10. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling eener verordening betreffende de vorming van een pensioenfonds. (Bijlage no. 39). 286 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 December 1907. Sub 2 wordt aangenomen met 11 tegen 8 stemmen. Vóór stemmen de heeren Beucker Andreae, Lau- tenbach, Schoondermark, Oosterhoff, Duparc, Wil- holmij, Komter, Baart de la Faillo, Feitz, Menalda en Haverschmidt. Tegen do heerende Jong, Zandstra, Beerends, Burger, Besuijen, Hartelust, G. W. Koopmans en J. Koopmans. Sub 3 wordt aangenomen met 17 tegen 2 stemmen. Vóór stemmen de heerenBeucker Andreae, de Jong, Lautenbach, Zandstra, Oosterhoff, Beerends, Burger, Besuijen, Hartelust, Wilhelmij, G. W. Koopmans, J. Koopmans, Komter, Baart de la Faille, Feitz, Menalda en Haverschmidt. Tegen de heerenSchoondermark en Duparc. De algemeene beraadslagingen worden geopend. De heer Beerends kan zich niet vereenigen met den voorgestelden opzet voor het instellen van een gemeentelijk pensioenfonds. Spreker heeft daartegen tweeërlei bezwaren lo. dat in het voorstel elke redelijke grondslag voor het inrichten van een pensioenfonds ontbreekt. 2o. dat de administratieve opzet in strijd is met de bedoeling en den geest der Gemeentewet. Een eerste vereischte, waaraan bij de instelling van een fonds, waaruit later speciale verplichtingen moeten worden voldaan, moet zijn de zekerheid dat die ver plichtingen door dat fonds kunnen worden gekweten. Die zekerheid geeft het aangeboden ontwerp niet en het schijnt ook niet de bedoeling te zijn, want dan moest men beginnen met in dat fonds te storten al de reeds sedert 1899 door de betrokken personen ge storte bijdragen met de gekweekte renten en jaarlijks uit de gemeentekas het eventueel tekort aan te vullen. Bij herhaling heeft spreker er vroeger op gewezen dat die bijdragen zijn buitengewone ontvangsten ten behoeve van speciale verplichtingen en dat deze bij dragen op het Grootboek moeten worden belegd. De indiening van het voorstel heeft spreker dan ook in zooverre verheugd, dat de wethouder van Financiën eindelijk afstand doet van zijne vroegere bewering, dat, waar de pensioenen der voor 1899 aangestelden worden betaald uit de gewone ontvangsten, ook de bijdragen van de na 1899 aangestelden in de gewone middelen mogen vloeien. Het tweede bezwaar tegen het voorstel van Bur gemeester en Wethouders is, dat Burgemeester en Wethouders het fonds geheel buiten de gemeentekas willen houden en afzonderlijk wenschen te beheeren. Spreker ziet daarin het maken van een zoogenaamd potje, wat de gemeentewet niet toelaat en zeker in strijd is met de artikelen 113 en 204 dier wet, waar is voorgeschreven dat alle inkomsten cn ontvangsten der gemeente, van welken aard ook, moeten loopen over de kas van den ontvanger en op de jaarlijksche begrooting der inkomsten moeten worden vermeld. De vraag dringt zich bij spreker op of er naast de verordening van 1899 nog wel eene afzonderlijke verordening noodig is. Vele verordeningen over het zelfde onderwerp leiden veelal tot verwarring. Door aan de bestaande verordening toe te voegen dat al do bij art. 10 bedoelde bijdragen als buiten- gewono ontvangsten zullen worden belegd in inschrij vingen op do Grootboeken heeft men in hoofdzaak bereikt wat de aangeboden verordening incluis hot voorgestelde amendement op art. 3, wenschen en om te voorkomen dat wij niet de fout begaan van onze voorgangers, die de tegenwoordige belastingschuldigen laten betalen do door hen aangegane verplichtingen, moet daaraan nog worden toegevoegd, dat, zoover die bijdragen onvoldoende zijn om de gestelde verplich tingen na te komen, de gemeente uit hare gewone middelen het tekort jaarlijks zal aanvullen als premie van verzekering. Spreker geeft Burgemeester en Wethouders in over weging het ontwerp terug te nemen en te overwegen of op deze wijze het doel niet beter kan worden be reikt dan met de aangeboden verordening. De heer Burger kan zich in zeker opzicht bij den heer Beerends aansluiten. De aanleiding tot het voorstel is geweest de opmerking van de commissie, belast geweest met het nazien der rekening van 1905. Toen is opgemerkt, dat het niet aangaat om, terwijl bijdragen ontvangen worden, die moeten dienen voor het nakomen van zekere toekomstige verplichtingen, deze als gewone inkomsten op to gebruiken. Ook bij de behandeling der begrooting voor 1907 is in dien geest gesproken en is van de zijde van Burgemeester en Wethouders de toezegging gedaan dat er een voorstel zou komen in den geest als gevraagd werd. Spreker kan dan ook toejuichen dat Burgemeester en Wethouders met een bepaald voorstol komen. Zijne bezwaren ertegen zijn in hoofdzaak dezelfde als die van den heer Beerends. De ambtenaren storten een klein percentage van hun salaris. Dit bedrag zou, als het tot een fonds werd samengevoegd, niet voldoende zijn om daaruit de pensioenen te voldoen. Wilde men dus komen tot een werkelijk pensioenfonds, dan zou de gemeente jaarlijks vrijwat moeten bijpassen. Op het oogenblik acht spreker den tijd niet daar om een definitief pensioenfonds op te richten. Bij het Rijk toch bestaan plannen om eene pensioen regeling te maken voor de gemeentelijke ambtenaren wat tengevolge zal hebben dat, op het oogenblik dat dit geschiedt, de gemeente een groot bedrag aan het Rijk zal moeten storten. Op het oogenblik zal spreker dus het werkelijke pensioenfonds buiten beschouwing laten en zich alleen bepalen tot het bespreken van voorloopige maatregelen. Er moet gezorgd worden dat al wat binnenkomt, niet verbruikt wordt in de gewone uitgaven. Dan on staat er een bescheiden fonds, dat gebruikt kan worden hetzij als de Rijksregeling tot stand komt of als de gemeente te eeniger tijd besluit om zelve een pensioenfonds op te richten. Daarom is dan ook door den heer Beucker Andreae en spreker voorge steld die bijdragen te beleggen in inschrijvingen op het Grootboek en uit het aldus te vormen voorloopige fonds geene betalingen te doen. Op die manier potten wij werkelijk op. De wijze, waarop Burgemeester en Wethouders zich het pensioen fonds hebben voorgesteld, is in het wezen der zaak een terugkomen op vroeger gedane beloften. Wel wordt er opgepot, maar daarentegen ook betaald. Ook in hun voorstel wordt jaarlijks /900.opge legd maar zoodra er pensioenen ingevolge de ver ordening van 1899 moeten worden betaald, wordt het potje sterk aangesproken en zal het spoedig weder opgebruikt zijn. Wat Burgemeester en Wet houders voorstellen is half werk of eigenlijk nog minder. Zij laten feitelijk den toestand bestaan zooals die is. Dit moet voorkomen worden. In afwachting dat er eene Rijksregeling komt, moet er voor worden ge zorgd, datdo gostorte bijdragen volledig bewaard blijven. Op dat beginsel berust het ingediende amendement op art. 3. Er zal dan in den loop van lange jaren Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 December 1907. 287 een tijd kunnen komen dat het fonds groot genoeg wordt om als basis te dienon voor een werkelijk pensioen fonds op verzokeringstechnischen grondslag. Als die tijd daar is, dan zal er, daarvan is spreker overtuigd, een voorstel komen van Burgemeester en Wethouders tot de oprichting van een definitief pensioenfonds. De vraag van den heer Beerends of het mag een apart fondsje buiten de gemeenterekening om te hebben zal spreker ter zijde laten. Hoeveel bezwaar spreker heeft tegen aparte fondsjes, tegen effectentrommeltjes, op het stadhuis bewaard, bij zijn plan vervalt dat bezwaar geheelinplaats van effecten krijgen wij directe inschrijvingen op het Grootboekdie belegging is in het systeem van het amendement bruikbaar en praktisch, omdat er geene uitgaven zullen behoeven te worden gedaan. De heer G. W. Koopmans wenscht een enkel woord te spreken over de 2e alinea van het voorstel van Burgemeester en Wethouders, waar staat: „Bij nadere overweging is het ons het meest wensche- lijk voorgekomen, bedoelde bijdragen in een afzon derlijk fonds te storten, dat geheel buiten de gemeente kas wordt beheerd." Het verwondert spreker, dat na hetgeen is voorgevallen met den Prinsentuin, van Burgemeester en Wethouders een dergelijk voorstel komt. Bij deze kwestie is door Gedeputeerde Staten uit gemaakt dat het niet opgaat gelden to houden buiten de gemeentekas. Alle inkomsten en uitgaven moeten door de begrooting en de rekening loopen. Het denk beeld dus om kleine bedragen op de spaarbank te brengen gaat ook niet op, die gelden behooren in de gemeentekas. Dit is indertijd ook het advies van Mr. Philips ge weest on het gevolg is geweest, dat art. 8 uit de ver ordening betroffendo den Prinsentuin is geschrapt. Spreker deelt dit mede om eene herhaling te voor komen. Verder wil spreker wijzen op het fonds afkoop grafgelden, onderhoud straten enz. Ook deze gelden worden belegd in inschrijvingen. Van de kleine be dragen der renten kan oen rekening-courant worden aangehouden en telkens als het bedrag tot 50.is geklommen, weder op het Grootboek worden inge schreven. Aan den anderen kant zou spreker, wat het voorstel in zijn geheel aangaat, met Burgemeester en Wethouders mee kunnen gaan, hoewel hij het reëeler gevonden had, wanneer er bij was gemeld hoeveel er reeds gestort was. De vraag blijft altijd open of die gelden ook op de begrooting hadden moeten worden gebracht. De heer Beucker Andreae heeft met genoegen dit voorstol van Burgemeester en Wethouders ontvangen, hoewel hem gebleken is dat daarin eenige wijzigingen zullen moeten worden aangebracht, vooral, omdat, zooals reeds door den heer Beerends er op gewezen is, het wenschelijk is dat geldon, die moeten dienen om te worden gebruikt tot het nakomen van zekere ver plichtingen, afzonderlijk moeten worden boheerd. Spreker heeft er bij de behandeling der begrooting voor 1908 op gewezen en bij die gelegenheid is de toezegging gedaan, dat er in zou worden voorzien. Het komt spreker voor dat de betaalde premiën moeten worden weggelegd en dat de eenige goede wijze van belegging is in inschrijvingen op het Groot boek, zooals dit geschiedt met alle fondsen, die eene bepaalde bestemming hebben. Dit is dan ook de strekking van het door den heer Burger en spreker ingediende amendoment. Spreker geeft den lieer G. W. Koopmans toe, dat de zinsnede betreffende belegging van kleine bedragen in de spaarbank achterwege zou kunnen blijven. Spreker kan er nog aan toevoegen dat voor een pensioenbedrag van circa 10,000.vrij zeker het 10 voud of 100,000.aan gestort kapitaal aanwezig moet zijn om de aangegane verplichtingen na te komen. Het kleine bedrag dat thans aan premie wordt be taald, zal dan nog lang moeten aangroeien vóór dat het vereischte fonds is gevormd. De heer Besuijen schaart zich het liefst aan de zijde van den heer Burger. Ook hij is van meening dat de toezegging is gedaan, dat de gelden zullen worden belegd en nu krijgen wij een voorstel tot vorming van een pensioenfonds. Inderdaad is het echter geen pensioenfonds. Spreker betreurt dat ook niet, want als het werkelijk eene poging was om tot de oprichting er van te geraken, zou hij in een moeielijk parket zitten. Hij zou zich dan hebben af te vragen wat b.v. beter is, te storten bij eene ver zekeringsmaatschappij, of, zooals inzake ongevallen is geschied, aanraking te zoeken met andere gemeenten. Verder zou hij zich afvragen of de personen, die storten, geen medezeggenschap moeten hebben. Spreker wil den heer G. W. Koopmans doen opmerken dat hij spreker niet overtuigd is dat Gedepu teerde Staten in dit geval een afzonderlijk beheer zullen afkeuren, omdat het geld niet aan de gemeente, maar aan de ambtenaren behoort. Er zijn gemeenten die de administratie van het pensioenfonds gratis geven en bovendien nog een toeslag. Nu het echter geen pensioenfonds is dat wordt voorgesteld en spreker zich niet in die verschillende dingen behoeft te verdiepen, wil hij toch nog wat verder gaan dan de heer Burger en wenscht hij gaarne de toezegging dat de 900.een eerste stap is om tot een werkelijk pensioenfonds te geraken. Verder dat Burgemeester en Wethouders overleg zullen plegen met een wiskundige, die becijfert, hoeveel de gemeente jaarlijks moet bijpassen. Zooals de toestand nu is, wordt een deel van de lasten toch nog op de toekomst geschoven. De heer Beerends herhaalt dat het hem voorkomt dat deze verordening niet noodig is en dat de kwestie kan worden opgelost door aanvulling van de bestaande, op de wijze, zooals door spreker in zijn eerste rede is aangegeven. Daarmee wordt de schijn vermeden dat men hier een pensioenfonds heeft en volkomen bereikt wat door Burgemeester en Wethouders wordt gewenscht. De voorgestelde verordening wil regelen een ge meentelijk pensioenfonds, terwijl er geen pensioenfonds bestaat en ook bij aanneming der voorgestelde regeling niet bestaan zal. De heer G. W. Koopmans doet opmerken dat er beweerd wordt, men krijgt geen pensioenfonds. In art. 1 leest spreker evenwel „Er wordt ingesteld een gemeentelijk pensioenfonds dit fonds blijft het eigendom der gemeente." Het fonds wordt dus geen eigendom der betalenden. Spreker hooft niet gezegd dat Gedeputeerde Staten willen dat het bedrag in de begrooting voorkomt, want dat is immers het geval reeds, maar zij wenschen dat alles door de gemeentekas gaat. De heer Burger wil practisch werk verrichten en zich bepalen tot do zaak die voor hem ligt. Hij zal dus niet ingaan op de beschouwingen over een defini tief pensioenfonds, doch zich bepalen tot de zeer be scheiden verbetering, die wordt aangebracht, als er werkelijk opgelegd wordt. Daarmede zal worden voldaan aan de gedane toe zegging en zelfs nog beter dan in het systeem van de commissie voor hot nazien der rekening over 1905,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1907 | | pagina 8