel, kunnen wij als onze meening mededeelen dat van de bedoelde in stellingen reeds dadelijk de scholen van openbaar lager- en van voorbereidend onderwijs wegvallen met het oog op het bepaalde bij de artikelen 96 en 15c der wet op het Lager Onderwijs, waar reeds geregeld is voor wie die inrichtingen te allon tijde openstaan en dat hetgeen daarbij ten aanzien der overige ge meentelijke instellingen wordt gewild, ons toeschijnt ten eenenmale te strijden met den geest der gemeente wet, die, gelijk ook reeds boven is gereleveerd, wel de competentie van den Raad en van het college van Burgemeester en Wethouders omschrijft, doch hunne leden afzonderlijk, behalve dan den burgemeester, niet met eenigerlei autoriteit heeft bekleed. Uitvloeisel van dat systeem is b.v. de bepaling van art. 183 der gemeentewetaan den Raad, niet aan ieder raadslid individueel, zijn Burgemeester en Wethouders verantwoording wegens hun beleid schuldig. En in denzelfden gedachtengang is de Raad in de gemeente huishouding het eerste regeeringslichaam en heeft in die hoedanigheid de voornaamste zeggenschap over de gemeentelijke instellingen, doch alweder als college, niet in elk zijner leden. Het wil ons dan ook voorkomen dat het opeischen voor zich door ieder lid van den Raad van een bewijs van toegang tot alle gemeente-instellingen te ver gaat, omdat daarbij de bevoegdheden van het regeerings- college en van de leden, waaruit het bestaat, niet zuiver uiteen worden gehouden. Een andere reden waarom o.i. niet op het voorstel, zooals het luidt, moet worden ingegaan, is gelegen in de omstandigheid, dat zijne strekking miskent hot reeds bij de Gemeentewet artikelen 179#, n. t en v aan Burgemeester en Wethouders opgedragen toezicht op de instellingen enz., die in het voorstel zijn be grepen. Vindiceert het raadslid ten slotte, bij aan neming er van, niet aldus een toezicht daarnaast, mis schien zelfs daarboven, voor zich? Toegegeven kan ech ter worden de billijkheid van het verlangen om. wanneer hij dit wenscht, zich van bepaalde feiten of omstandig heden op de hoogte te moeten kunnen brengen én er bestaat dan bij ons ook geen bezwaar om telkens als een daartoe strekkend verzoek ons bereikt, den verlangden toegang op tijdstippen, waarop de eischen van den dienst der betrokken instelling zich daar tegen niet verzetten, open te stellen, terwijl het hoofd van dienst zich dan voor het geleide en het ver schaffen van de gewenschte inlichtingen beschikbaar kan houden. Aldus zal, naar het ons voorkomt, niets het raadslid behoeven te verhinderen zijn taak als zoodanig in overeenstemming met zijne opvattingen te vervullen, doch een doorloopend vrije toegang gelijk is voor gesteld, schijnt, behalve dat hij is strijdend met den geest van ons gemeenterecht, zooals boven is betoogd, daartoe onnoodig. Op grond van het voorafgaande hebben wij do eer U voor te stellen onder aanvaarding onzer boven gegeven toezegging dat op tot ons gerichte aanvrage op dagen en. uren dat de eischen van den dienst het gedoogen, toegang tot gemeentelijke instellingen aan de leden van den Gemeenteraad zal worden verleend, ten op zichte van het voorstel-de Jong over te gaan tot de orde van den dag. De beraadslaging wordt geopend. De heer de Jong heeft met leedwezen kennis ge nomen van het afwijzend prae-advies. Spreker had de stellige hoop, dat Burgemeester en Wethouders zouden zeggen, „wat de leden van den Raad wenschen is billijk". Het heeft niet zoo mogen zijn. Spreker maakt uit het afwijzend prae-advies op, dat zijn voor stel onsympathiek is aan Burgemeester en Wethouders. Waar hij echter nog op hetzelfde standpunt staat als

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1907 | | pagina 4