2 De heer Zandstra wenscht het voorstel, door hem in de vorige vergadering gedaan, te handhaven. I Het luidt I De Voorzitter antwoordt dat dit voorstel in behan deling komt onder B van het voorstel van Burge meester en Wethouders. I Spreker doet verder opmerken aan de leden, die van meening zijn dat er nu geen fonds meer bestaat, dat dit wel het geval is. De laatste zinsnede van het aangenomen art. I toch luidt„de door die be nlegging gekweekte renten worden mede bij het fonds „gevoegd en op dezelfde wijze belegd." I Art. II, in stemming gebracht, wordt verworpen met 12 tegen 9 stemmen. I Vóór stemmen de heeren Beucker Andreae, Krijgs man, Zandstra, de Jong, Besuijen, J. Koopmans, Mo- nalda, Burger en Haverschmidt. 16 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Januari 1908. Tegen de heeren Beucker Andreae, Komter, Oos- terhoff, Wilhelmij, J. Koopmans, Burger en Schoon- d er mark. De algemeene beraadslagingen worden heropend. De heer G. W. Koopmans wenscht te weten waarom de redactie van het voor 14 dagen aangenomen art. 3 is veranderd. Het is toch een groot verschil als er staat„het fonds tot zoodanige hoogte" of „de som zijner revenuen." Misschien is de toelichting van Burgemeester en Wethouders zoo, dat hij er zich bij kan neerleggen. Spreker is echter van oordeel dat dan de 2e alinea ook niet goed is geredigeerd. Daar toch is weer sprake van „het fonds." De algemeene beraadslagingen worden gesloten wordt overgegaan tot artikolsgewijze behandeling. De heer Beerends doet opmerken dat het door hem voorgestelde amendement weinig verschilt met art. I. De woorden „tot een fonds gevormd en" worden geschrapt en daarvoor in de plaats gesteld „tot het doel waar voor zij zijn ingevorderd" Het amendement wordt ondersteund en maakt tegelijk met hot betrokken artikel een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Burger hoort dat het amendement onder steund wordt van de tafel van Burgemeester en Wet houders. Spreker acht zich dan verplicht er op to wijzen dat door het amendement eenvoudig wordt teruggekomen op eene beslissing, die in de vorige vergadering na rijp beraad is genomen. Spreker ziet het bezwaar van den heer Beerends niet inhij begrijpt hot eigenlijk niet. Misschien ligt dit wel aan zijn begripsvermogen. Voorzoover spreker het amendement begrijpt, is het in strijd met het aangenomen denkbeeld om de som te beleggen en te laten oploopen. Het doel was om voorloopige maatregelen te nemen tot het voorboreiden van een werkelijk pensioenfonds. Na rijp beraad is in de vorige vergadering besloten het geld niet op te makenhet voorstel van den heer Beerends laat toe dat betaling zal geschieden uit deze inschrijvingen. Spreker acht het jammer op deze beslissing terug te komen want eens komt de tijd dat do gemeente komt te staan voor de storting van een zeer belangrijk bedrag. De heer Beerends zegt dat volgens de verordening do gestorte bijdragen eene bepaalde bestemming hebben. Dit komt spreker onjuist voor. In de ver ordening staat dat er betaald wordt, omdat de ambte naren en werklieden pensioen krijgen, niet dat het pensioen uit die stortingen moet worden betaald. De ambtenaren storten hunne pensioensbijdrage en hebben daarvoor recht op pensioen. Hoe do gemeente die gelden wil beleggen en of zij daaruit dan wel uit andere fondsen de pensioenen wil voldoen, gaat dien ambtenaren niet aan. De geheele regeling heeft een volkomen tijdelijk karakter. Men kan ook in de pensioenverordening zelve zeer wel bepalen dat er niet uit betaald wordt, zoolang het fonds niet voldoende is om de lasten te dragen. De Voorzitter doet den heer Burger opmerken, dat deze is teruggekeerd tot do algemeene beschouwingen, of dat hij is verzeild in art. II. Het amendement van den heer Beerends bedoelt alleen do woorden te schrappen „tot een fonds gevormd" en daarvoor in de plaats te stellen de woorden „tot het doel waarvoor zij zijn ingevorderd." De heer G. W. Koopmans vraagt of het ook mogelijk is aan art. I toe te voegen „tot tijd en wijle de Baad eene nadere beslissing daaromtrent neemt", en de artt. 2 en 3 weg te laten. Dan komt men op een zuiver standpunt en krijgt men werkelijk een oppotten van de stortingen. De Raad zit dan nergens aan vast, want in elke vergadering kan hij eene nadere beslissing nemen. Spreker stelt voor achter art. I in te lasschen de woorden „tot tijd en wijlo de Raad eene nadere beslissing daaromtrent neemt". De heer Komter heeft gestemd tegen het terug komen op een in de vorige vergadering genomen besluit. Nu echter de beslissing anders is uitge vallen zal spreker zich weer stellen op het vroeger door hem te dezer zake ingenomen standpunt. De bedoeling van den heer Beerends is geen andere dan de pensioen-bijdragen, die door de ambtenaren worden gestort, op hot Grootboek te beleggen met de daarvan gekweekte rente en overigens om over de bestemming van het op deze wijze bijeen te brengen kapitaal, thans geen beslissing te nemen. In het eerst voorgestelde artikel 3 (zie Bijlage 37) was de bedoeling neergelegd, dat de pensioen-bijdragen met de daarvan te kwoeken rente zouden worden gereserveerd voor uitbetaling van pensioen aan dio ambtenaren, die daarvoor bijdroegen. Het gevolg daarvan zou zijn geweest dat, overeenkomstig het bepaaldo in art. 1 der verordening van 1899, het kapitaal, althans tot 1915, onaangetast zou zijn ge bleven. Een resultaat alzoo dat weinig verschil oplevert met de bedoeling van den heer Beerends. Door de hoeren Burger en Beucker Andreae is genoemd art. 3 zoo geamendeerd, dat het fonds niet mag worden aangesproken alvorens het zoo hoog is opgevoerd, dat al de te betalen pensioenen daaruit kunnen worden voldaan. Dit amendement is in de vorigo vergadering aangenomen en nu nader uitge werkt in art. II der thans in behandeling zijnde verordening. De wijziging in de redactie, dit aan den lieer G. W. Koopmans, is eene verduidelijking van hetgeen bedoeld is door de heeren Burger en Beucker Andreae. Zooals gezegd, nu opnieuw moet wordon beslist, sluit spreker zich aan bij het voorstel van den heer Beerends, waarmede bereikt wordt, dat de Raad nu niet verder gaat dan te zorgen voor belegging der gestorte bijdragen en van de gekweekte rente op do Grootboeken, terwijl over de bestemming van dit kapitaal voorloopig niets wordt beslist. De Voorzitter deelt mede dat door den heer G. W. Koopmans een amendement is ingediend, luidende toe te voegen aan art. I, de woorden „tot tijd en wijle do Raad eene nadere beslissing daaromtrent neemt." Dit amendement wordt niet ondersteund en maakt derhalve geen onderwerp van beraadslaging uit. De heer Burger geeft den heer Komter toe, dat deze na do gevallen beslissing volkomen vrij is tot zijne vroegere houding terug to komen. Hij heeft duidelijk uitgesproken dat reeds door het laten ver vallen van hot woord „fonds", wordt teruggekomen op een besluit, dat in de vorige vergadering is genomen. leder zal nu wol weten hoe hij heeft te stemmen. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Januari 1908. 1' De heer Beerends meent dat de discussiën loopen ver art. I, terwijl hetgeen de heer Burger heeft tezegd, meer slaat op art. II. De heer Burger zegt dat nu teruggekomen wordt op oen genomen besluit. Spreker is van oordeel dat dit niet anders kan, omdat dat besluit niet past voor de aanvulling der verordening van 1899. Het amendement van den heer Beerends wordt aangenomen met 11 tegen 10 stemmen. Vóór stemmen de heeren Komter, Lautenbach, osterhoff, Beekhuis, G. W. Koopmans, Wilhelmij, eitz, Baart de la Faille, van Ketwich Verschuur, ichoondermark en Beerends. Tegen de heerenBeucker Andreae, Krijgsman Zandstra, de Jong, Besuijen, J. Koopmans, Hartelust, ■Lenalda, Burger en Haverschmidt. I de Raad noodigt Burgemeester en Wethouders uit overleg te plegen met een deskundige, ten einde te weten te komen, wat de gemeente jaarlijks moet bij passen om tot een werkelijk pensioenfonds te komen. J De Voorzitter deelt mede dat door den heer Beerends wordt voorgesteld art. II te laten vervallen. Zoodanig voorstel is natuurlijk overbodigals zoo dadelijk art. II in stemming komt, kan de heer Beerends door tegen te stemmen zijn doel bereiken. I De heer Komter vreest dat er kans op verwarring bestaat. Ook hij is van oordeel dat art. IT kan ver vallen, nu de bepaling omtrent de wijze van belegging der gelden is toegevoegd aan art. 10 der verordening Van 1899. Tegen de heeren Komter, Lautenbach, Oosterhoff, Beekhuis, G. W. Koopmans, Wilhelmij, Feitz, Baart de la Faille, Hartelust, van Ketwich Verschuur, Schoon- dermark en Beerends. I De Voorzitter deelt mede dat door den heer Beerends op art. III een amendement is ingediond luidende aan het slot te lezen „in plaats van het voorgestelde „het viorde lid van art. 10 dezer verordening wordt „geacht in werking to zijn getreden den 1 Januari „1908." I Spreker doet daartegenover opmerken dat hetgeen nu is vastgesteld, eene wijziging is van eene bestaande verordening, die op zich zelve weder eene verorde ning is. Het lijkt hom daarom juister toe, de redactie van art. III ongewijzigd te laten. De heer Beerends trekt zijn amendement in. Art. III wordt met algemeene stemmen aangenomen. De geheele verordening en bloc, zooals zij nader is gewijzigd, wordt aangenomen met 20 stemmen tegen 1 stem. Vóór stemmen de heeren Beucker Andrese, Krijgs man, Zandstra, de Jong, Komter, Besuijen, Lau tenbach, Oosterhoff, Beekhuis, G. W. Koopmans, Wilhelmij, J. Koopmans, Feitz, Baart de la Faille, Hartelust, Burger, van Ketwich Verschuur, Schoon- dermark, Beerends en Haverschmidt. Tegen de heer Menalda. Wordt overgegaan tot de behandeling van onderdeel B van het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De beraadslaging wordt geopend. De heer Zandstra is na hetgeen hij gehoord heeft overtuigd dat de gemeente moet komen tot een werke lijk pensioenfonds en dat het, afgescheiden van een mogelijk komend rijkspensioen, wat met het oog op de politieke omstandigheden nog niet zoo zeker is, noodig is dat de Raad komt te weten wat de gemeente jaarlijks moet bijpassen, opdat men niet plotseling komt te staan voor het feit dat er een groote som moet worden gestort. Spreker acht het beter dit langs een geleidelijken weg te regelen, dan dat het nageslacht in eens te zwaar wordt belast. De heer Beerends ondersteunt het denkbeeld van den heer Zandstra in zooverre, dat het waarde heeft te weten wat de gemeente jaarlijks moet bijpassen. Als men toch het pensioen beschouwt als een uit gesteld loon, dan wordt dit gedeeltelijk opgeteerd. Waar op don duur groote uitgaven moeten worden gedaan, meent spreker dat het wenschelijk is nu reeds den Keizer te geven wat des Keizers isdit isstort nu reeds de som die er bijgepast moet worden. De bijdrage van belanghebbenden is slechts een boon in de brouwketel. Om te voorkomen dat de geheele groote som in eens moet worden gestort, is het wenschelijk reeds nu te onderzoeken hoe groot die jaarlijksche storting moet zijn om te voldoen aan de eischen van eene werkelijke pensioenregeling. Daarom ondersteunt spreker het voorstel van den heer Zandstra. De heer Komter zegt dat de in het prae-advies vermelde overwegingen, die Burgemeester en Wet houders aanleiding hebben gegeven om niet op het voorstel van den heer Zandstra in te gaan, niet zijn weerlegd. Spreker behoeft daarop niet terug te komen. Nu ook door den heer Beerends voor het voorstel- Zandstra wordt gepleit, zij het spreker vergund te trachten nog eenig licht op dit onderwerp to laten vallen. Het schijnt toch niet aan alle leden van den Raad duidelijk te zijn dat de pensioenlast met zijn volle gewicht op de tegenwoordige begrootingen drukt. Het bedrag, dat uitbetaald wordt, bedraagt jaarlijks 9 a 10 mille en heeft het hoogsto punt bereikt. Zie ook bijlage 32 van 1898, bladz. 4. Wanneer nu ook nog de volle pensioenbijdrage voor do toekomstige pensioenen door de gemeente moest worden gestort, dan zou door het tegenwoordige ge slacht tweemaal betaald worden, terwijl het nageslacht daardoor te veel ontlast werd. Nog afgezien echter van de bezwaren tegen de zaak zelve, acht spreker

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1908 | | pagina 3