288 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 December 1907.
want, terwijl in dat systeem de renten van het opge
legde bedrag in de gewone middelen zouden vloeien,
komen die hier, doordat er een afzonderlijk fonds is,
bij de hoofdsom.
De heer J. Koopmans kan zich bij den heer Burger
aansluiten. Aanvankelijk, na lezing van het ontwerp,
meende hij hieraan eene verdere strekking te moeten
toekennen, een dadelijk in werking tredend pensioen
fonds. Door het amendement Burger-Andreae wordt
het fonds echter een aangroeiend kapitaal dat eens
een werkelijk pensioenfonds kan vormen.
Spreker wil echter verder gaan en zich bij het
denkbeeld van den heer Besuijen aansluiten om een
jaarlijksche bijdrage uit de gemeentekas aan het fonds
toe te voegen. Men late dan door een wiskundige
berekenen hoe groot deze bijdrage moet zijn. Wijziging
van het ontwerp is daarvoor niet noodig, omdat art.
2, 2e lid wel ruimte laat.
Een voorstel wenscht hij niet te doen, doch enkel
Burgemeester en Wethouders de zaak in overweging
te geven.
De heer Komter wenscht een paar opmerkingen te
maken.
Door den heer Beerends is gezegd, dat spreker-
afstand heeft gedaan van zijn idee dat de stortingen
in de gewone middelen mogen vloeien. Spreker stelt
er prijs op mede te deelen dat dit geenszins het
geval is, maar dat hij in de minderheid is gebleven.
De regeling van 1899, zie bijl. 32 van 1898, is
indertijd door de 6 raadsleden voorgesteld, om den
klimmenden pensioenlast te bestrijden.
De pensioenuitgaven stegen van 4233.in 1894
tot 7372.in 1899. In 5 jaren dus 3139.
meer. Waar zal dat eindigen, vroegen de voorstellers
en de Raad besloot, dat voortaan kleine bijdragen
zouden worden geheven, om deze te doen strekken
in mindering van de pensioenuitkeeringen.
Om de groote financiëele lasten, die nu tot onge
veer 10,000 per jaar gestegen zijn, niet nog bo
vendien te verzwaren met de uitgaven, verbonden
aan eene volledige wetenschappelijke pensioenregeling,
is men tot dusverre gebleven bij de regeling van
1899. Waar echter de Raad nu meent dat de bij
dragen, die jaarlijks door de ambtenaren worden ge
stort, afzonderlijk moeten worden gehouden, heeft
spreker zich bij dien, naar zijn bescheiden meening
minder dan halven maatregel, neer te leggen.
Spreker wenscht verder nog op te merken dat
Burgemeester en Wethouders de voorgestelde rege
ling als eene tijdelijke beschouwen. Door mannen
van verschillende partijen is in gunstigen zin ge
sproken over de bij de Regeering in voorbereiding
zijnde pensioenregeling van rijkswege.
Dit is dus geen partij vraagstuk, maar een van
praktische politiek en nu meenen Burgemeester en
Wethouders dat, waar eene rijksregeling in uitzicht
is, wij kunnen volstaan met het maken eener tijdelijke
regeling, die in elk geval waarborgt dat er voor 1915
geen cent pensioen uit het fonds zal worden betaald.
Tegen dien tijd zal de te verwachten rijksregeling
wol klaar zijn. Mocht dit niet gebeuren, dan is er
nog tijd genoeg om eene definitieve pensioenregeling
voor te bereiden.
De heer Beerends, met verlof der vergadering voor
de derde maal het woord erlangend, is teleurgesteld.
Hij hoeft zich te vroeg verheugd over de bokeering
van den Wethouder van Financiën. Dit spijt spreker,
hoewel het hem genoegen doet, dat de meerderheid
van Burgemeester en Wethouders toch gemeend heeft
tegemoet te moeten komen aan de reeds enkele jaren
na elkander geopperde bezwaren.
Waar nu van de tafel van Burgemeester en Wet
houders gezegd wordt, dat de regeling slechts tijdelijk
is, omdat een regeling bij het Rijk aanhangig is en
dat het niet de bedoeling is te maken een goed ge
regeld pensioenfonds, ziet spreker niet in dat er eene
nieuwe verordening noodig is.
Hij blijft er bij, dat aanvulling van art. 10 der
verordening, in den geest als door hem gememoreerd,
voldoende is.
De heer Oosterhoff wil in aansluiting aan het door
den heer Komter gesprokene nog eenige opmerkingen
maken. Het komt hem voor dat er verwarring van
denkbeelden bestaat omtrent den aard dezer verorde
ning, eene verwarring, die min of meer is ontstaan
door haren naam, maar ook door het ingediende
amendement op artikel 3. Waar de verordening niets
beoogt dan het vaststellen van enkele regels voor
het beheer der gestorte pensioenbijdragen, wordt er
door het amendement den aard aan gegeven van eene
wijziging der pensioenregeling.
Spreker voelt het belang dezer wijziging niet, omdat
de verordening slechts een zeer voorloopig karakter-
draagt want komt er binnen afzienbaren tijd geene
rijksregeling, dan moeten wij toch tot eene algeheele
herziening onzer pensioenregeling overgaan.
Spreker gelooft niet dat hierin verbetering wordt
gebracht door het amendement op art. 3. Er moeten
te veel jaren verloopen, voordat het kapitaal zoo
groot is geworden, dat de pensioenen er uit kunnen
worden voldaan. In 35 jaar zal het bedrag stijgen
tot 100.000.Dit lijkt nu wel heel veel, maai
bij wiskundige berekening zou blijken dat het bedrag
minstens 2'/, maal zoo groot moet zijn.
Komt de regeling, die de voorstellers beoogen, tot
stand, dan ligt de volle pensioenlast op het tegen
woordig geslacht, terwijl de latere geslachten geheel
ontlast worden. Dit is zeker een groot bezwaar.
Indien do voorstellers inderdaad verbetering hadden
willen aanbrengen, ware het beter geweest voor te
stellen, thans reeds over te gaan tot het doen bere
kenen van wat de gemeente jaarlijks zou moeten
bijpassen.
De algemeene beraadslagingen worden gesloten.
Wordt overgegaan tot de artikolsgewijze behande
ling der verordening.
De artt. 1 en 2 worden ongewijzigd aangenomen.
De Voorzitter deelt mede dat bij art. 3 een voorstel
is ingediend door de heeren Beucker Andreae en
Burger, strekkende om dat artikel te lezen als volgt
„Het fonds is bestemd om te worden opgevoerd
tot zoodanige hoogte, dat daaruit al de ingevolge
art. 2 uit te keeren pensioenen kunnen worden vol
daan.
Zoolang niet door den Raad is verklaard dat hot
fonds geacht mag worden in staat te zijn om daaruit
die pensioenen blijvend te kunnen voldoen, geschieden
uit dit fonds geen betalingen en blijven de in het le
lid bedoelde pensioenen ten laste der gemeentekas."
De heer Komter zegt dat de bezwaren tegen dit
amendement reeds door den heer Oosterhoff zijn aan
gegeven. Spreker wenscht hieraan nog eene enkele
opmerking toe te voegen.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 December 1907. 289
Er is gesproken over eene rijkspensioenregeling
voor de burgerlijke amhtenaren.
Ten gevolge van de redactie van het voorstel van
Burgemeester en Wethouders is het mogelijk, bij
overgang naar het Rijk dit fonds te gebruiken voor de te
doene storting. Bij de redactie van het amendement
is dit beslist onmogelijk.
Spreker wijst er ook op hoever do in het amende
ment bedoelde termijn, waarop het fonds zich zelf
zal kunnen redden, nog in de toekomst ligt.
De jaarlijksche pensioenlast op f 10,U00.stel
lende, zal daarvan, indien te eeniger tijd alle ambte
naren na 1899 zullen zijn aangesteld en dus allen
hunne bijdragen storten, een bedrag van 2500.
of slechts 1/1 uit die bijdragen worden verkregen.
Uit de te kweekon rente moet dus f 7500.— worden
bijgestort, zoodat daarvoor een kapitaal noodig is
van 200,UOO.
Men zal dus heel lang moeten sparen voor dat dit
fonds zich zelf kan redden. Spreker acht het onver
standig den Raad voor zóó lang te binden. Nog geen
8 jaar geleden is besloten dat de bijdragen zouden
strekken in mindering der uitgaven, met welk besluit
nu reeds wordt gebroken. Hoe kan men dan denken
dat de Raad zich misschien een halve eeuw lang aan
de nu gemaakte afspraak zal houden
Met art. 3 van Burgemeester en Wethouders wordt,
zooals spreker reeds zeide, bereikt, dat er tot 1915
uit het fouds geen pensioen wordt uitgekeerd. Daarom
acht spreker deze wijziging ondoelmatig.
De heer Burger heeft met genoegen den heer Oos
terhoff hooren zeggen dat het amendement eene ver-
botering geeft, al is het dan ook eene kleine. Hij
heeft tevens licht gekregen omtrent do bedoeling der
heeren van 1899, maar kan daaruit slechts deze
conclusie trekken, dat die ons een koopje hebben
goleverd.
Het kan zijn dat de heeren gemeend hebben, dat
het noodig was de bijdragen te gebruiken in mindering
van de lasten der pensioenen, een feit is het dat men
er elk jaar dieper inzinkt. Eens komt do tijd toch
dat er een groot kapitaal moet zijn om aan het Rijk
te storten. Als de Rijksregeling niet was aangekon
digd, zou spreker direct door een leening dit kapitaal
willen zien te krijgen en een eigen definitief pensioen
fonds oprichten.
Het amendement nu geeft door het laten van de
uitgaven ten laste der gewone rekening althans dit,
dat het later te leenen kapitaal niet al te groot zal
behoeven te zijn.
Do heer Komter heeft gezegd dat door aanneming
van het amendement het fonds niet gebruikt zal
kunnen worden voor de storting aan het Rijk. Komt
echter deze tijd, dan gaan alle vorordeningen in de
prullenmand de Raad heeft dan eenvoudig bij nieuw
besluit te bepalen, dat hot fonds voor die storting
wordt gebruikt.
De Raad moet zorgen door de gelden, die gestort
worden, op te leggen, dat het kapitaal voor eventuëele
storting aan het Rijk benoodigd zoo klein mogelijk zij.
De heer Komter antwoordt dat het onjuist is gezien
van den heer Burger dat de pensioenlast steeds grooter
wordt. Sprekor meent dat het hoogste punt ongeveer
bereikt is en de uitkeeringen alleen nog kunnen
klimmen door vermeerdering van personeel en ver
hoogde salarissen.
Als wij op de oude wijze doorgingen, kwam er elk
jaar een grootere post op de begrooting voor ont
vangen bijdragen en werd de last dus steeds iets
kleiner. Na ongeveer 20 jaar zouden de bijdragen
haar hoogtepunt hebben bereikt en jaarlijks onge
veer 1600.meer inbrengen dan in 1907.
Wat betreft het verscheuren van verordeningen zou
spreker zeggen, als er eene verordening wordt gemaakt
die voorbestemd is voor scheurpapier, maak die dan
niet voor langer dan noodig is.
De heer Oosterhoff heeft niet gezegd dat het amen
dement eene verbetering van eenige beteekenis brengt,
maar dat er een groot bezwaar aan verbonden is,
namelijk de belasting van het tegenwoordig en de
ontlasting van het toekomstig geslacht. Spreker
blijft dit pertinent volhouden tegenover de ontkenning
van den heer Burger.
De heer Burger schrikt terug voor het groote
kapitaal, dat voor eene definitieve regeling noodig is.
Wij zouden echter niet in één maal het volle bedrag
behoeven te storten, maar konden het benoodigde
kapitaal verkrijgen door jaarlijksche bijdragen uit
de gemeentekas.
De heer Du pare zegt dat de Raad niet voor de
geschetste moeilijkheden zou hebben gestaan, indien
in 1899 de raad ware opgevolgd geworden van de
heeren van Sloterdijck, Troelstra en spreker, om niet
te breken met het systeem, geen pensioenbijdrage te
vorderen, omdat het getal gemeente-ambtenaren te
klein is om uit hunne bijdragen een pensioenfonds
van eenige beteekenis te kunnen vormen en mitsdien
uit de gemeentekas altijd niet onbelangrijke bijdragen
daarvoor zullen noodig zijn.
Gelijk thans blijkt, is het precies zoo uitgekomen.
De heer Burger hoort spreken van eene belasting
van het tegenwoordig geslacht en eene ontlasting
van het toekomende.
Dit is onwaar. Wij zijn bezwaard met een last,
die tot het verleden behoort. Dien last nemen wij
voor een klein deel voor onze rekening, als wij ten
minste nu beginnen de bijdragen op te leggen.
De heer Komter is van oordeel, dat de last moet
worden beschouwd als een schuld van het verleden
en er dus veel voor te zeggen is, die schuld om te
zetten in oen leening, opdat de aflossing regelmatig
over een 50-tal jaren kan worden verdeeld.
De beraadslaging wordt gesloten.
De hoeren Baart de la Faille en Haverschmidt
hebben intusschen de vergadering verlaten.
Het amendement van de heeren Beucker Andreae
en Burger wordt aangenomen met 9 tegen 8 stemmen.
Vóór stemmen de heeren Beucker Andreae, de
Jong, Zandstra, Duparc, Burger, Besuijen, Hartelust,
J. Koopmans en Menalda.
Tegen de heeren LautenbachSchoondermark
Oosterhoff, Beerends, Wilhelmij, G. W. Koopmans,
Komter cn Feitz.
De Voorzitter deelt mede dat bij hem is ingekomen
een voorstel van den heer G. W. Koopmans om de
verdere behandeling te verdagen.
Dit voorstel wordt aangenomen mot 10 teeen 7
O O
stemmen.
Vóór stemmen de heeren: de Jong, Lautenbach,
Duparc, Burger, Hartelust, Wilhelmij, G. W. Koop
mans, J. Koopmans, Feitz en Menalda.